Tagarchief: duurzaamheid

OECD Green Growth and SDGs monitoring for cities

Op 9 en 10 november hield de OECD te Parijs een Green Growth and Sustainable Development Forum over duurzame stedelijke ontwikkeling en het monitoren van de voortgang daarbij. Een van de inputs was mijn paper over hoe deze ontwikkeling kan worden gemeten en onderling worden vergeleken. Dit issue paper geeft de internationale stand van zaken weer en de vele activiteiten die sinds het vernieuwen van de VN Sustainable Development Goals in 2015 los zijn gekomen. Gaan de meeste publicaties in op de ontwikkelingen per land in dit issue paper staat de stad centraal.

Duurzaamheid: Respect voor wie(?) wij eten

Dit wordt denk ik een grensverleggende werkconferentie. De moeite waard om erbij te zijn.

Werkconferentie met o.a. Marianne Thieme en Herman Wijffels over

‘RESPECT VOOR WAT WIJ ETEN’

op basis van een discussienotitie door een wetenschappelijke werkgroep onder leiding van prof. dr Paul Struik en in samenwerking met de Iona Stichting

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.
Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting (column bijlage 1)

Tijd: Vrijdag 7 oktober, 13.30-17.30 uur

Plaats: BANKHAL-NUTSHUIS,
Riviervismarkt 5, 2513 AM DEN HAAG

De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Een groep wetenschappers heeft zich enkele jaren verdiept in een nieuwe visie op het omgaan met de spanning die in de praktijk ontstaat tussen de domesticatie van planten en dieren en de mate waarin deze hun eigenheid kunnen uitleven. Deze visie is nu zover uitgewerkt (zie bijlage 2) dat deze kan helpen om beter om te gaan met dilemma’s. Tijdens de werkconferentie zal de visie tegen het licht worden gehouden en zal worden nagegaan hoe vanuit deze visie praktische keuzes kunnen worden gemaakt, hoe deze onder de aandacht kunnen worden gebracht en worden toegepast.

Veel gedomesticeerde dieren en planten zijn voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden van de mens. Dit roept de vraag op hoever de zorgplicht van de mens voor hen moet gaan. Op zoek naar een antwoord wordt het begrip telos verkend. Een dier of plant heeft als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard en doelgerichtheid. Anderzijds is er een door de mens opgelegde telos, waarbij plant of dier bestemd is om een dienst aan de mensheid te bewijzen. Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De opgave is om beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het natuurlijke doel zo goed mogelijk te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. De discussienotitie identificeert gebieden waar beide vormen van telos met elkaar kunnen conflicteren en doet eerste voorstellen hoe met deze spanningsvelden praktisch om te gaan. U bent van harte uitgenodigd om met de werkgroep, Marianne Thieme, Herman Wijffels en panelleden in dialoog te gaan.

Graag opgeven vóór 5 oktober bij Ionastichting: iona@iona.nl of 020 6233353

Het programma van de discussiemiddag is als volgt:

13.30 uur Inloop met koffie en thee
14.00 uur Welkom door Ignaz Anderson, directeur Iona Stichting
14.05 uur Presentatie discussienotitie Kees Zoeteman, lid werkgroep, bijzonder hoogleraar duurzaamheid in internationaal perspectief, Tilburg University, oud voorzitter COGEM
14.20 uur Co-referaat Telos en praktische ethiek, Herman Wijffels, deeltijd-hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering, Universiteit van Utrecht, oud voorzitter SER en Rabobank Nederland
14.45 uur Co-referaat Telos en maatschappelijke keuzen, Marianne Thieme, fractievoorzitter Partij voor de Dieren
15.10 uur Thee pauze
15.30 uur Panel bestaande uit Marianne Thieme, Herman Wijffels, Kees Zoeteman, Joszi Smeets (Youth Food Movement), Jan Voordouw (diervriendelijke slager, gevraagd), Dirk-Jan Schoonman (melkveehouder, gevraagd) en Bart Vosselman (directeur De Bolster, gevraagd) onder leiding van Jan Paul van Soest (De Gemeynt)
Discussie van panel met de zaal over drie vragen
 Zijn de morele dilemma’s voldoende in kaart gebracht?
 Welke praktische handelingsperspectieven kunnen voor deze dilemma’s worden ontwikkeld?
 Hoe kan de toepassing van dit gedachtengoed in het maatschappelijk debat het beste worden geïntroduceerd?
 Slotconclusies panelleden
16.55 uur Afsluiting door Ignaz Anderson
17.00 uur Napraten met hapje en drankje

Bijlagen:
Column “Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?”, Désanne van Brederode
Discussienota “Respect voor wat wij eten”, Paul Struik, Arie Bos, Jan Diek van Mansvelt, Diederick Sprangers en Kees Zoeteman

NB De discussienota zal in gedrukte vorm ook op de dag zelf uitgedeeld worden.

Bijlage 1

Column
Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting

Er zijn maar weinig mensen die niet van ‘de natuur’ houden. In moderne, jachtige levens, waarin mensen vierentwintig uur per dag met elkaar kunnen communiceren en waarin het wereldnieuws mensen ongevraagd overstelpt en niet zelden lamslaat, is weinig zo weldadig als een pauzemoment in een groene omgeving. Even op adem komen in een park of je eigen tuin. Of genieten van het zo pure, ongedwongen leven van een dierbaar huisdier dat er zijn eigen ritme en gewoontes op nahoudt en niets anders nodig heeft dan toegewijde verzorging: je krijgt er zoveel liefde en rust voor terug.

Veel mensen genieten van natuurdocumentaires, verwonderen zich over de zeldzame vissen en andere levensvormen in de diepste oceanen, over de dieren en planten in oerwouden, woestijnen, op ijsvlaktes en in hooggebergtes en zijn daarbij van mening dat deze schoonheid en diversiteit nooit verloren mag gaan.

Soms wordt daarbij vergeten dat mensen zichzelf in leven kunnen houden dankzij de levende natuur. Immers, het merendeel van al ons voedsel heeft een plantaardige en/of dierlijke herkomst heeft. De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, de cavia en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Natuurlijk is de belangstelling voor biologische levensmiddelen groeiende, en kleinschalige, alternatieve landbouwmethodes kunnen op veel sympathie rekenen: het is ‘authentiek’, ‘eerlijk’ en, alweer: ‘puur’. Feel good food, Slow Food, ambachtelijk bereid, en met een liefde die het geweten voor even sust. Bovendien zou het gezonder zijn. Nogal wat reguliere supermarkten, restaurantketens en levensmiddelenmultinationals spelen graag op deze behoefte aan bewuste, gezonde en milieuvriendelijke keuzes in, terwijl er tegelijkertijd sprake is van meer plastic verpakkingen, meer producten die in broeikassen worden geteeld en anders wel afkomstig zijn uit landen ver weg, en er meer en meer sprake is van gentechnologie. ‘De consument wil dat alles het jaar rond in ruime mate voorhanden is,’ heet het dan. Daarbij worden nieuwe technologieën in de landbouw ook nog eens aangeprezen als noodzakelijk om een groeiend aantal wereldburgers te kunnen voeden. Biologisch geteelde gewassen en biologisch gehouden dieren zijn er in deze optiek alleen voor een westerse elite die kennelijk niet maalt om honger en armoede in andere delen van de wereld…

(Morele) dilemma’s en discussies zijn er in ieder geval wél in overvloed. Vergeten we daarbij misschien dat de gewassen en dieren die ons voeden, ons ook zelf iets te zeggen zouden kunnen hebben? Dat hun levensvormen iets van mensen vragen: een zorgvuldige waarneming, een oordeel dat niet al op voorhand wordt gekleurd door de vraag naar nut, efficiëntie, productie-optimalisering en schaalvergroting? Want tarwe, appels, tomaten, eieren, kalfjes en varkens zijn geen dingen. Geen mechanismen die je met behulp van technologie kunt aansturen en verbeteren, en verder niets.
Te vaak wordt biologie tot slaaf van de economie gemaakt.

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.

Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Dat onze smaakpapillen prikkelt, ons een verzadigd én fit, energiek gevoel geeft, en maakt dat we met plezier met elkaar om de tafel kunnen zitten; een ander rustmoment in onze drukke dagen, en tevens cultuur, beschaving? Menselijkheid en medemenselijkheid zouden kunnen beginnen bij meer aandacht voor die natuur die steeds weer – ogenschijnlijk vanzelf – op ons bord belandt.
Om vervolgens naar die aandacht te handelen en veranderingen in het telen van gewassen en het houden van dieren door de landbouw aan te moedigen. Authentiek, met respect voor authenticiteit.

Bijlage 2
Discussie notitie

Geprefereerde citatie:
Struik, P.C., A. Bos, J.D. van Mansvelt, D. Sprangers & B.C.J. Zoeteman, 2016. Respect voor wat wij eten. Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen. Uitgegeven in eigen beheer, Utrecht, 23 pp.

Copyright: Er berust op deze tekst geen copyright.

Respect voor wat wij eten

Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen

Paul C. Struik
Arie Bos
Jan Diek van Mansvelt
Diederick Sprangers
B.C.J. (Kees) Zoeteman


Samenvatting

Deze notitie analyseert de vraag in hoeverre de mens voldoende respect toont aan de dieren en planten die ons voedsel en andere producten produceren, of de mens wel voldoende dank betuigt voor hun dienende rol en voldoende zorg verleent. Die zorg is immers noodzakelijk geworden nu gedomesticeerde dieren en planten voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden zijn van de mens. Om deze vraag te kunnen beantwoorden verkennen we het begrip telos. Vanuit een biocentrische partnerhouding heeft een dier of een plant als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard, een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, maar ook een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De mens dient echter beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus waarin ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dieren en planten respectvolle wijze. Wij proberen tenslotte enkele richtlijnen te formuleren die daar invulling aan geven.

Sleutelwoorden:
integriteit, intrinsieke waarde, natuurlijkheid, normen en waarden, respect, telos, voedselproductie


1. Inleiding

Door het land te bewerken en te bebouwen en dieren te houden, produceert de mens voedsel, veevoer, vezels en brandstof. Hij (tegenwoordig overigens steeds vaker een zij) maakt daarbij gebruik van duizenden soorten planten en dieren. Er zijn echter belangrijke trends in hoe de mens dat doet. Gedurende de laatste decennia neemt de afhankelijkheid van een beperkt aantal productieve gewassen en diersoorten en van externe hulpbronnen zoals water, kunstmest, pesticiden en antibiotica toe. Vreemd genoeg gaat dat gepaard met een toename in de diversiteit van de voeding op nationaal niveau en tegelijk ook met een toename in de gelijkvormigheid van de nationale diëten van verschillende landen. Deze trends laten zien hoe kwetsbaar de mens zichzelf heeft gemaakt. Wereldwijd wordt bijvoorbeeld de bananenteelt bedreigd door de Panamaziekte omdat overal en op grote schaal hetzelfde ras wordt verbouwd. In sommige gebieden is het gebruik van insecticiden zo groot dat bijenpopulaties niet meer in staat zijn om voor bestuiving te zorgen. Dierziekten verspreiden zich steeds sneller door toegenomen transport van (jong)vee. De soortenrijkdom van flora en fauna in landbouwproductiesystemen neemt af, bodemdegradatie neemt toe. En landroof in Afrika, gevolgd door monocultuur van water slurpende handelsgewassen verandert de hydrologie van uitgestrekte gebieden waardoor kleine boeren niet meer over irrigatiewater beschikken voor de productie van hun basisvoedsel. Aandacht voor ecosysteemdiensten en de rol van biodiversiteit in teeltsystemen neemt in de wetenschap wel toe maar in de praktijk eerder af.
Deze ontwikkelingen zijn uitwassen van de manier waarop de mens landbouw bedrijft. Ons eten komt uit intensieve productiesystemen die vergaand gedomesticeerde planten en dieren zo efficiënt mogelijk benutten. Maar de levende wezens in deze intensieve productiesystemen komen steeds minder toe aan leven naar hun eigen aard. Onze manier van landbouw dwingt tot morele keuzes en tot nu toe pakken de meeste keuzes slecht voor plant en dier uit.
Deze notitie beoogt stof tot nadenken te leveren over de vraag of we wel voldoende respect, dankbaarheid en zorg voor ons voedsel hebben, respect dat gedomesticeerde planten en dieren verdienen, op basis van hun eigen intrinsieke waarde, dankbaarheid voor hun dienende rol voor de mensheid en zorg vanwege de steeds grotere afhankelijkheid van de mens die in het domesticatieproces aan dieren en planten is opgelegd. Maar de notitie gaat vooral ook over de spanning die de domesticatie van dieren en planten heeft veroorzaakt (of op zijn minst heeft versterkt) tussen hun intrinsieke waarde en de extrinsieke waarde op basis van hun nut voor de mens, vanwege onvoldoende wederkerigheid in de relatie tussen de mens, het landbouwhuisdier, het cultuurgewas en de bodem.


2. De glijdende schaal van domesticatie

De wijze waarop planten en dieren worden benut, varieert van het eenvoudig verzamelen van wilde soorten (bramen, paddenstoelen, maden, vissen, vogels) via zeer diverse boslandbouwsystemen en intensieve open teelten tot het kweken van planten op hydrocultuur of het produceren van vlees in megastallen. Bijvoorbeeld voor planten bestaat er een continuüm van mens-plant relaties langs een gradiënt van intensiteit van beheer: van verzamelen in het wild, via beheer van werkelijk wilde tot semi-wilde en semi-gedomesticeerde soorten tot volledig gedomesticeerde, doorveredelde planten op het veld of in hydrocultuur in kassen. Het beheer van een bepaalde soort kan overigens variëren in tijd en ruimte, en van boer tot boer. Zo gaan sommige gecultiveerde soorten sterk in de richting van domesticatie, terwijl andere soorten die intensief worden beheerd, tegenwoordig terug bewegen naar de status van wilde soort. De termen “wild” of “gedomesticeerd” worden bepaald door lokale kennis en cultuur. Sommige wetenschappers pleiten zelfs voor het “verwilderen” van een gewas om het robuuster te maken onder stressvolle omstandigheden.

De geschiedenis van succesvolle domesticatie kan ook worden omgedraaid. Vanuit het oogpunt van plantensoorten zoals rijst, tarwe, maïs en aardappel of vanuit het oogpunt van diersoorten, zoals rund en hond, heeft de nauwe interactie met de mens zijn vruchten afgeworpen: deze soorten hebben zich onder menselijke invloed ontwikkeld tot zeer succesvolle kolonisatoren van de Planeet Aarde en zijn momenteel dominant, of in elk geval zeer nadrukkelijk aanwezig, in gebieden ver buiten hun oorsprongsgebied en in habitats waarin ze niet zouden overleven zonder de hulp van de mens.

Het begrip domesticatie kunnen we ook uitbreiden van het domesticeren van een planten- of diersoort naar het domesticeren van vegetaties, landschappen en productiesystemen, maar ook van andere hulpbronnen zoals de bodem, ecosystemen zoals zoetwatersystemen, en ecosysteemdiensten waardoor stikstof-, zuurstof- en waterkringlopen in stand blijven. Ook op dit schaalniveau zien we een toename in bepaalde vormen van uniformiteit, met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Op dit schaalniveau moeten we helaas constateren dat één van de meest “succesvolle” uitbreidingen verwoestijning is.

Domesticatie heeft met zich meegebracht dat de mens het dier en de plant verandert in hun natuurlijk gedrag en hen dwingt om zich zo te ontwikkelen dat zij maximaal nut opleveren voor de mens. Dat kan zo ver gaan dat zelfs het zelfstandig kunnen functioneren in hun natuurlijke niche wordt opgeofferd aan de doelen die de mens stelt. Het is belangrijk om ons rekenschap te geven van mens-plant en mens-dier relaties en van de bewuste of onbewuste keuzes die we als individu en als collectief (de maatschappij) daarin maken. Dat geldt vooral voor mensen die bewust willen leven en de overtuiging hebben dat we ons in een dubbele tijdstroom bevinden, waarbij we bouwen op het verleden maar tegelijk bouwen aan een toekomst, en dus een wezenlijke schakel zijn in een lange keten van ontwikkeling naar een liefst hogere vorm van zijn.


3. Variatie in landbouwproductiesystemen

Landbouwproductiesystemen zijn zeer divers. Zij worden alle gekenmerkt door menselijke invloed. Deze invloed kan evenwel beperkt zijn tot een beetje onderhoud (bijvoorbeeld op de meent of wanneer voedsel wordt verzameld in secundaire bossen beheerd door lokale stammen in het Amazonegebied), gericht op faciliteren (bijvoorbeeld in de biologische landbouw, waar het werken met de natuur in productieve agro-ecosystemen de norm is) of kan zeer sterk zijn (zoals in productie-eenheden van bladgroenten met volledig gecontroleerd klimaat in verschillende lagen van hydrocultuur met ledverlichting).

Afhankelijk van de dominantie van de rol van de mens variëren deze agro-ecosystemen van min of meer ongerept tot volledig kunstmatig. Parallel aan de toename van de invloed van de mens in de processen binnen de agro-ecosystemen is er de daling van het zelfregulerende vermogen van het systeem. Hoe meer de mens zijn wil er aan oplegt hoe minder natuurlijke, ecologische processen hun ecosysteemdiensten kunnen vervullen. Zodra de mens de rol van de heerser van het ecosysteem op zich neemt, maakt hij zelf niet langer bewust deel uit van dergelijke agro-ecosystemen, maar is hij slechts uitbater.

We hebben ons ontwikkeld van jagers / verzamelaars, via succesvolle domesticeerders, nomaden en boeren, tot industriëlen die producten van plantaardige of dierlijke oorsprong produceren. De vooruitgang in de technologische mogelijkheden van voedselproductie heeft ons voedselzekerheid gebracht, maar heeft ook de houding ten opzichte van onze hulpbronnen veranderd. In de akkerbouw bewerkt de mens niet langer het land, maar produceert hij plantaardig voedsel. In de veehouderij houdt de mens niet langer varkens, maar produceert hij vlees. De natuurlijke hulpbronnen (dieren, planten) worden als vanzelfsprekend beschouwd, worden gebruikt als grondstof, en ze zijn productiemiddelen in de handen van de producent, die bedrijfseconomisch zo efficiënt mogelijk worden gebruikt; hulpbronnen zijn niet langer een levend element met een specifieke rol in een levend systeem. De consument wordt vaak het product aangeboden op een manier die het niet langer herkenbaar maakt als deel van een levend organisme; het is slechts een verbruiksartikel.
Waar voor sommigen technische vooruitgang in het benutten van plant en dier vanzelfsprekend is, ja zelfs louter ten dienste staat van het uitbannen van honger en gebrek, stellen anderen daar grenzen aan. Beide groepen doen dat vanuit normatieve noties die niet altijd helder zijn en waarvoor het lastig is de woorden te vinden. Wij doen een poging door het begrip telos te duiden, daar een morele waarde aan toe te kennen en zo het respect en de zorg te omschrijven die we de dieren en planten die ons voedsel produceren, schuldig zijn.
Morele noties hebben overigens alleen betekenis vanuit een bepaalde grondhouding. Wij gaan in dit stuk uit van een biocentrische partnerhouding ten opzichte van de natuur en het leven in de landbouw. Bij een dergelijke houding is de mens niet de heerser over maar onderdeel van het natuurlijke systeem. De mens staat dan ook niet centraal, maar is een gelijkwaardige partner met de niet-menselijke natuur. Elke levensvorm heeft een eigen geaardheid, een intrinsieke waarde, dat wil zeggen een waarde onafhankelijk van het nut voor de mens.


4. Morele verplichtingen en respect

In de wereldwijde landbouw, op basis van vrije wereldhandel en open concurrentie, worden wijzigingen in het management vaak gedreven door de noodzaak om de bedrijfseconomische efficiëntie te verhogen. Bewuste morele afwegingen spelen zelden een rol. Maar we hebben op veel plekken de grenzen van het draagvermogen van de natuurlijke hulpbronnen bereikt, een omstandigheid die zelden goed in de kostprijs van deze hulpbronnen is verwerkt. Efficiëntie kent vele dimensies (bijvoorbeeld bedrijfseconomische efficiëntie of efficiëntie in het spaarzaam gebruik van biofysische hulpbronnen) en de afwegingen die daarbij impliciet of expliciet worden gemaakt, zijn complex. Afwegingen vereisen normatieve keuzes en overeenstemming over de manier waarop de verschillende aspecten moeten worden afgewogen op basis van kennis. Deze keuzes moeten worden gemaakt op een wereldwijde schaal, gebaseerd op politieke overeenstemming en wetenschappelijk inzicht. Op dit moment worden bij het nemen van beslissingen onze levende hulpbronnen (bodemorganismen, bestuivers, planten, dieren, enz.) te vaak behandeld als dode instrumenten, niet als levende organismen. Ook de ecosystemen waarin ze functioneren, lijken niet een specifieke waarde te hebben, worden niet als unieke, dynamische, levende systemen beschouwd die een eigen identiteit hebben en ons respect en zorg verdienen vanwege hun intrinsieke waarde en hun nut voor de mens.

Om het succes van het telen van gewassen en het houden van dieren (lees: de fysieke en bedrijfseconomische opbrengst) te maximaliseren heeft de mens het milieu drastisch veranderd; in vele gevallen zijn daarbij de natuurlijke habitats van de gedomesticeerde soorten vernietigd. Domesticatie heeft een enorme invloed gehad op het bestaan van de gedomesticeerde soorten, maar ook op dat van de niet-gedomesticeerde, verwante soorten. Voor veel soorten is terugkeer naar de wildernis niet meer mogelijk; ze zijn volledig afhankelijk van de symbiose met de mens geworden. Deze wederzijdse afhankelijkheid vraagt om een bijzondere verhouding tussen de mens en gedomesticeerde, beheerde of verzamelde planten- en diersoorten. In feite heeft de mens zich door het domesticeren van planten en dieren de opdracht en de morele verplichting gegeven om deze soorten en hun diversiteit te behouden. Immers, planten en dieren blijven ons dienstbaar, al hebben ze zich moeten onderwerpen aan onze wetten van nut. Dat neemt niet weg dat we ons de vraag moeten stellen of we naast het feit dat we hun leven nemen hen ook iets terug te geven hebben: zorg, respect en dankbaarheid vanuit het realistische besef dat bij een symbiose wederkerigheid het uitgangspunt is.

Op zijn minst kunnen we constateren dat gedomesticeerde planten en dieren, vanwege de diensten die ze ons leveren in termen van productie van voedsel en andere bruikbare stoffen, ons respect verdienen: zij voeden en kleden ons. Evenzeer geldt dat het besef dat hulpbronnen kostbaar en eindig zijn en iedereen (zowel de gehele, huidige mensheid als ons nageslacht) in gelijke mate daar aanspraak op moet kunnen maken, moet leiden tot respectvol omgaan met onze omgeving, hulpbronnen en de dode en levende materie die daarvan deel maakt. In vele vormen van landbouw leidt dit respect tot speciale vormen van ”boeren”, zoals het geval is in “conservation agriculture” (hulpbronnensparende landbouw), de biologische landbouw, etc. In deze systemen beheren en bewaken boeren het geheel aan natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn bij het duurzaam, mensvriendelijk, milieuverantwoord, en diervriendelijk en plantwaardig produceren van voedsel.

Alle agrarische systemen hebben impliciet morele waarden. Dat wil zeggen, tactische en strategische beslissingen worden genomen op basis van een stelsel van principes die de boer helpen onderscheid te maken tussen goed en kwaad bij het nemen van beslissingen over bodembeheer, gewasbescherming, veeteelt, enz. Dit is ook het geval wanneer bedrijfseconomische efficiëntie de belangrijkste drijfveer voor de besluitvorming van de boer is. De normen en morele waarden achter deze stijlen van de landbouw zijn divers, vaak zwak gedefinieerd of niet algemeen gedeeld. Waarden kunnen mensgericht zijn, zoals het recht op voedsel, welvaart en welzijn, kwaliteit van het milieu, sociale rechtvaardigheid, natuurbehoud, biodiversiteit, voedingswaarde, armoedebestrijding en voedselveiligheid. Maar waarden zijn ook verbonden met het bestaansrecht van dier- en plantensoorten, los van het directe economische nut voor de mens, alsmede met het bestaansrecht van ecosystemen en alles wat aan de instandhouding daarvan bijdraagt. Waarden kunnen aan korte termijn en lokale belangen ontleend zijn, maar ook aan lange termijn en mondiale belangen; zij kunnen exclusief op de mens gericht zijn of inclusief zich richten op al wat leeft. Dergelijke waarden betreffen het recht van gedomesticeerde planten en dieren (en hun verwante wilde soorten) om er te zijn en zich voort te planten, autonoom te blijven, welzijn na te streven en te genieten, een rol te spelen in een ecosysteem, over een bepaalde kwaliteit van hun leefgebied te beschikken, enz.

Morele waarden hebben niet alleen betrekking op productie, maar ook op handel, gebruik en consumptie. Veertig procent van het geproduceerde voedsel in de wereld gaat verloren tijdens oogst, transport, opslag, in de winkel of op de eettafel. Een deel is natuurlijk bederf, inherent aan het product. Ook dat proces heeft recht van bestaan, omdat het een rol speelt in systemen, kringlopen en zelfs in de voortplanting. De natuur is niet van nature zuinig. Maar een deel van het verlies in onze productieketens is verspilling, ingegeven door economische wetten van handel, logistiek en specialisatie dan wel veroorzaakt door slecht beheer of ongewenst gedrag. Verspilling gaat vaak gepaard met een vernietiging van hulpbronnen met enorme economische, ecologische en sociale gevolgen. De co-existentie van obesitas, (verborgen) honger, verspilling, armoede en uitputting van natuurlijke hulpbronnen roept vele vragen op omtrent morele aspecten van onze voedselproductie.
We hebben nieuwe begrippen nodig bij het stellen en beantwoorden van dergelijke ethische vragen. Het begrip telos helpt daar wellicht bij.

5. Het begrip telos

Telos (van het Griekse τέλος voor “einde”, “doel”, of “bedoeling”) is einde of doel, in een vrij beperkte zin gebruikt door filosofen zoals Aristoteles. Het is de stam van de term “teleologie”, ruwweg de studie van doelgerichtheid, of de studie van objecten met het oog op hun doelstellingen, doeleinden of intenties.
Een dier of een plant heeft als individu en als soort een telos, dat wil zeggen zowel een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, als een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect en zorg verschuldigd en op basis van beide vormen van telos hebben deze dieren en planten een morele waarde. Wij maken onderscheid tussen twee verschillende vormen van telos, maar ze mogen niet tegenover elkaar staan. De mens dient zijn respect voor de beide vormen van telos te tonen door het organisme in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus, en het volbrengen van hun ecosysteemdiensten, terwijl ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dier en plant respectvolle wijze. We werken beide vormen van telos nog wat verder uit.
De eerste vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat planten en dieren bepaalde soort-specifieke doelen hebben. Zij moeten kunnen leven en hun levenscyclus zodanig kunnen vervullen dat deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Deze organismen moet daarom worden toegestaan en zij moeten in staat worden gesteld om de specifieke capaciteiten en vaardigheden te ontwikkelen om te gedijen en om hun soorteigen doelen te realiseren. Zij moeten worden behandeld als autonome levende wezens bij het realiseren van deze doelen. Kortom: ze hebben waarde omdat ze het recht hebben om er te zijn, met hun eigen aard en geaardheid, de zgn. intrinsieke waarde (in het Engels: dignity; in het Duits: Würdigkeit).
Intrinsieke waarde is de ethische of morele waarde die vanuit een biocentrische grondhouding (of: partnerhouding van de mens ten opzichte van de natuur) wordt toegeschreven aan een levend organisme, plant of dier:
• gewoon omdat het bestaat,
• omdat het een unieke vorm van gespecialiseerd leven is,
• omdat het autonoom is en daarom het verdient om te leven,
• omdat het zijn eigen rol speelt in zijn eigen niche binnen een ecosysteem (vaak een agro-ecosysteem), een rol die bijdraagt aan de diversiteit van levensvormen op onze Planeet Aarde en aan de homeostase van het Systeem Aarde, en
• omdat het ons evolutionair is voorgegaan, de weg heeft bereid om het menselijk bestaan mogelijk te maken.
De rol, die het organisme speelt, is dynamisch omdat die altijd in interactie met andere levende wezens zal worden gespeeld, die ook autonoom zijn en het verdienen om te leven, en bij te dragen tot het functioneren van ecosystemen. De telos van een soort of van een individu van een soort is dan ook niet los te zien van de telos van een niche of biotoop. De eerste vorm van telos laat zich dus eenvoudig opschalen tot complexere organisatieniveaus van het leven.
Ook het agro-ecosysteem heeft een intrinsieke waarde, want het is een dynamisch systeem dat als een levende entiteit met (in meer of mindere mate) een eigen aard en identiteit functioneert door zijn unieke combinatie van soorten die tot op zekere hoogte door een boer worden beheerd, die ze uiteindelijk oogst, maar ook verzorgt op basis van een stelsel van regels en waarden. Zelfs het bedrijf waartoe dit landbouwecosysteem behoort, kan worden beschouwd als een levend wezen met een morele waarde die een specifieke rol speelt in een bredere (ruimtelijke en temporele) omgeving die afhankelijk is van het juiste management. Evenzeer kan zowel aan het agro-ecosysteem als aan het bedrijf een eigen telos worden toegekend. Vele boeren ervaren dat ook zo en hun bedrijfsstijl zal gericht zijn op het versterken van de eigen identiteit en het realiseren van die telos.
We kunnen het concept intrinsieke waarde operationaliseren door het begrip integriteit te duiden. Voor gecultiveerde planten en gedomesticeerde dieren verwijst integriteit naar hun aard, heelheid, volledigheid, soort-specifieke eigenschappen en hun wezen dat – terwijl het natuurlijke doel wordt vervuld – in balans is met zijn omgeving. De integriteit van gewasplanten manifesteert zich op vier verschillende niveaus: integriteit van het leven, planten-typische integriteit, integriteit van het genotype en de integriteit van het fenotype. Op dezelfde manier kan integriteit van dieren worden uitgewerkt. Het respecteren van de integriteit (en dus van de intrinsieke waarde van landbouwhuisdieren en gewassen) is onderdeel van de natuurlijkheid van de landbouw zoals die door velen vanuit een partnerhouding beleefd wil worden en gewaardeerd wordt. Immers deze vorm van telos respecteert het natuurlijke doel, het natuurlijke gedrag en de natuurlijke omgeving van plant en dier. Deze vorm van telos ligt verankerd in de bedrijfsvoering en is daarmee onlosmakelijk verbonden met de telos van het agro-ecosysteem (inclusief de bodem) en het bedrijf.

De tweede vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat de mens doelstellingen oplegt en dat we planten en dieren ook daarom moeten eren en verzorgen. Planten en dieren wordt ook een bepaalde morele waarde toegewezen wanneer en omdat zij voldoen aan de rol die wij ze geven, namelijk de rol om in ons levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld door het leggen van eieren of het produceren van aardappelen. In deze zin is telos de bestemming van een plant of dier die een morele waarde vertegenwoordigt. Planten en dieren hebben een morele waarde, omdat wij mensen hen nodig hebben (de extrinsieke waarde). Zij verdienen ons respect, omdat ze een nuttige rol spelen en het is onze morele plicht om hen op een plantwaardige of diervriendelijke manier te verzorgen, terwijl zij dit doen. Met andere woorden, we hebben, omdat we deze organismen gebruiken, de verplichting om ze te koesteren en te begeleiden binnen de productiecyclus dan wel binnen een parallel vermeerderingsprogramma opdat zij tevens, naast het door ons opgelegde doel, hun natuurlijke soorteigen doel bereiken. Deze verplichting kan ook worden vertaald in rechten, zowel van het dier als van de plant. In deze context worden rechten niet beschreven als vrijheden (vrijheid van pijn, lijden, honger, enz.), maar in positieve zin als het recht op het vervullen van hun natuurlijk doel en om een autonoom wezen te blijven met een eigen telos.

Beide vormen van telos zijn verweven. De soortbepaalde telos van planten en dieren (de waardigheid die we aan hen toeschrijven op basis van hun intrinsieke waarde) kan geweld worden aangedaan als de mensbepaalde telos (de waardigheid die we aan hen toeschrijven vanuit de extrinsieke waarde) de overhand krijgt. Omgekeerd ervaren velen dat de mensbepaalde telos van een plant en een dier ook geweld wordt aangedaan wanneer we de soortbepaalde telos van organismen frustreren, wanneer we hen of hun producten weggooien voordat ze hun cyclus kunnen voltooien en hun soorteigen telos kunnen vervullen. Soms is dat onvermijdelijk, want gekoppeld aan de mensbepaalde telos: we eten immers geen slazaad maar de krop van de sla. In andere gevallen kan het uitleven van de soorteigen telos eenvoudig samengaan met het vervullen van de mensbepaalde telos. Hoe dan ook, telos is een essentieel onderdeel van de morele waarde van wat we eten. Ook de mens heeft een doelgerichtheid (telos) als soort en, daarbinnen, als individu. De telos van ons menszijn is gebaat bij respect voor de telos van wat ons voedt. We worden een beter mens als we beter voor onze omgeving zorgen.

Zo vormen mens, plant en dier gezamenlijk een community of practice gericht op het behoud van de circle of life, die het welzijn van de mensheid propageert en waarin sprake is van respect voor elkaars rol daarin. In veel opzichten weerspiegelt het de circulaire economie die momenteel wordt geconceptualiseerd en – soms – geïmplementeerd.
Terwijl de begrippen natuurlijkheid, intrinsieke waarde en integriteit goed zijn ontwikkeld, is het aspect van het natuurlijke doel (of telos) van het dier of de plant en de wijze waarop de mens daar een doel aan heeft toegevoegd nog nauwelijks geduid. Voor (semi-)-gedomesticeerde planten en dieren die deel uitmaken van ons dagelijks levensonderhoud is de door de mens toegevoegde telos essentieel en meer dan de soort-specifieke telos van het organisme zelf. Het bepaalt hoe we hen beheren en gebruiken. Ons beheer van deze planten en dieren wordt gedreven door het uiteindelijke gebruik en de morele waarde die wij aan hen toeschrijven is – op zijn minst ten dele – afhankelijk van dit gebruik. We kunnen het gras maaien of dieren slachten zonder hun natuurlijke doel of telos te verstoren, en dan wordt dit niet beschouwd als een schending van hun integriteit. Aan de andere kant wordt het ruimen van gezonde landbouwhuisdieren om een besmettelijke ziekte onder controle te krijgen beschouwd als een schending van hun telos. Ze gaan immers, voortijdig en ongegeten, de verbrandingsoven in.

In de volgende sectie proberen we deze gedachtegangen te visualiseren en het verschil tussen beide vormen te verduidelijken.


6. Telos verder uitgewerkt

Figuur 1 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van onze houding ten opzichte van een levend wezen: het respecteren en erkennen van rechten, en twee unieke eigenschappen van het levende wezen: de aard (de “koeiïgheid van de koe”, de “aardappeligheid” van een aardappelplant) en zijn rol in het ecosysteem. De hoekstenen vertegenwoordigen dus alle vier aspecten van de natuurlijke telos. Samen vormen deze vier hoekstenen de morele waarde van de telos en deze relaties zijn aangegeven met dunne pijlen in de figuur. Echter, deze hoekstenen zijn met elkaar verbonden (de dikke en genummerde pijlen in Figuur 1).

telosfiguren

Figuur 1. De natuurlijke vorm van telos, gebaseerd op soort-specifieke doelen.

Pijl 1 gaat over de relatie tussen aard en de natuurlijke rol die het organisme speelt in het ecosysteem. De natuurlijke aard van een organisme bepaalt welke rol dat organisme in het samenspel van processen en interacties binnen een ecosysteem vervult.
Pijl 2 gaat over de relatie tussen het recht van het wezen en de rol die dat wezen in het ecosysteem speelt. Immers, zonder recht op bestaan kan de rol in het ecosysteem niet worden gegarandeerd en daarmee kan het voortbestaan van het ecosysteem zelf in uiterste consequentie niet langer zeker worden gesteld. Het recht om te zijn hangt samen met het doen. De zelfverwezenlijking vindt plaats in een ecosysteem context.
Pijl 3 geeft aan dat respect, op basis van dankbaarheid en beschaving, niet alleen een houding is, maar ook gevolgen heeft. Gedomesticeerde levende organismen verdienen respect omwille van hun nut of onderwerping aan onze wil. Wilde dieren en planten verdienen respect vanwege hun unieke rol in ecosystemen waarmee ze ook het ecosysteem zijn telos verschaffen. Respect moet echter worden vertaald in concrete acties op basis van rechten, rechten die rechtstreeks voortvloeien uit respect.
Pijl 4 bepaalt dat vanuit dat respect er grenzen moeten worden gesteld aan de mate waarin we de aard van levende wezens beïnvloeden en in hun natuurlijke cyclus ingrijpen. Het is niet respectvol om de “aardappeligheid” van de aardappelplant geweld aan te doen. Genetische manipulatie kent zijn grenzen, omdat het van invloed is op de aard van het individuele levende wezen en de soort waartoe het behoort en ingrijpt in zijn natuurlijke cyclus.

Figuur 2 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van de houding ten opzichte van het levend wezen, te weten het respecteren en erkennen van de rol in de voedselproductie en de aard van het wezen, alsmede twee rechten, te weten het recht op verzorging omdat het domesticatieproces het organisme uit zijn natuurlijke omgeving heeft gerukt en het recht op het voltooien van de natuurlijke levenscyclus teneinde zijn aard te kunnen voldragen, ook in een productiesysteem. Hierbij is van belang dat de mens door middel van het nuttigen van zijn voedsel andere levensvormen ontmoet en ervaart.

2

Figuur 2. De nuts-vorm van telos, gebaseerd op de rol die de mens planten en dieren oplegt.

Pijl 1 illustreert dat ook in een productieomgeving er een onlosmakelijk verband is tussen het respect voor de aard van het organisme en het recht om zijn gehele natuurlijke cyclus naar zijn aard te voltooien.
Pijl 2 duidt op het verband tussen het recht op verzorging en bescherming in de productieomgeving en het recht om ook in die omgeving tenminste de potentie te behouden om de gehele cyclus te voltooien.
Pijl 3 geeft aan dat de mens met het domesticeren ook de verantwoordelijkheid op zich neemt om de condities waarin het organisme kan leven in stand te houden en de plant een plantwaardig en het dier een dierwaardig bestaan te geven. Dierenwelzijn en het welzijn van planten maken deel uit van onze verantwoordelijkheid als we hen gebruiken. Verzorgen is een plicht die staat tegenover het recht op gebruik dat we ons hebben toegeëigend. Verzorgen moet tenminste op het niveau van de soort plaatsvinden maar krijgt zijn praktische betekenis op individueel niveau; immers oogsten of slachten is een onomkeerbare ingreep ten opzichte van het individu waarbij ons respect voor het organisme en onze dankbaarheid voor het offer dat wordt gebracht, voorop dienen te staan. Het gevaar van domesticatie is dat plant of dier worden verdingelijkt, als een productiemachine worden gezien alsof die alleen bestaan om de voor ons bestaan noodzakelijke koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen en vitaminen te leveren. Hoe extremer dit wordt doorgevoerd uit economische motieven hoe meer dit in strijd komt met het recht van het organisme om zijn eigenheid uit te leven.
Pijl 4 geeft aan dat het domesticatieproces kan worden gekarakteriseerd door een wijziging in de aard (die is veranderd door de mens om het wezen nuttiger te maken) en door een verandering in gebruik (wanneer onderlinge afhankelijkheid en symbiose vorm krijgen).
Zowel de natuurlijke als de door de mens opgelegde telos kennen verschillende dimensies: van individueel organisme, naar soort, naar het systeem (niche, biotoop, agro-ecosysteem, bedrijf) waarvan ze deel uitmaken. We kiezen in deze uitwerking van het begrip voor de soort als centraal aggregatieniveau. Met andere woorden, de aard en het gebruik definiëren het respect en de rechten van de soort en het individu als vertegenwoordiger daarvan, omdat telos zowel de intrinsieke waarde van het levende wezen gebaseerd op het eigen zijn en zijn unieke positie in het natuurlijke ecosysteem omvat als de morele (extrinsieke) waarde op basis van het nut ervan voor de mens. Deze telos wordt toegewezen aan zowel de soort als geheel als ook aan de individuele plant of het individuele dier. Het kan ook worden uitgebreid naar het ecosysteem waarin de planten of dieren hun unieke rol spelen.
In het voorafgaande is meermalen geduid op een conflict tussen beide teloi. Telos is een resultante van het zoeken naar balans tussen domesticatie en het behoud van de natuurlijke aard. Het respect voor de natuurlijkheid van het organisme kan niet ten volle worden opgebracht als de mens het organisme een deel van zijn aard laat opofferen om het een rol op te leggen ten dienste van de mens. Er zullen dus grenzen moeten worden gesteld, en deze dienen bij voorkeur te worden vertaald in concrete richtlijnen.

7. De beide teloi verzoend?

In de confrontatie tussen beide doelgerichtheden (aard-telos en nut-telos) kunnen een aantal thema’s worden onderscheiden die zich lenen om hiervoor randvoorwaarden te formuleren en deze in beleidsregels vast te leggen. Wij formuleren een aantal mogelijke ethische richtlijnen:
1. Elk gedomesticeerd organisme moet weer kunnen verwilderen.
2. Elk individu moet kunnen leven in een populatie die bestaat uit alle normaal bestaande leeftijdscategorieën zoals jonge, volwassen en oude exemplaren; familie- of kuddegedrag moet kunnen worden uitgeleefd, planten moeten in bestanden staan met verschillende ontwikkelingsstadia.
3. Dieren moeten zich vrij en naar hun aard kunnen bewegen.
4. Planten moeten in staat gesteld worden te leven in interactie met elkaar, het bodemleven, de insectenwereld en de seizoenen.
5. Planten en dieren worden niet geïsoleerd van de natuurlijke context waarin zij gewend zijn te leven en die mede hun levensritme bepaalt.
6. Het sluiten van natuurlijke kringlopen is een leidend principe bij het inrichten van teelt- en transport-omstandigheden.


8. Tenslotte

In de manier waarop we telos hebben beschreven, helpt dit concept om de morele verplichtingen die we hebben tegenover gedomesticeerde planten en dieren te bepalen en laat het zien waarom het nodig is ons eten te respecteren. Het concept is een aanvulling op natuurlijkheid (aangezien het de onnatuurlijke elementen in het gebruik maken van planten en dieren onderkent), de intrinsieke waarde (aangezien het de morele waarde benadrukt van het gebruiken van planten en dieren) en integriteit (door het definiëren en waarderen van het natuurlijke doel). Samen helpen deze vier elementen (natuurlijkheid, intrinsieke waarde, integriteit en telos) ons om de waardigheid aan planten en dieren te geven en daarmee morele waarde toe te kennen aan de manier waarop we ons voedsel produceren.
Wat we eten verdient ons respect: wij hebben planten en dieren uit het wild gehaald en hen gedomesticeerd, opdat we ze kunnen gebruiken. In dat proces werden ze afhankelijk van de symbiose met ons en ze moesten een deel van hun natuurlijkheid opofferen om ons beter te kunnen bedienen. Ze bleven levende wezens met hun eigen recht om te zijn, zij het met de handicap dat ze nu de mens nodig hebben om deel te nemen aan hun agro-omgeving. Dat schept een morele verplichting voor de mensheid. Bovendien, in de huidige economische bedeling worden leefgebieden van wilde dieren vernietigd en moeten cultuurplanten en landbouwhuisdieren steeds productiever worden; zo dwingen we hen tot het steeds meer verliezen van hun natuurlijkheid opdat zij ons nog beter van dienst zijn, en toch worden ze op grote schaal verspild. Het is onze verantwoordelijkheid om dat regiem te veranderen, ons respect te vergroten voor wat we eten en daarnaar te gaan handelen in het productieproces, ons koop- en consumptiegedrag en door de bereidheid daarvoor de werkelijke prijs te betalen.


9. Bibliografie

Om de leesbaarheid te bevorderen zijn er in de tekst geen referenties opgenomen. Wij hebben ons bij het schrijven echter laten inspireren door een groot aantal publicaties. Een selectie is hieronder als bibliografie opgenomen.

Achterberg, W. (red.), 1989. Natuur: uitbuiting of respect?: Natuurwaarden in discussie. Kok Agora, Kampen, 201 pp.
Bloksma, J. & P.C. Struik, 2007. Coaching the process of designing a farm: using the healthy human as a metaphor. NJAS – Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 413-429.
Cruz-Garcia, Gisella, 2012. Ethnobotanical study of wild food plants used by rice farmers in Northeast Thailand. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 215 pp.
Khoury, C.K., 2015. The conservation and use of crop genetic resources for food security. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 305 pp.
Khoury, C.K., H.A. Achicanoy, A.D. Bjorkman, C. Navarro-Racines, L. Guarino, X. Flores-Palacios, J.M.M. Engels, J.H. Wiersema, H. Dempewolf, J. Ramírez-Villegas, N.P. Castañeda-Álvarez, C. Fowler, A. Jarvis, L.H. Rieseberg & P.C. Struik, 2015. Where our Food Crops Come from: A new estimation of countries’ interdependence in plant genetic resources. CIAT Policy Brief No. 25. Centro Internacional de Agricultura Tropical. 4 p. Available online at: https://cgspace.cgiar.org/bitstream/handle/10568/68372/CIAT_PB_25_WHERE_OUR_FOOD_CROPS_COME_FROM.pdf

Khoury, Colin, Anne Bjorkman, Hannes Dempewolf, Julian Ramirez-Villegas, Luigi Guarino,
Andy Jarvis, Loren Rieseberg & Paul C. Struik, 2014. Increasing homogeneity in global food supplies and the implications for food security. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 111 (11): 4001-4006.

Kockelkoren, P.J.H., 1993. Van een plantaardig naar een plant-waardig bestaan: ethische aspecten van biotechnologie bij planten. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag, 47 p.

Lammerts van Bueren, E.T., R. Amons, J.M.M. van Damme, P.C. Struik & J.F. Wienk, 2007.
Special issue on Values in organic agriculture. NJAS- Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 327-483.

Lammerts van Bueren, Edith T. & Paul C. Struik, 2005. Integrity and rights of plants: ethical notions in organic plant breeding and propagation. Journal of Agricultural and Environmental Ethics 18: 479-493.

Pretty, J., 2002. Agri-culture. Reconnecting People, Land and Nature. Earthscan Publications,
London.

Stafleu, F.R., C.C. Lauwere & K.H. Greef, 2004. Respect for Functional Determinism.
A Farmer’s Interpretation of ‘Respect for Animals’. In J.H. Tavernierde and S. Aerts (eds.), Science, Ethics & Society, 5th Congress of the European Society for Agricultural and Food Ethics, (Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, pp. 73-75.

Struik, Paul C. & Thom W. Kuyper, 2014. Sustainable intensification to feed the world: concepts, technologies and trade-offs. Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 1-100.

Struik, P.C., T.W. Kuyper, L. Brussaard & C. Leeuwis, 2014. Deconstructing and unpacking scientific controversies in intensification and sustainability: why the tensions in concepts and values?
Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 80-88.

Verhoog, H., 2003. Naturalness and the genetic modification of animals. Trends in Biotechnology 21(7): 294 – 297.

Zoeteman, B.C.J., 2013. De risico’s van de ‘verdingelijking’ van het levende. Speech ter gelegenheid van het afscheid als voorzitter van de Commissie Genetische Modificatie (2001-2013). Het Spaansche Hof, Den Haag, 21 november 2013. Beschikbaar op http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&sqi=2&ved=0ahUKEwi7tIeG1tfMAhWK1xQKHWqYC0YQFggcMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.cogem.net%2Fshowdownload.cfm%3Fobjecttype%3Dmark.hive.contentobjects.download.pdf%26objectid%3D6EDFE07B-D60E-562A-8C2AE3F4E7BAC872&usg=AFQjCNHBlZ2wMklUW71H9EtiRl1cOQxllw&sig2=0IySiof5pY-b6ljcrcRxpA&bvm=bv.122129774,d.bGg


10. Over de auteurs:

Paul C. Struik is hoogleraar gewasfysiologie, Wageningen University.
Arie Bos is huisarts n.p. en auteur.
Jan Diek van Mansvelt is voormalig bijzonder hoogleraar biologische landbouw van Wageningen University en auteur.
Diederick Sprangers is biochemicus en adviseur bij de Stichting Genethica.
B.C.J. (Kees) Zoeteman is bijzonder hoogleraar duurzame ontwikkeling, Tilburg University, voormalig voorzitter COGEM en auteur.

Alle auteurs hebben op persoonlijke titel bijgedragen.

Duurzaamheid 13: Brexit toont het einde van het primaat van de economie

Met de Brexit schudt niet alleen de EU op haar grondvesten, maar wordt een diepe scheur zichtbaar in het oude vooruitgangsgeloof dat economische groei alle andere kwesties in belang overschaduwt. Het imperialisme van de groeifilosofie heeft sinds de Tweede Wereldoorlog de mondiale elite van economen vleugels gegeven en door hun bevoorrechte positie in de wereld instituties zoals de Wereld Bank, het IMF, de OECD, het World Economic Forum, etc. heeft dit denken ruim een halve eeuw de toon kunnen aangeven.

brexit

Dertig jaar geleden de eerste signalen

Met het VN Brundtland rapport ‘Our Common Future’ uit 1987 werd een eerste deuk in het economisch vooruitgangsdenken aangebracht. Niet alle economische groei is goed, althans niet voor alle mensen die het raakt en zeker niet voor de aarde. John Cobb Jr. en Herman Daly, de laatste als econoom werkzaam bij de Wereld Bank, publiceerden in 1989 hun boek ‘For the Common Good: Redirecting the Economy toward Community, the Environment, and a Sustainable Future (Boston: Beacon Press)’. Hierin lieten zij zien dat de maatstaf voor economische groei (het Bruto National Product) eenzijdig wordt vastgesteld omdat de schadelijke effecten van de groei niet in mindering worden gebracht op het resultaat (het opruimen van vervuiling wordt zelfs als economische productie meegeteld) en dat welvaart niet automatisch over de hele gemeenschap wordt gedistribueerd.

De groei-euforie kan alleen bestaan door niet onder het tapijt te kijken

De leidende politici en het grote bedrijfsleven waren echter al decennia voorstanders van het wegnemen van grenzen voor groei, en bleven globalisering en het wegnemen van grenzen voor handel, personen- en goederen verkeer met kracht nastreven. Dit denken vormde ook de ruggengraat van de Europese Economische Gemeenschappen en de daaruit voortgekomen zich almaar uitbreidende EU en de in een volgende golf van vooruitgangsgeloof tot stand gebrachte Euro.
Niet voldoende werd onderkend dat de zegeningen van de grotere economie alleen ten goede komen aan een toplaag in de samenleving die zich als mondiale burgers kunnen gedragen en dat lokale, minder mobiele bevolkingsgroepen niet aangesloten zijn op deze geglobaliseerde economie. Men kijkt door het eenzijdige karakter van de indicatoren als het ware weg van wat er in de werkelijkheid gebeurt. Deze schaduwkant verbleekte vooralsnog tegenover het succes van de val van de Berlijnse muur in 1989 en dat van de opkomende economieën in bijvoorbeeld Brazilië, China, India, Indonesië en Maleisië.

Het einde van de globaliseringsgolf

Maar dan wordt op 11 september 2001 de wereld geschokt door de aanslagen op o.a. het World Trade Centre in New York. Al de volgende dag constateren sommige economen dat dit het einde betekent van de globalisering. Grensbewakingen worden verscherpt, openheid en vertrouwen worden ingewisseld voor wantrouwen, een mondiale ‘war on terror’ vangt aan.

brexit 9 11

Al snel daarna blijkt een andere kwetsbaarheid van een geglobaliseerde economie. Als de Lehman Brothers Bank door onverantwoorde kredietverlening omvalt en de schokgolf wereldwijd de banken en verzekeraars meetrekt, is het crisis. Netwerken hebben grote voordelen maar die kunnen bij een gevaar omslaan in grote risico’s. Een oude leermeester, de microbioloog C.O. Schaeffer, legde me over een simpeler netwerk, de openbare waterleiding, eens uit: ‘een goede centrale watervoorziening is een zegen, maar een slechte is een vloek’. Dan wordt een ziekteverwekkende bacterie aan alle gebruikers in de stad toegediend. Dat gebeurde hier op financieel gebied. Door deze crisis viel de bankier van zijn troon en daarmee de overheid die deze banksector al die tijd de hand boven het hoofd had gehouden en hen de licentie gaf om zo te handelen. Met de morele val van de bankier viel in belangrijke mate ook de nationale overheid. Wat kon de burger nog geloven als de overheid beweerde dat iets goed voor hem of haar was? Was de overheid zelf wel goed geïnformeerd en had die wel het belang van de gewone burgers op het oog of alleen van de tot nu toe aan de macht zijnde elite?

brexit lehman

Brussel is de spiegel van onszelf

Binnen de EU is er in deze periode al lange tijd onvrede over het Europese project dat immers ook merendeels op economische groei is gericht. Open grenzen is goed voor de economie, dat geeft goedkope arbeidskrachten de gelegenheid om bij de best presterende bedrijven te werken zodat Europa op de wereldmarkt kan blijven concurreren, bijvoorbeeld met Aziatische landen. Of deze goedkope arbeidskrachten kunnen in de bouw, de zorg en de logistiek zorgen voor lage arbeidslasten voor de bedrijven. En de bestaande bevolking moet zich dan maar bijscholen en in andere bedrijfstakken werk zien te vinden. Als dat door de economische crisis niet zomaar meer lukt, neemt de onvrede over de vrije toegang van Polen en Bulgaren tot werk in eigen land snel toe. De bevolking ervaart dit als de schuld van Brussel, maar eigenlijk moeten we zeggen dat dit de schuld is van het dominante denken dat economische groei uiteindelijk alles zal oplossen. Dat denken heeft Brussel gekaapt, maar Brussel kan ook anders gaan denken, want Brussel is de spiegel van onszelf.

Het einde van de territoriaal groeiende EU

Tot nu toe groeide de EU elke paar jaar met een of meer lidstaten. De laatste tijd waren het niet de sterkste landen die erbij kwamen. Hun inwoners trokken naar het midden, noorden en westen van de EU om werk en betere omstandigheden te vinden. Dat gaf toenemende spanningen, het meest in een land als Brittannië dat al een vorm van EU-lidmaatschap had dat aaneenhing van uitzonderingen en speciale regelingen. Maar door de vluchtelingencrisis en het onvermogen van lidstaten om die toestroom snel te reguleren zijn de centrifugale krachten enorm aangezwengeld. Na de Polen, Bulgaren en Roemenen, die volgden op de Turken en Marokkanen, en in Engeland de Indiërs, is er grotere weerstand ontstaan om nog meer vreemdelingen toe te laten. Dit vooruitzicht werd voor een grote groep door de crisis al geraakte burgers een stap te ver. Dat het tij keert, wordt het eerst zichtbaar in een land dat toch al voortdurend op de wip heeft gezeten, het Verenigd Koninkrijk.

Alleen een op duurzaamheid gerichte EU kan overleven

Wil de EU overleven dan zal het bewustzijn moeten indalen dat de EU geen toekomst heeft als men zich alleen op de economische ontwikkeling blijft concentreren. Dat argument heeft de Britten er niet van weerhouden om voor de Brexit te stemmen. Die moed is te prijzen. Met dezelfde moed zal nu gewerkt moeten worden aan een vernieuwde EU, een werkelijk duurzame EU, waarin de sociale zekerheid van haar inwoners een hogere prioriteit krijgt dan tot nu toe.

25 juni 2016

Duurzaamheid 12: Maatschappelijke transities en ons ik

De Bildung Academie

Op 2 juni 2016 gaf ik een gastcollege bij een leuke groep studenten die deelnemen aan de in Amsterdam opgezette Bildung Academie (http://debildungacademie.nl/). De Bildung Academie is een aanvullend academisch platform dat ‘invulling geeft aan datgene waar bestaande universiteiten niet aan toekomen: gericht aandacht geven aan persoonlijke ontplooiing van de student en aan de bevordering van zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef’. Zij gaan dieper in op thema’s zoals energie, geld, overtuigingskracht, kunst, identiteit, religie en spiritualiteit. Mijn collegemiddag had als thema ´Duurzaamheid als houding?´ De middag startte ermee dat twee studenten mij interviewden over mijn publicaties en wie ik als persoon eigenlijk was.

bildung akademie

Beleving van transitie voorbeelden

Daarna hield ik mijn college en vervolgens gingen we al discussiërend dieper in op vragen zoals wat er nu eigenlijk gebeurt bij een maatschappelijke transitie. Deze groep verdiepte zich namelijk in de energietransitie. Ik had zelf het volgende lijstje met transities die mij van belang leken voorbereid:
• Eerste vaccinatie (tegen pokken) 1718
• Eerste spoorlijn (A’dam-Haarlem)1839
• Eerste waterleiding (Haarlem –A’dam)1853
• Eerste elektriciteitscentrale in Nederland (Kinderdijk)1863
• Oprichting Verenigde Naties 1945
• Eerste atoombom op Hiroshima 1945
• Oprichting Europese Gemeenschappen Kolen en Staal 1951
• Start nationale distributie aardgas 1959
• Eerste mens op de Maan 1969
• Nederlandse aanpak rioolwaterzuivering 1970
• Eerste mobiele consumenten telefoon 1983
• Val van de Berlijnse muur 1989
• Start worldwideweb 1991
• Earth Summit Rio de Janeiro 1992
• EU verdrag van Maastricht 1992 (o.a. invoering Euro)
• VN Klimaatverdrag van Parijs 2015 (o.a. opwarming tot 1.5 graden Celsius beperken)

Maar ik liet dit lijstje nog niet zien en vroeg wat zij als de belangrijkste transities in de maatschappij zagen. Op zo’n moment realiseer je je het verschil in leeftijd en beleving. Want dingen die mij als belangrijk voor ogen stonden waren geheel buiten hun ervaringswereld. Tijdens de adembenemende landing van de eerste mens op de Maan of de val van de Berlijnse Muur waren ze nog niet geboren! Zij kwamen met een ander lijstje, waaronder:

• De eerste i-Phone
• Internet
• Zwarte Piet discussie
• Tinder
• Drones
• Zelfrijdende auto’s

Er overlapten maar enkele onderwerpen. Het laat zien dat wat op een bepaald moment in de geschiedenis een transitie was, later voor lief wordt genomen. We kunnen maar moeilijk zien wat er eigenlijk gebeurt als je de maatschappelijke ontwikkelingen in een groter tijdsperspectief zou plaatsen. We hebben maar beperkt overzicht. Wat is de mega-transitie van de afgelopen decennia, de afgelopen eeuwen, de afgelopen millennia?

Ik realiseerde me dat generaties die uitsterven hun ervaringswereld meenemen, waarmee die voor goed zou uitdoven als er geen bibliotheken waren, net zo goed als de ervaringswereld van de huidige jonge generatie maar nauwelijks nog beleefd kan worden door de oudere generatie. Hun geheugen zit al zo vol met de eigen ervaringen en er zijn steeds minder andere mensen waarmee die kan worden gememoreerd. De beleving van transities golft uit ons bewustzijn met het uitsterven van generaties en wordt vervangen door de belevingen van aanstormende nieuwe generaties die met een schone lei beginnen. Dat helpt niet om de grote transities te doorgronden.

Denken over transities in Nederland

In ons land is het denken over transities beïnvloed door mijn collega Jan Rotmans, zoals verwoord in bijvoorbeeld ‘Transities & transitiemanagement: Oorsprong, status en toekomst’, van Loorbach en Rotmans, Rotterdam: Drift, 2012; en ‘In het oog van de or¬kaan’, Rotmans, Boxtel: Aeneas, 2012. Twee decennia eerder kwam al de Commissie Lange Termijn Milieubeleid (CLTM) onder leiding van Nico Nelissen met het concept van noodzakelijke ‘trendbreuken’ om een duurzame toekomst van Nederland mogelijk te maken (Het Milieu: denkbeelden voor de 21ste eeuw, CLTM, Zeist: Kerckebosch, 1990). Bewust of onbewust is het werk van Rotmans hier een verlengstuk van. Zijn transitiekunde vond zijn oorsprong in de technologische transities die voor het milieu nodig waren en verbreedde hij later naar het thema duurzaamheid om vervolgens uit te waaieren naar elke maatschappelijke transitie, inclusief die van voeding en gezondheidszorg. Hij laat zien dat er bij transities eerst een bewustwordingsfase is, een kleine groep vernieuwers die een nieuwe technologie of handelwijze praktiseren en propageren. Vervolgens groeit wat eerst een te verwaarlozen groepje modernen was uit waardoor een kantelpunt in bewustzijn wordt bereikt en plotseling een meerderheid ontstaat die oude drempels voor de vernieuwing in één golfbeweging slecht. Daarmee is de transitie naar een nieuw maatschappelijk gebruik een feit. De samenleving lijkt op dat moment ook vergeten dat er veel tegenstanders waren, de transitie is het nieuwe vanzelfsprekende, de nieuwe norm. We vinden het natuurlijk dat er veilig en altijd oproepbaar leidingwater in onze huizen is, dat we televisie hebben, een werkende mobiele telefoon, recht op betaalbare gezondheidszorg, ouderenzorg, jeugdzorg. Natuurlijk hebben vrouwen gelijke rechten als mannen, etc. Inderdaad, maar dat was niet altijd zo. Daarvoor waren transities nodig, daarvoor moesten kantelaars aan het werk en kantelpunten worden genomen, in Rotmans terminologie. Verandermanagement bestond natuurlijk al langer in de bedrijfskunde, met een analyse van de ‘early adapters’ en de ‘late resisters’ en met raadgevingen hoe met hen in je bedrijf om te gaan bij het doorvoeren van een grote verandering. Toch heeft de transitie ook iets magisch. Ik bedoel daarmee het moment dat het geloof in de vooruitgang, die de nieuwe ontwikkeling brengt, overslaat op een veel grotere groep dan daarvoor. Wat eerst nog wordt betwijfeld, wordt ineens vanzelfsprekend. Er lijkt een resonantie effect op te treden, zoals de snaar op de ene viool gaat meetrillen met een aangestreken snaar op een andere viool. Een muziekstuk lijkt zich over een ieder uit te gieten en je trilt mee of je wilt of niet. Er is zoiets als een groepseffect bij betrokken. Er wordt een nieuw lied ingezet en al snel zingt iedereen dat mee.

De geboorte van het menselijk Ik is de mega-transitie van de afgelopen millennia

Maar ik wilde met de studenten niet uitgebreid bij het transitieproces zelf stilstaan, maar een stap maken die de transities, die elkaar steeds sneller lijken op te volgen, in een voor hen nieuw daglicht zou plaatsen. Ik probeerde hen er bewust van te maken dat ze over iets unieks beschikken en om na te gaan hoe dat door de transities wordt beïnvloed. Ik zei: ‘het goud waarover jullie beschikken is jullie Ik, jullie zelfbewustzijn. En je moet er goed op leren letten wat een transitie met je Ik doet’. Het geboren worden van het menselijke Ik is immers de mega-transitie van de afgelopen millennia!

Twee soorten transities

Heel veel van de genoemde transities hebben een technisch karakter. Ze veraangenamen of vergemakkelijken het leven, maar wat betekenen ze voor ons Ik? De mens had vroeger nog niet zo’n zelfbewustzijn. We behoorden tot onze stam, tot onze familie, tot ons gilde, tot ons land, tot ons taalgebied, tot ons geloof. Dat ik is zich gaan manifesteren aan het begin van onze jaartelling wanneer bijvoorbeeld in Rome de burgerrechten algemeen worden ingevoerd. Het neemt in onze dagen een grote vlucht door de individualisering, waarbij publieke sociale vangnetten het ook mogelijk maken om niet meer afhankelijk van je familie te zijn als je bijvoorbeeld weinig inkomsten hebt of ziek wordt. Maar het ik staat ook bloot aan gevaren. Het persoonlijke ik kan zich verheffen tot een universeel ik, een ik dat niet alleen oog heeft voor het eigen belang maar ook voor dat van anderen. Maar het ik kan ook terugvallen in het eerdere groepsbewustzijn waar het uit is voortgekomen. Hoe universeler de waarden die het persoonlijke ik hanteert hoe meer duurzaam de houding van zo’n persoon of organisatie is te noemen. Hoe omvattender het bewustzijn van de mens, hoe verder deze zich als zelfbewust ik heeft ontwikkeld. En mijn vraag was nu hoe de transities in verband staan met deze houdingen waarmee het handelende ik zich uitdrukt. Staan de transities in verband met een sterker en wakkerder ik of juist niet? Vanuit deze vraag kwamen we ertoe de transities wat beter onder de loep te nemen. We zagen dat er eigenlijk twee soorten transities zijn: technische en morele.

Technische transities werken op het ik

De meeste transities behoorden tot de technische. Zij veraangenamen ons leven en nemen ons werk uit handen. Daar is niets mis mee, maar er lijkt toch een gevaar in te schuilen. Veel technologische transities nemen ons iets uit handen waarvoor we eerder met onze aandacht, ons ik, een prestatie moesten leveren. Om paard te rijden moesten we wakker sturen, in de zelfrijdende auto kunnen we in slaap vallen. Een aantal studenten zag daar geen bezwaar in. Er hoeft ook geen bezwaar te zijn, als we ondanks de techniek ons wakkere ik blijven gebruiken. Maar het wordt anders als ons ik wordt overgenomen door de machines en hun eigen wetmatigheden. Want aan de lopende band wordt de mens ont-ikt, in de bureaucratie wordt het vuur van het ik gedoofd, en wie elke vijf minuten zijn berichten checkt is zijn vrije ik aan het kwijtraken. Dat is het ergste dat ons kan overkomen. Want het wakkere ik dat zich in dienst stelt van het universele belang is de verdere evolutieweg die we kunnen gaan. Zonder dat ik, zonder die groeipotentie naar groter bewustzijn, vallen we terug in een fase waar we juist twee millennia geleden uit zijn gekomen.

Morele transities komen voort uit het ik

De andere soort transities, de morele, zijn van een heel andere aard. We vatten daaronder transities zoals de oprichting van de Verenigde Naties, het Klimaatverdrag van Parijs, maar ook de Zwarte Piet discussie. Deze transities komen niet uit de technologische vernieuwing voort maar uit de groei van ons bewustzijn. Zij zijn juist uitingen van ons handelende ik dat een stap maakt naar een omvattender perspectief, naar een hogere duurzaamheidshouding.

Door onze dialoog werd onze blik op het transitieproces verrijkt. Zonder een groeiend bewustzijn en wakker ik is het maar de vraag of een technologische transitie zo zegenrijk is als we denken.

Donderdag 2 juni 2016

Duurzaamheid 11: Studentenpanel om duurzaamheidhouding gemeenten te beoordelen

Na vele maanden voorbereiding was het afgelopen week zover dat we bij Telos, Tilburg University, in twee sessies vijftig studenten konden werven om een panel te vormen dat de Nederlandse gemeenten gaat helpen beoordelen op ‘governance’ op het gebied van duurzaamheid. Het is de bedoeling dat we uit deze eerste groep van 50 een wat kleinere groep selecteren van 30 studenten die bedrevenheid vertonen in de best wel lastige klus die we voor hen hebben bedacht. Daarom krijgen ze een uitgebreide instructie mee. Onderstaand is die samengevat.

corne studenten 20160406_141529

Het meten van duurzaamheidhoudingen van gemeenten: hoe gaat dat?

Het onderzoek gaat erom voor alle 390 gemeenten van ons land te meten hoe ambitieus zij bezig zijn om duurzaamheid vorm te geven in hun doelstellingen en hoe zij voorgenomen maatregelen uitvoeren. Dit is governance, dat wil zeggen de praktijk van het besturen door het Bestuur van de gemeenten en partijen die daarbij betrokken zijn, zoals bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties. Het onderzoek is bedoeld om te komen tot een ‘Governance Monitor van de duurzaamheid van alle gemeenten’. Dat moet dit jaar door het instituut Telos van de Tilburg University voor het eerst gedaan worden voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het is nog nooit eerder gebeurd dus ook spannend of het lukt.

Wat is duurzaamheid?

Duurzaamheid is als algemeen doel in 1987/1992 door de Verenigde Naties in New York als ideaal gefor¬muleerd om het aanpakken van milieuproblemen en bestrijding van de armoede in de wereld als twee kanten van dezelfde medaille te zien. Wie uit armoede de levende boom in zijn achtertuin omkapt om van het brandhout een beetje warmte te hebben, ontneemt zichzelf ook de mogelijkheid om de vruchten van die boom in de volgende jaren te plukken. Dus die boom laten staan is goed voor de natuur maar ook voor de economische kansen in de toekomst en voor de voeding. Zo is men gekomen op drie vormen van duurzame ontwikkeling:
a. het milieu verbeteren (schone lucht, water, bodem; klimaatverandering tegengaan met bv windmolens en zonnepanelen in plaats van kolencentrales die veel CO2 uitstoten, en je beter beschermen tegen bv overstromingsgevaar met bv dijken; minder geluidhinder; afval beter inzamelen en hergebruiken, -dat heet tegenwoordig streven naar een circulaire economie-; biodiversiteit);
b. de economie (op verant¬woorde wijze) versterken door hoogwaardige hightech bedrijven, duurzame bedrijventerreinen aanleggen waar het afval van het ene bedrijf als grondstof voor het andere gebruikt kan worden; werkgelegenheid (banen) creëren, goede infrastructuur aanleggen (wegen, openbaar vervoer, havens etc.), universiteiten, etc.;
c. de sociale netwerken goed regelen (gezondheidszorg met huisartsen en ziekenhuizen, scholen voor basis- en middelbaar onderwijs, culturele voorzieningen als musea etc.).
Dat valt dus allemaal onder duurzaamheid.

Wie besturen een gemeente?

Elke gemeente wordt bestuurd door een burgemeester, de samenbinder, met een aantal wethouders. Elke wethouder heeft een aantal werkterreinen waarover hij of zij de leiding heeft, de één over economische zaken, de ander over milieu zaken, de derde over ouderen- en jeugdzorg, enzovoorts. Als het goed is wordt een van de wethouders ook aangewezen om de duurzaamheid in de gemeente te verbeteren en daarmee het werk van de andere wethouders op dit punt goed op elkaar af te stemmen. Samen heten zij het College van bestuur van de gemeente of ook wel Burgemeester en Wethouders genoemd, afgekort als BenW. In Amsterdam is Eberhart van der Laan de burgemeester. BenW worden bij hun werk ondersteund door ambtenaren die hun beslissingen voorbereiden of eenmaal genomen besluiten uitvoeren. Over de beslis¬singen moet BenW wel af en toe verantwoording afleggen aan de Gemeenteraad. In deze Gemeenteraad zitten alle politieke partijen uit de gemeenten met een aantal vertegenwoordigers dat afhankelijk is van hoeveel stemmen er elke vier jaar bij de verkiezingen op hen zijn uitgebracht. De grootste partij heeft de meeste macht tot na 4 jaar de volgende verkiezingen komen. Dan kunnen de verhoudingen erg veranderen.

Het onderzoek is er op gericht om te kijken hoe sterk de gemeentebesturen zich nu voor duurzaamheid inspannen. Daarbij gaan we na hoe serieus ze duurzaamheid nemen, of ze er scherpe doelen voor hebben geformuleerd, of ze wel een duurzaamheid wethouder hebben aangewezen, of ze hebben afge¬sproken in bv 2030 of 2040 als gemeente geen CO2 meer in de lucht te zullen brengen, of ze bedrijven subsidies geven om snel op duurzame energie (bv zonnepanelen) over te schakelen en dergelijke. Ook willen we weten of ze duurzaamheid wel zien als opgebouwd uit die drie vormen: economie, milieu en sociale netwerken of dat ze het beperken tot alleen wat doen aan de klimaatverandering (want zo beperkt pakken sommige gemeenten het op). Met dit onderzoek gaan we ze dus een cijfer geven. Belangrijk is dat alle drie de vormen van duurzaamheid (economie, milieu-ecologie, en sociaal) tegelijk verbeteren. Zo’n cijfer moet je wel tegen de achtergrond beoordelen van de uitdagingen waar een gemeente voor staat. Zo kunnen grote gemeenten meer aan governance doen dan de kleinsten.

Hoe meten we de ambitie van de gemeentebesturen?

Dat is niet zo eenvoudig, maar daar is een methode voor bedacht: het in kaart brengen van 22 criteria die voor governance belangrijk zijn. Daar vallen zaken onder die over de gemeente als bedrijf gaan: gedraagt de gemeente zich als een maatschappelijk verantwoorde onderneming, doet de gemeente aan duurzaam inkopen en aanbesteden, is er goed beleid voor de plantsoenen en het groen, geeft de gemeente het goede voorbeeld met beperken van CO2-uitstoot. Verder wordt er gekeken naar de manier waarop de gemeenten met groepen in en buiten de gemeente samenwerkt, wat de ambities van het coalitieakkoord zijn, hoe breed duurzaamheid wordt opgepakt, of er een duurzaamheidswethouder is en welke rol die kan spelen, of er bijzondere aandacht is voor de circulaire economie, het ouderen beleid, en duurzame bedrijfsterreinen om een paar voorbeelden te noemen. Verder wordt nagegaan of de gemeente geld over heeft voor duurzaamheid, of initiatieven in de gemeente worden gesteund en of de regels slim worden gehandhaafd.
Voor al die criteria zijn er verschillende manieren om ze in kaart te brengen en dat leidt gemakkelijk tot versnippering en een veelheid aan gegevens waardoor je door de bomen het bos niet meer ziet. Daar hebben we wat op gevonden. We verzamelen uit de belangrijkste gemeentedocumenten tekstfragmenten over de 22 criteria. En deze teksfragmenten worden gerangschikt naar de duurzaamheidhouding die daarmee overeenkomt. Er zijn in totaal vijf duurzaamheidhoudingen, zodat alle teksten worden teruggebracht tot een score op een schaal van 1-5 op duurzaamheidhouding. Als je weet vanuit welke houdingen een bestuur duurzaamheid aanpakt, dan kan je hen ook laten zien hoe zij zichzelf in de toekomst kunnen verbeteren. Want daar gaat het allemaal om: hoe kunnen ze leren het in de toekomst beter te doen.

Wat betekenen in dit geval de duurzaamheid houdingen?

Een houding is de intentie van waaruit je dingen doet. Dat hangt natuurlijk wel een beetje af van de omstandigheden, maar toch is dat redelijk constant voor ieder mens, dus ook voor bijvoorbeeld BenW van een gemeente. Als een College van BenW na de verkiezingen van start gaat, maken ze een zogenaamd Coalitieakkoord (coalitie komt van de ‘coalitie van samenwerkende partijen’ die in BenW zitten, dat is een selectie van alle partijen die in de Gemeente Raad zitten). Daarin staat welke doelen ze de komen¬de vier jaar gaan nastreven en hoe ze die willen bereiken. Dat is dus een interessant document om te gebruiken om de houding van waaruit BenW aan duurzaamheid gaat werken af te leiden. Zijn ze er enthousiast over of doen ze het minimaal noodzakelijke? Gaan ze met de inwoners en bedrijven overleg¬gen hoe ze dit het beste kunnen aanpakken of dicteren ze van boven af hoe het moet en anders delen ze straffen uit? Vertellen ze precies wat ze van plan zijn (transparant beleid) of houden ze geheim wat ze precies afspreken. Dat zijn allemaal uitingen die met houdingen te maken hebben.

Wat zijn nu die vijf houdingen voor gemeenten?

Houding 1: Deze heet de overlevingshouding; je zou ook kunnen zeggen: mijn belang komt eerst, ‘ik schiet iedereen overhoop die mij in de weg loopt’, denk aan de goudzoekers in Amerika, of soldaten in een veld¬oorlog. Dus een erg egoïstische houding waarbij alleen geldt dat de gemeente doet waar ze op korte termijn beter van wordt, bijvoorbeeld door grote bedrijven met smeergeld naar de gemeente te lokken, door burgers geen inspraak te geven in wat er gaat gebeuren, door tegenstanders met voldongen feiten te verrassen, door weinig te investeren in opleiding van het eigen personeel en dergelijke.

Houding 2: Dit is de machtshouding, strikt de wet toepassen en geen begrip hebben voor mensen die daardoor in het gedrang komen, ‘command and control’, kadaver discipline vereisen, geen hart tonen en je verstand op nul zetten, ‘Befehl ist Befehl’, de mens als machine, instructies botweg uitvoeren. Is bij de eerste houding er geen ander gezag dan je eigen belang volgen, het positieve van de tweede houding is dat wel rekening wordt gehouden met regels die het algemene belang beogen te dienen.

Houding 3: Bij de derde houding beginnen andere belangen al wat meer een rol te spelen. Het is de onderhandelingshouding, zoals op een marktplaats waar je tot een koop komt door te geven en te nemen, door je in de belangen van de ander te verplaatsen en zo tot een deal te komen. Daar speelt het denken vanuit macht minder een rol want als je de ander wilt dwingen dan zal die gewoon besluiten de koop niet te sluiten. Hier geldt: ‘voor wat hoort wat’. Je moet dus meer overtuigen met argumenten en beide partijen zien elkaar als gelijkwaardig. Bij de gemeente werkt dit zich bijvoorbeeld erin uit dat de gemeente burgers en bedrijven bij haar besluiten inspraak geeft en goede suggesties ook bereid is over te nemen in de besluiten.

Houding 4: dit is de verinnerlijkingshouding of duurzaamheidshouding. De gemeente houdt bij haar beslui¬ten bij voorbaat al rekening met alle belangen en bezwaren die er leven. Bij bijvoorbeeld de aanleg van een weg of tunnel of windmolen wordt er rekening gehouden met eventuele bezwaren van omwonenden en worden er maatregelen genomen die zijn afgestemd op dergelijke bezwaren. De gemeente gaat bij discussies er niet met gestrekt been in maar stelt zich open op en is bereid om samen nieuwe oplossingen te ontwikkelen. Als het besluit eenmaal wordt genomen is de kans groot dat er ook veel draagvlak voor is.

Houding 5: Deze laatste houding is het meest altruïstisch en gericht op wat voor ieder van belang is op langere termijn. De gemeente staat er voor open om zonder vooropgezet doel samen met burgers en bedrijven te verkennen wat zij op lange termijn willen bereiken en zij laten zich samen inspireren om tot geheel nieuwe innovatieve oplossingen te komen waar niemand vooraf nog aan had gedacht. Voorop staat dat de oplossingen vanuit de hogere-belanghouding dienstbaar zijn aan een werkelijk betere samenleving met ontwikkelkansen voor allemaal.

Na een beetje oefenen leer je steeds makkelijker deze vijf houdingen in de praktijk te herkennen.

Hoe gaat het verder?

Het is de bedoeling dat het screenen van de gemeenten voor de zomer is afgerond. Het werk van de studenten wordt eerst door het projectteam beoordeeld en waar nodig in overleg aangepast. Vervolgens wordt het eindresultaat aan de individuele gemeenten om commentaar voorgelegd. Zij kunnen via een interactieve website opmerkingen maken of aanvullende documenten ter beschikking stellen. Tenslotte wordt voor eind 2016 de governance monitor gepubliceerd en wordt nagegaan hoe het verband tussen de inzet van het gemeente bestuur en de feitelijke situatie zich tot elkaar verhouden.

10 maart 2016

Duurzaamheid 10: Begrijp eerst de duurzaamheid raadgevingen in de Bergrede voor je het christendom weggooit

Pasen 2016

Mogen we nog zeggen dat Pasen het aangrijpende christelijke feest is van de verlossing uit de verstarring, uit de onderdrukking, de groepsdruk? Dat het een feest is van de geboorte van de vrijheid van het individu, het beginnen aan de weg om tot de universele mens te groeien? Een feest om een wereld te bouwen op de beginselen van duurzaamheid? Of is het niet meer dan een verplichte avond met de Mattheüs Passie, een Paasbrunch met de familie en in de leunstoel praten over de toestand in de wereld? Dieper in ons hart is het misschien wel een feest van het ontluikende nieuwe leven na de dood van de zwart-witte winter, een feest van het frisse groen dat weer aan de bomen komt, het uitspruiten van takken die meteen hun vreugde in bloesems botvieren. Maar, het is toch vooral een restant van een christelijk feest. Als ik kijk naar de kassières bij de Jumbo aan de overkant dan dragen ze allemaal een zwarte hoofddoek. Voor hen is er niets speciaal aan de Paaszondag. Hun niet-moslim collega’s hebben vandaag alleen vrijaf.
Voor mij is het een feest van zwaarte en lichtheid, van sterven en geboren worden, de smart van het menselijke lijden vermengt met de tinteling in je bloed, de verwachting die aanzwelt, de wakkerheid die doorbreekt, de dag die het wint van de nacht. Ik realiseer me het mystieke geheim dat de zonnegeest, die twee millennia geleden in alle culturen werd verwacht, na de kruisiging van Jezus zich met de aarde verbindt en nu kan worden ervaren in het weer uitlopen van het hout. Alsof Jezus’ lichaam het zaad was dat in alles wat leeft elk jaar opnieuw ontkiemt. Begrijpen de christenen van nu nog wat de Christus incarnatie van toen betekent? Het christelijke Paasfeest echt begrijpen moet, denk ik, ondanks de ontkerkelijking, of misschien dankzij, nog komen. Hopelijk wordt het feest uit zogenaamde correctheid of vanuit modieuze agnostiek niet vóór die tijd afgeschaft. Afgeschaft, omdat mensen niet meer in God willen geloven, bijvoorbeeld omdat zij niet weten waarop ze moeten letten om te zien dat God bestaat. Of omdat een steeds grotere groep moslims in ons land, ooit als gasten verwelkomd maar nu als staatsburgers gelijke democratische rechten hebbend, zich niet herkennen in dit 2000 jaar gevierde christelijke feest.

Hoe verhogen we de moraliteit van onze houdingen?

En wat heeft dit alles te maken met duurzaamheid? Veel, want ook in oude religieuze documenten van het christendom vinden we de vijf duurzaamheidshoudingen terug. Ik denk daarbij aan uitspraken van Jezus. Net als de uitspraken van Lao Tse die aan de orde kwamen in mijn vorige blog, heeft Jezus handreikingen gegeven om onze houdingen moreler te maken. Duurzaamheid is een moderne vertaling van Chinese wijsheid en christelijke ethiek. Het is een dieper verlangen dat door kunstenaars die verhalen vertellen en films maken op duizenden verschillende manieren wordt uitgebeeld. Op dit laatste zal ik in een volgende blog ingaan. Laten we dit keer stilstaan bij het christelijke erfgoed, dat toch de basis vormt van veel wat we als de Europese cultuur kennen, zoals verwoord in de Bergrede (Lukas 6, vers 17-49).

Bergrede, een omgekeerde peptalk

De zogenaamde Bergrede van Jezus is gehouden in de beginperiode van zijn optreden nadat hij zijn missie als drager van de zonnegeest ontving bij de doop in de Jordaan door Johannes de Doper. Direct daarna wordt hij in de woestijn tevergeefs in de verleiding gebracht om zijn hogere vermogens voor eigen glorie te gebruiken. Daarna veroorzaakt hij veel ophef door de bijzondere genezingen die hij volbrengt. Hierdoor zoeken massa’s zieken hem op en ergert de gevestigde orde aan religieuze leiders zich aan hem door zijn invloed op de mensen en zijn ontmaskering van hun dood geworden religieuze rituelen. Uit degenen die hem volgen kiest hij, terwijl ze een berg opgaan, zijn twaalf naaste discipelen. Dan, als ze van de berg afdalen tot bij een vlak gedeelte, verzamelt een grote menigte van volgelingen uit de wijde omtrek zich om hem, vooral om van hun kwalen genezen te worden. Jezus raakt ze aan of laat zich aanraken en terwijl de genezende kracht uit hem stroomt genezen zij. Melaatsen worden gezond, lammen lopen weer, een mans verdorde hand krijgt weer leven. Daarna houdt Jezus op deze plek zijn ‘Bergrede’. Deze rede heeft niets van wat een heerser zijn volgelingen zou toeroepen. Zijn volgelingen worden niet opgeroepen tot de strijd tegen de Romeinse overheersers of om hem, Jezus, te vereren. Je zou het een non-rede kunnen noemen. Hij verheerlijkt niet de sterksten, de kampioenen, maar de zwakken, de armen, de hongerigen, de verworpenen. Dat kan natuurlijk alleen maar betekenis hebben als hier een andere maatstaf wordt aangelegd dan het materieel rijker of beter worden. Jezus beziet alles vanuit een geheel ander perspectief en komt daarom tot deze paradoxale uitspraken. Hij beziet ons lot vanuit geestelijk perspectief, eeuwigheidsperspectief. Vandaaruit zegt hij: ‘Heb je vijanden lief en doe wel degenen die je haten.’ Dat doorbreekt ons klassieke denken van oog om oog en tand om tand, dat draait alles om. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij ook tot raadgevingen komt hoe we vanuit dit perspectief van onze hogere ik-kracht een lagere duurzaamheidshouding kunnen omvormen tot een hogere. Het gaat hier niet om kuddegedrag, maar om keuzes, vanuit zelfbewustzijn, keuzes die alleen mensen individueel kunnen maken.

Ontkracht het emotioneel confronterende egoïsme

De eerste houding van het overleven en jezelf manifesteren ten koste van anderen keert hij dramatisch om zodat er ruimte voor de hogere houding ontstaat. Raadde Lao Tse de heersers aan om niet in deze situatie van het overleven terecht te komen, Jezus zegt tot ieder individu (Lukas 6 vers 29 en 30): ‘Wie je op de wang slaat, keer hem ook de andere toe.’ Ontkracht wie je beledigt door niet terug te slaan maar door te verrassen met een geheel onverwachte daad, je andere wang toekeren, je kwetsbaar durven opstellen. Het is de enige manier om de angel uit een oorlog te halen, om de rauwe en niets ontziende strijd om de ander te willen vernietigen te doorbreken, om niet zelf meegezogen te worden in het conflict. Zo wordt het vuur van de woede geblust in plaats van verder aangewakkerd. De vijand wordt op een ander been gezet, de fixatie van de woede en het zich beledigd of tekort gedaan voelen wordt doorbroken. Laat de woede niet in jou doordringen en je naar beneden halen. Dan is er een opening om beiden op het hogere niveau uit te komen.

Ontkracht het materialistische egoïsme

De tweede houding van het domineren van regels of wetten voor het groepsbelang, ook wel de ‘command and controle’ aanpak genoemd, het opkomen voor je recht, doorbreekt en verheft Jezus op een zelfde manier. Zijn remedie voor het depolariseren als de spanning tussen het individuele en het algemene belang van het respecteren van elkaars bezit zich opbouwt lost hij op door de raad (Lukas 6 vers 30): ‘En wie je mantel neemt, verhinder hem niet ook je rok te nemen. Maar geef aan ieder die iets van je verlangt; en wie iets van je neemt, eis het niet terug.’ Zijn raad is concreet en revolutionair, en is van een andere orde dan ons materialisme. Ga de strijd niet aan, niet uit zwakte maar uit de kracht om de verleiding van de woede en de agressie in je te weerstaan omdat je degene die je besteelt doorziet, in jezelf herkent en daarom zelfs zoiets als mededogen kunt hebben en het verlies los kunt laten. Hoe vaak is een regel niet een verkapte vorm van macht van een elite om de anderen de wet voor te schrijven? Het gaat niet om de formele macht van de wet maar om de levende transactie tussen twee mensen. Het loslaten van het uiterlijke dat van je genomen is brengt je meer dan alle krachten die in je geactiveerd worden bij het terugvorderen ervan, ook al sta je in je formele recht. Het loslaten brengt je van gedupeerde op een gelijkwaardig niveau met de ander.

Ontkracht het ‘wij en zij’ denken door voor ieder je hart te openen

De derde houding van het onderhandelen kan worden opgetild door niet alleen te voldoen aan de eis van de markt dat ieder als gelijkwaardig wordt behandeld (‘Gelijk je wilt dat de anderen naar jou zullen doen, doe dat naar hen toe evenzo,’ Lukas 6 vers 31), maar Jezus gaat een stap verder. Hij roept zijn toehoorders op met alweer een revolutionaire boodschap (Lukas 6 vers 32 – 34): ‘En als je liefhebt wie jou liefhebben, wat is je verdienste? Want ook de zondaars hebben lief wie hen liefhebben. En als je weldoet aan degenen die jou weldoen, wat is je verdienste? Want de zondaars doen hetzelfde. En als je leent aan degenen van wie je het geld hoopt terug te ontvangen, wat is je verdienste? Want ook zondaren lenen aan zondaren om het zelfde weer terug te ontvangen. Maar heb je vijanden lief en doe goed, en leen, zonder te hopen iets terug te krijgen; en je loon zal groot zijn en jullie zullen kinderen van de Allerhoogste zijn; want Hij is goedgunstig voor de ondankbaren en kwaden. Wees daarom barmhartig , zoals ook uw Vader barmhartig is.’ Je hart openen brengt je naar het vierde duurzaamheidsniveau. De oorzaak voor het openen van je hart ligt niet in de daarvoor gunstige omstandigheden, maar in jezelf. Je verinnerlijkt de belangen van anderen niet omdat ze zich zo betrouwbaar gedragen, maar omdat je er zelf voor kiest.

Ontkracht je routines in denken, voelen en willen

En hoe kan dan de stap van het vierde naar het vijfde niveau worden gemaakt, het niveau van het Tao, van het scheppen vanuit het in de toekomst mogelijke? Op het vijfde niveau bereiken we een andere wereld dan die van de schaarste die wordt opgeëist door de sterkste of die op de vrije markt wordt uit onderhandeld of die vrijwillig en rechtvaardig wordt verdeeld. Het is de volgende wereld waar de klassieke economisch wetten niet meer gelden, het is de wereld van de nieuwe ruimte, van de overvloed. Het betreden van deze wereld vraagt volgens Otto Scharmer (U-Theory) een open mind, een open hart en een open wil. In Lukas 6 vers 37-38 wordt dit als volgt beschreven: ‘Oordeel niet en je zult niet geoordeeld worden, verdoem niet en je zult niet verdoemd worden, laat los en je zult los gelaten worden. Geef en je zult gegeven worden; een goede en neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal in je schoot gegeven worden; want met dezelfde maat waarmee jullie meten zullen jullie ook gemeten worden.’
Duurzaamheid houdingen zijn geen innovatie van deze tijd. Het is oude wijsheid in een nieuwe verpakking. Lessen die we aan het vergeten waren en die we ons opnieuw eigen kunnen maken.

27 maart 2016

Duurzaamheid 9: Eeuwenoude wijsheid in een nieuw duurzaamheidsjasje

Ik had donderdag 17 maart 2016 het genoegen om op uitnodiging van Herman van Kampen en Judith Botman bij House of Coherence te Zeist een mini-symposium te geven over mijn boek Gaia Logica. Ik heb daarbij eerst uitgelegd hoe de aarde kan worden gezien als een levend organisme, opgebouwd uit zeven elementensferen, dat aan de verstoringen daarvan morele lessen zijn verbonden en vanuit welke houdingen wij die lessen ons eigen kunnen maken.

De zeven elementensferen van Gaia

Deze zeven sferen zijn al te vinden bij de oude Griekse wijsgeren, die moeder Aarde als de godin Gaia zagen, en die spraken over haar natuurelementen van aarde, water, lucht, vuur en de kwintessence, de vijfde essentie ofwel de levenskracht. In wezen is de kwintessence opgebouwd uit drie vormen, zodat er in totaal sprake is van zeven elementen sferen. Daarbij vormt het vuur of de warmte het middelste element, het hart van de zaak en van het wezen Gaia. Daarna liet ik zien hoe wij met onze techniek elk van deze elementensferen beïnvloeden en kunnen verstoren. Bij het vierde element van de warmte is dat nu zichtbaar in de mondiale klimaatverandering. Hogere elementensferen werken door in de meer stoffelijke lagere elementensferen. Zo werkt klimaatverandering door in de heersende windrichtingen, het luchtelement, en dat leidt weer tot veranderde neerslagpatronen en oceaanstromingen, de watersfeer, en dat leidt tot veranderde bodemvruchtbaarheid, erosie en verwoestijning, de aardesfeer.

Morele lessen die de mens van de aarde leert

Vanaf dit punt liet ik zien dat de verstoringen die we teweeg brengen in steeds hogere elementensferen evenzovele morele uitdagingen voor ons opleveren om tot veranderingen van ons gedrag te komen en de verstoringen weer in balans te brengen. Verstoren van het vaste element leert ons dat we er geen rommeltje of een doods landschap van moeten maken door alleen aan onszelf te denken, maar dat we met toewijding, discipline en geestkracht de aarde moeten leren bewerken. Het waterelement leert ons dat alles stroomt en in verbinding met elkaar staat en dat we daarom rekening moeten leren houden met de gevolgen van wat we doen voor de ander. We leren ons, waar nodig, in te houden en sociaal te zijn voor de buren, de gemeenschap waarin we leven, ofwel ons ondergeschikt te maken aan het algemene belang. Zolang er regels zijn en deze gehandhaafd worden is het nog makkelijk. Maar bij het luchtelement is directe controle op ons handelen al weer een slag moeilijker, de buren zijn alle bewoners op ons continent die we niet meer face-to-face tegenkomen. Maar ook zijn de gevolgen van ons handelen minder makkelijk te vermijden, het gaat om onze ademruimte, en we kunnen het inademen van vervuilde lucht niet ontwijken. Dat is moreel gezien een moeilijker opgave dan het niet vervuilen van het water. Ook zijn de gevolgen van het niet verwerkelijken van deze morele opgave grootschaliger. En dan is er de warmtehuishouding van de aarde, die vraagt van ons een nog moeilijker moreel gedrag: rekening houden met de belangen van alle inwoners van onze planeet en het tonen van solidariteit en broederschap voor alle mensen en landen. Met het VN klimaatverdrag en de afspraken van CoP21 te Parijs eind 2015 is getoond dat we deze vorm van moreel handelen serieus beginnen te nemen. Ik ga hier niet op de drie hogere elementensferen in, maar daar gelden dezelfde principes.

Houdingen als basis voor ons morele handelen

In het derde deel van de bijeenkomst heb ik met de deelnemers stil gestaan bij wat elk van deze morele opgaven, die de aarde door de gevolgen van ons gedrag aan ons terug spiegelt, vraagt aan houding. Hoe groter de morele opgave hoe inclusiever onze houding moet zijn, en dus hoe bewuster ons handelen, om de uitdaging aan te kunnen gaan. Ik heb een vijftal van de in beginsel zeven mogelijke houdingen toegelicht. Deze vijf houdingen zijn in onszelf te herkennen. We handelen vanuit innerlijke motieven in overeenstemming met ons bewustzijn. Maar al heeft een mens een hoog (integraal denkend) bewustzijn, de omstandigheden kunnen toch maken dat we vanuit een minder hoogstaande houding handelen. De eerste houding heb ik manifesteren of overleven genoemd. Deze houding is het meest op de korte termijn en het eigen belang gericht. De vijfde houding heeft als kenmerk het dienen van een gemeenschappelijk hoger belang. Dit is de meest altruïstische en lange termijn gerichte houding. Daartussen bewegen zich de drie andere houdingen. De tweede houding is die van het domineren. Dominant is het algemene belang dat in een regel of wet is vastgelegd. Hier zijn we in de wereld waarin het leiderschap de ‘command and controle’ aanpak volgt. Doe wat je gezegd wordt, niet lullen maar poetsen. We komen deze houding nog veel tegen. De derde houding is meer gericht op een gelijkwaardigheid van verschillende partijen, het is de onderhandelende houding. We proberen als op een markt met elkaar tot afspraken te komen die voor iedereen een win-situatie opleveren. Maar je moet wel op je tellen passen want anders wordt je een oor aangenaaid. Ook deze houding is in ons maatschappelijke leven overal aan te treffen. Maar toch is er een wezenlijk verschil met de vorige houding. Er is een begin van vertrouwen tussen de partijen nodig, want anders wordt er geen deal gesloten. Bij de vierde houding is dit vertrouwen verder gegroeid. Je handelt bij deze houding zo dat je zelf al rekening houdt met de belangen van anderen, die andere belangen heb je verinnerlijkt. Dat noem ik de typische duurzaamheidshouding. Bij de vijfde houding staan alle betrokkenen vrijwillig en met volledig vertrouwen open voor wat hen gezamenlijk als best mogelijke oplossing invalt. Dat laatste klinkt utopisch maar toch is dat niet zo. Het is wel een houding waarbij ruimte wordt geschapen voor een geheimzinnig proces. Want waar komt een geniale innovatieve inval vandaan?

De lessen van Lao Tse nog altijd zeer actueel

Op die vraag heeft een oude wijsgeer uit China al meer dan 2000 jaar geleden een antwoord gegeven. En meer dan dat. Die antwoorden kunnen we lezen in het boekje Tao Te King van de Chinese wijze Lao Tse (ca 600 voor Christus). In zijn tijd werd niet vanuit de vaste materie naar hogere sferen gekeken maar juist andersom, vanuit het hogere schilderde hij het steeds grover en minder geestkrachtig worden van het handelen van de leiders. Alles begint bij de hoogste houding die hij Tao noemt. Wat is Tao? Dat blijft mysterieus, omdat het niet met ons verstand gepakt kan worden en toch werkt. ‘Tao is eeuwig inactief en toch volbrengt het alles’. Het is ‘overal en toch blijft het zichzelf en onveranderd’. Tao is wat plaatsvindt als de mens zich vanuit een hoger doel open stelt voor het beste dat vorm kan krijgen tussen mensen. Tao landt in ons bewustzijn en zet ons collectief in beweging. In modern taalgebruik is het verwant met de staat van zijn die Mihaly Csikszentmihalyi ‘being in flow’ noemt en Joseph Jaworski ‘synchronicity’.

lao_tse_english_195 (1)

Lao Tse beschrijft gedetailleerd hoe het levende geestelijke vuur afkoelt en dode vorm wordt als de leiders niet vanuit hun geestkracht handelen. Hij beschrijft dit uitdoven van het vuur in de tijd als volgt en laat daarmee de vijf houdingen, gaande van hoog naar laag, treffend zien:
‘In oude tijden wist het volk niet meer van hun leiders dan dat ze bestonden (houding 5). Daarna handelden de leiders zo dat de mensen vrij hun zaken konden regelen in overeenstemming met hun eigen intenties (houding 4). Daarna gedroegen de leiders zich op een manier dat de mensen hen konden vereren en prijzen (houding 3). Daarna kwamen degenen die zichzelf gevreesd maakten (houding 2). En vervolgens kwamen degenen die door de mensen werden geminacht (houding 1). Dan vat Lao Tse zijn boodschap als volgt samen:
De neergang verliep van Tao naar deugd, van deugd naar menselijkheid, van menselijkheid naar taaktoewijding en van taaktoewijding naar decorum.
Het verfijnde inzicht van Lao Tse komt ook tot uiting in zijn raadgevingen hoe een leider ertoe kan bijdragen dat de mensen zich ontwikkelen van een lagere naar een hogere houding.
Om zijn volgelingen van houding 4 naar 5 te brengen moet een leider een groot inlevend vermogen hebben, zijn hart moet ‘diep zijn als een afgrond’. De leider faciliteert alleen maar en gaat niet in discussie in de wetenschap dat dit hem direct naar beneden zal trekken en bij een lagere houding zal brengen.
Het optillen van houding 3 naar houding 4 wordt bereikt door vanuit je eigen drijfveer goed te doen zonder iets terug te verwachten, door je wensen en verlangens in toom te houden.
En de stap van houding 2 naar 3, nog steeds de belangrijkste stap in onze tijd, is je eigen te maken om nooit met geweld (macht) een ander tot jouw standpunt te dwingen. En als een kwestie alleen nog maar met geweld kan worden beslist, voer de strijd kort en krachtig en schep er achteraf niet over op.
Lao Tse weet maar al te goed dat wannneer twee partijen in houding 1 zijn beland er weinig goeds te verwachten is. Men zal elkaar bestrijden tot vernietiging erop volgt. Daarom is zijn advies om deze chaos te voorkomen voor die oorlog losbreekt.
Adviezen van 2600 jaar geleden die niets aan actualiteit hebben ingeboet. Laat ieder die dit leest er zijn of haar voordeel mee doen.

19 maart 2016

Duurzaamheid 8: Eisenhouwer, duurzaamheid en de voorpagina

Ik herinner me nog dat in de tijd van milieuminister Leendert Ginjaar (VVD) (1977-1981) elk onderzoeksrapport van het RIVM voorpaginanieuws opleverde. Sinds de kabinetten Kok is milieu en later duurzaamheid naar de achterliggende rechterpagina’s van de krant verschoven om vervolgens op de nog minder belangrijke linkerpagina’s te verschijnen totdat het onderwerp het merendeel van de tijd geheel uit de krant verdween. Journalist Derk Stokmans schreef een analyse in zijn artikel ‘De politieke realityshow’ van NRCWeekend, 27 & 28 juni 2015, die de reden voor dit lot van milieu en duurzaamheidthema’s in het nieuws goed typeert.

‘Doet een politicus gekke dingen, zoals over saaie maar belangrijke onderwerpen praten (duurzaamheid!), dan zappen kiezers weg. ’

De inconvenient truth

Voor professionals die met duurzaamheid bezig zijn staat hier de ‘inconvenient truth’: hun levensroeping is vanuit de media gezien inderdaad belangrijk, maar saai. Waarom saai? Als ik de duurzaamheidthema’s van nu met de milieuthema’s van de jaren tachtig en negentig in de vorige eeuw vergelijk wordt het al snel duidelijk. Duurzaamheid vertaalt zich voor de burger in zaken zoals het afval netjes sorteren en inleveren –gedoe met ruikende zakken vuilnis op je balkonnetje-, of zonnepanelen op je dak plaatsen –iets wat veel huurders zien als een hobby voor rijkelui -, of een weinig CO2-uitstotende plug-in hybride auto kopen – een zaak waar burgers die al blij zijn zich een tweedehandsje van 7 jaar oud te kunnen veroorloven niet mee bezig zijn. Dat was enkele decennia geleden wel anders. Het drinkwater kwam schuimend en naar rotte vis stinkend uit de kraan in Rotterdam. Het roet van de zeeschepen in de haven lag op de raamkozijnen in Vlaardingen zodat moeder de vrouw voortdurend alert moest zijn om de was op tijd naar binnen te halen. In Maassluis kon je tijdens smogdagen nauwelijks de lantaarnpaal aan de overkant van de straat zien. En tot overmaat van ramp bleken hele nieuwbouwwijken (Lekkerkerk) op het chemisch afval van de industrie gebouwd. Een dreunende geluidsdeken lag over de woningen die door snelwegen met zwaar vrachtverkeer werden ingesloten, waardoor de kinderen slaapstoornissen opliepen. De voortuitgang was mooi maar de keerzijde riep algehele verontwaardiging op. Er was een gevoel van urgentie, dat vandaag de dag bij de doorsnee burger ontbreekt. Het is nu een saai onderwerp.

Hoe ligt dit bij de gemeenten? Is er daar wel bestuurlijke aandacht voor duurzaamheid? Duurzaamheid is best wel een punt voor gemeentebesturen. Gemeenten hebben het energieconvenant van 2013 met de overheid getekend en maken daar nu allemaal veel werk van. Ook hebben ze zich verplicht om zich te houden aan regels voor duurzaam inkopen en aanbesteden zodat hun eigen ‘huishouden’ op dit punt op orde is. Maar duurzaamheid is nog vaak een zaak van de milieuwethouder en niet van de wethouders voor economische zaken en financiën die zich met het grote geld en de prestigieuze projecten bezighouden. Het onderwerp is breed en vraagt meer dan een snelle deal. Het vraagt eigenlijk een houding van integraal en op lange termijn kijken en alle belangen meenemen. Dat is veel lastiger dan de uitdagingen waar gemeenten enkele decennia geleden voor stonden. Er kwamen toen nieuwe verantwoordelijkheden voor de gemeenten aan, nieuwe budgetten en scholing voor de nieuwe milieuambtenaren, alles werd anders. De bodem moest gesaneerd, dat greep in bij hele wijken en de stadplanning. Vervuilende fabrieken moesten de binnenstad uit. Nieuwe bedrijfsterreinen moesten uit de grond worden gestampt. Geluidschermen moesten worden aangebracht. Dat was spannend en een financieel omvangrijke operatie. Nu dreigt de stroomversnelling van destijds in stroperigheid van procedures te verzanden en staat efficiency voorop door als gemeenten gezamenlijke omgevingsdiensten op te richten en veel werk daar uit te besteden. De beleidspiek is voorbij. Saai, niets voor de krant. Het grootste schandaal dat hieruit kan voortkomen is dat een bestuurder zich teveel heeft verrijkt, en dat is ook geen nieuws meer te noemen.

Het belangrijke is nooit urgent

Ik moest vervolgens denken aan het oude dilemma dat gelinkt wordt aan het ‘Eisenhouwer principle’. Eisenhouwer citeerde als president van de VS in 1954 Roscoe Miller, die aan het hoofd stond van de Northwestern University. Miller zei: ‘I have two kinds of problems: the urgent and the important. The urgent are not important, and the important are never urgent.’ Eisenhouwer baseerde de organisatie van zijn agenda op het omgaan met deze twee invalshoeken. Duurzaamheid valt daarbij onder de categorie ‘important but not urgent’. Belangrijk wil in dit verband zeggen dat het bijdraagt aan het bereiken van onze doelen en urgent dat ze onmiddellijke actie vragen.

Framing

We kunnen ons afvragen waarom duurzaamheid belangrijk zou zijn. Ik denk dat het belang ervan ligt in de morele uitdaging die het voor burgers en bestuurders betekent bij alle belangrijke keuzes die we maken met het oog op de toekomst van onze kinderen. Zijn we in staat vanuit het hogere belang te handelen en hoe vind je daarbij passende praktische oplossingen? Dat is telkens weer heel erg spannend als je bereid bent vanuit je persoonlijke keus, en niet vanuit berekening hoe het op de kiezers of je klanten overkomt, naar innovatieve oplossingen te zoeken. Voor burgers en bestuurders is de verleiding echter groot niet te werken aan de belangrijke-maar-niet-urgente-zaken. Voor de media geldt dat nog meer. Het advies van Eisenhouwer is om voldoende tijd in te ruimen om deze zaken toch aandacht te geven en af te handelen zodat ze niet alsnog urgent worden. Al zal dit advies aan de journalistiek wel aan dovemans oren zijn gericht, het is toch een poging waard. Immers duurzaamheid wordt ook door journalisten nog steeds als belangrijk gezien. Zij kunnen juist helpen het belangrijke en spannende ervan te laten zien. Het is een kwestie van framing en dat kunnen journalisten als de besten.

5 juli 2015

Duurzaamheid 7: Duurzaamheid heeft veel last van de toekomstvertekening: hoe later hoe kleiner het belang oogt

Bij duurzame ontwikkeling is de opgave om belangen van anderen elders en in de toekomst nu al mee te laten tellen. Dat is logisch, het zijn de belangen van mensen waar we graag bij op vakantie gaan of de toekomstige belangen van onze eigen kinderen en kleinkinderen. Toch werkt de menselijke psychologie anders dan de wet van de logica. Je inzetten voor duurzame ontwikkeling is logisch maar niet praktisch. De stip aan de horizon die we nastreven is maar een heel klein plekje in het beeld dat elke dag als ‘to do lijstje’ ons voor ogen staat. Hoe verder weg het doel, hoe kleiner de aandacht die we geneigd zijn om er aan te geven. Dat maakt dat veel duurzaamheidsdoelen zoals voorkomen van klimaatverandering, minder plastic tassen gebruiken, je huis isoleren, enzovoort, even geparkeerd worden tot we later tijd vinden er eens goed naar te kijken. Tenzij we uit morele overwegingen onszelf een flinke discipline opleggen of het door de overheid laten afdwingen. We vragen dan aan de overheid om ons tegen onze innerlijke zwakte te beschermen.

De beschermengelen van Ben Tiggelaar

Maar er is ook nog een andere weg. Ben Tiggelaar herinnert ons daaraan in een aardige weblog in de NRC (http://www.nrc.nl/carriere/2015/05/04/de-beschermengelen-van-de-ziel/) getiteld ‘De beschermengelen van de ziel’. Hij bedoelt daarmee niet eens iets heel anders dan het herinnerd worden aan de lange termijn belangen van je kinderen en kleinkinderen. Want het zijn onze kinderen die als beschermengelen fungeren in zijn ogen.
‘Wie iets van psychologie weet kijkt daar niet van op,’ zo betoogt hij. ‘Ons gedrag wordt grotendeels gestuurd door zaken die we hier en nu ervaren. Op het werk richten we ons primair naar collega’s en andere waarneembare prikkels. Daardoor verliezen we het zicht op de belangen van mensen die er niet bij zijn en op de gevolgen van ons handelen voor de lange termijn. Onze hersenen zijn allereerst bezig met ik-hier-nu en niet met ander-daar-straks. Daarom doen we tijdens ons werk dingen die we eigenlijk verwerpelijk vinden. Sommige bankiers in het boek van Joris Luyendijk over de Londense City noemen hun werk ‘soul-destroying’. Een welhaast religieus besef. De Bijbel vraagt: “Wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?” Kinderen zijn de beschermengelen van onze ziel. Hun aanwezigheid maakt het makkelijker om te doen wat juist is.’
Tiggelaar eindigt zijn blog met de suggestie om een ouderwetse foto van je kinderen op je bureau te zetten en zo bij de les te blijven. Het is een handige tip om het dagelijkse probleem bij het vorm geven van duurzaamheid het hoofd te bieden. Duurzaamheid vraagt handelen vanuit een hoger moreel beginsel dan we geneigd zijn om te doen. Allerlei verleidingen kunnen ons terug laten vallen naar korte termijn denken en op overleving gericht gedrag. De makkelijkste stap om ons ego terug te wijzen en een hoger belang als maatstaf te kiezen is ons verplaatsen in de wezens die ons het meest naast staan en het meest van ons gedrag afhankelijk zijn, onze kinderen.

Keukentafel gesprekken bij CEOs

Ik herinner me dat in de tijd dat de fundamenten van het milieubeleid vorm kregen, in de jaren 1980-2000, er een belangrijke onzichtbare kracht was die het streven van burgers en overheden wind in de rug gaf. Dat waren de (keuken)tafelgesprekken bij de ‘captains of industry’ thuis. Wanneer hun vrouw en kinderen hen aanspraken op het beschermen van de natuur en het milieu, en de bijdrage die hun bedrijf daaraan kon geven, was het pleit al snel beslecht. Zij wilden zich thuis niet hoeven schamen voor hun bedrijf en namen zich voor om hun verzet te staken en in redelijkheid mee te werken. Dat gold natuurlijk niet voor alle ondernemers, maar uit gesprekken heb ik achteraf gehoord dat dit bij menige multinational heeft gewerkt als een stille kracht.
De toekomst heeft een zwakke stem aan de onderhandelingstafel. Daar is wat aan te doen. De stem van de toekomst kan worden versterkt door meer te luisteren naar onze kinderen die uit de toekomst in ons leven zijn gekomen.

11 maart 2015

Duurzaamheid 6: Duurzaamheid in de stad staat of valt met sociale cohesie

In de discussies die wij als medewerkers van Telos op de Tilburg University elke maandag hebben over de uitkomsten van ons onderzoek staan we regelmatig stil bij de vraag wat nu het hart uitmaakt van duurzame ontwikkeling. Het aardige van Telos is dat we over zulke vragen kunnen spreken vanuit meerdere invalshoeken waarbij niet alleen economische of milieuwetenschappen aan de orde komen maar ook de sociale wetenschap. Nadat we in maart 2014 de eerste Nationale Monitor Gemeentelijke Duurzaamheid (www.telos.nl) uitbrachten werden we ons door de uitkomsten ervan bewust dat de oude tegenstelling tussen economie en milieu nog altijd zichtbaar is. Steden waar de economie het goed doet, zoals Rotterdam en Tilburg, hebben de meeste milieuproblemen en andersom. Die milieuproblemen kunnen worden aangepakt met speciale programma’s zoals bij bodemsanering. En economische problemen hebben vanouds al de aandacht van het bestuur. Door de overheid gesteunde investeringen in havens, wegen, innovatief onderzoek en versterking van het aanbod van goedkope en liefst goed opgeleide arbeidskrachten kan de economie stimuleren. Hierbij leeft de gedachte dat economische groei dan misschien eerst tot meer milieubelasting leidt maar uiteindelijk lost dit probleem zichzelf op door nieuwe technologie. Buiten beeld blijft de vraag wat op sociaal gebied de gevolgen van dergelijk overheidsbeleid zijn. Doordat in de genoemde monitor de drie aspecten van duurzaamheid tegelijk in beeld zijn gebracht kwam naar voren dat in de grote steden er weliswaar meer economische groei is maar dat zowel de milieu als de sociale duurzaamheid achterblijven. Er is net zoals bij het milieu voor de sociale duurzaamheid een extra ‘investeringsprogramma’ nodig.

De sociale cohesie van de Bible Belt gemeenten

Investeren in sociale duurzaamheid is meer dan alleen zorgen voor een goede gezondheidszorg, winkelcentra, scholen, culturele voorzieningen, etc. Dat is de sociale hardware die we op de tekentafel kunnen ontwerpen en met behulp van architecten, ingenieursbureaus en aannemers neer kunnen zetten. Maar het hart van het vraagstuk is het versterken van de sociale software in de wijken en steden. Dat is het gevoelige punt waarvoor bestuurders minder makkelijk een antwoord kunnen organiseren. Daar zijn de burgers zelf en hun sociale verbanden aan zet. Pijnlijk wordt hier ook zichtbaar dat oude sociale verbanden in religieus- of verenigingsverband aan kracht hebben verloren en met de komst van grote groepen immigranten ook verder versnipperd zijn geraakt. Een eye-opener door het nationale monitor onderzoek uit 2014 was dat relatief hoge duurzaamheidsscores van gemeenten parallel liepen met de strook gemeenten die als de ‘Bible-Belt’gemeenten bekend staan. Kennelijk was in deze gemeenten de kerkelijke achtergrond nog een belangrijke vorm van sociaal cement die in andere gemeenten moeilijker is te organiseren. Sociale cohesie is een sleutel voor het begrijpen en verbeteren van gemeentelijke duurzaamheid, bleek hieruit.

Hekker’s Bakkerswinkel

In dit verband werd ik aangenaam verrast door een artikeltje in de NRC van 2 en 3 mei 2015 over Piet Hekker (69), eigenaar van de Bakkerswinkel ( http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/mei/02/het-oude-koesteren-en-het-nieuwe-toevoegen-1491487). Het concept Bakkerswinkel baseerde hij in 1981 op eenvoud en ambachtelijkheid. ‘Het oude koesteren en het nieuwe toevoegen ’, is zijn formule. Hij startte zijn eerste Bakkerwinkel bewust in Zoetermeer. ‘Ik zag hoe het oude dorp, mijn geboortegrond, verloederde. De nieuwe stad, bedacht op de tekentafel, en het oude vonden elkaar niet. Ik wilde een statement maken. Aan de gemeente en winkeliers laten zien dat als ze iets bovengemiddelds neerzetten, je mensen kunt verleiden terug te komen. Waardoor de hele omgeving een betere plek wordt. De straat, de wijk, de stad. Het gaat om sociale cohesie, de verbinding tussen mensen. ’ Het is een mooie illustratie van het belang van sociale cohesie in een wijk en hoe het particuliere initiatief hierin een enorme rol speelt.

Bakkerswinkel

Wat de overheid vooral moet doen is dergelijke initiatieven faciliteren en onder de aandacht brengen. En dat is al heel wat. Want duurzaamheid vraagt niet alleen van de burgers en ondernemers, maar ook van de overheid een nieuwe rol. Duurzaamheid laat zich niet afdwingen, niet voorschrijven, maar uitlokken, voorleven, aanmoedigen en vieren.

10 mei 2015