Lancering boek Keerpunt in zicht bij Bram van de Klundert in Hoevelaken

Kees Zoeteman

Na het aanbieden van ons boek Keerpunt in zicht, hoe verder met milieu en duurzaamheid is het donderdag 8 juli 20121 gelanceerd op het landgoed van Bram en Yvonne van de Klundert te Hoevelaken voor allen die eraan hebben meegewerkt en de lokale pers.

Een impressie van de bijeenkomst geeft bijgaande link

Zie ook bijgaand persbericht

PERSBERICHT
‘Keerpunt in zicht; hoe verder met milieu en duurzaamheid’
Hierbij dus zowel een PDF van het binnenwerk (een stuk kleiner dan de werkelijke gedrukte versie) alsook van het omslag van het boek.
Dinsdag 29 juni heeft TweedeKamer-voorzitter Vera Bergkamp het 1e exemplaar in ontvangst genomen van het boek ‘Keerpunt in zicht; hoe verder met milieu en duurzaamheid’. De aanbieding geschiedde door Marius Enthoven (ex-Hoofdinspecteur Milieuygiëne en ex-Directeur-Generaal Milieubeheer van Nederland als daarna van de Europese Unie) en Kees Zoeteman, ex-Directeur van het RIVM (ten tijde van het geruchtmakende ‘Zorgen voor Morgen’ uit 1988).
Het boek bevat ca 25 bijdragen in de vorm van essays en interviews van evenzovele oud-bewindslieden (Pieter Winsemius, Ed Nijpels, Jacqueline Cramer), prominente ex-top-ambtenaren, onderzoekers, wetenschappers, deskundige. Een greep daaruit: Rathenau-directeur Melanie Peters, astronaut André Kuipers, poolreizigster Bernice Notenboom, Klaas van Egmond (oa. Sustainable Finance Lab), Marjolein Demmers (directeur Natuur en Milieu), Volkert Engelsman (directeur EOSTA), Wim van den Donk (oa. ex-Commissaris der Koningin van Noord-Brabant), Annemieke Nijhof (oa. ex-Secretaris-Generaal Algemene Zaken), Rein Willems (ex-directeur Shell NL), Bram van de Klundert (oa. ex-directeur Waddenfonds), Paul de Jongh (projectleider 1e Nationaal Milieubeleidsplan.Het (uitvoerige) voorwoord is geschreven door prinses Laurentien van Oranje.
De bijdragen bieden vanuit een groot aantal perspectieven en invalshoeken een verrassend, leerzaam en op een aantal punten ook zeer concreet perspectief voor de komende vijftig jaar milieu- en duurzaamheidsbeleid (in 1971 werd Louis Stuyt de eerste NL milieuminister).
Als bijlage bij dit persbericht treft u ook zowel een PDF van het binnenwerk alsook van het omslag van het boek.Ook treft u hierbij een foto aan van de overhandiging aan TweedeKamer-voorzitter Vera Bergkamp.
Voor nadere informatie over het boek (€27,50, verkrijgbaar via de boekhandel en via mg@mgmc.nl), maar ook voor verzoeken tot interview met de redacteuren en/of de auteurs van de essays en interviews: Maurits Groen (uitgever) 06- 21 553 563

Boek toekomst milieu en duurzaamheid ‘Keerpunt in zicht’ aangeboden aan voorzitter Tweede Kamer

Kees Zoeteman

Op 29 juni 2021, vlak voor de verhuizing in verband met de verbouwing van het Tweede Kamer gebouw, hebben Marius Enthoven en ik het boek Keerpunt in zicht, hoe verder met milieu en duurzaamheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Vera Bergkamp, aangeboden. Als redacteuren van het boek hebben we, samen met de uitgever Maurits Groen, hier de afgelopen maanden hard aan gewerkt door 24 auteurs uit te nodigen een essay te schrijven of zich door ons te laten interviewen. Dit alles naar aanleiding van het 50 jarig jubileum van het in 1971 gestarte milieubeleid onder minister Louis Stuyt van Volksgezondheid en Milieu. Met ons boek willen we niet zozeer terug, maar juist vooruit kijken. Wat komen er voor problemen aan de komenden 50 jaar? Wat is het goede uit het verleden dat we moeten behouden en welke fouten zouden moeten worden hersteld? Dat er lezenswaardige ideeën op dit vlak zijn verzameld doet de inhoudsopgave van het boek al vermoeden.

Na het uitgebreide voorwoord van prinses Laurentien van Oranje geven we een korte opsomming van de inhoud van het boek en de daaruit naar voren komende inhoudelijke thema’s die de komende decennia naar verwachting de beleidsagenda zullen bepalen.

Onder de zeven groepen thema’s van de toekomst: Ruimte, Klimaat, Biodiversiteit, Voedselproductie en bodemvruchtbaarheid, Gezondheid, Circulaire economie en grondstoffenschaarste en Verwachte nieuwe thema’s, vind ik persoonlijk de laatste categorie extra interessant omdat er nog weinig aandacht naar uit gaat. Daar zitten de grote verrassingen naar ik verwacht. Zo noemt Melanie Peters van het Rathenau Instituut de bovenaardse ruimte een urgente blinde vlek van de nationale politiek en uit wat André Kuipers over de ruimte verteld wordt duidelijk dat ze het bij het rechte eind heeft.

Er komt in de zomer van 2021 een nieuwe regering aan. Laat kamerleden en kandidaat bewindslieden en alle betrokken ondernemers, NGOs en burgers dit boek bij de hand houden om zich te laten inspireren!

Te weinig vrouwen krijgen borstkanker van de pil voor een verbod

Deze opwekkende boodschap is te lezen in het Wetenschapskatern van de NRC van 9 en 10 december 2017, geschreven door Wim Köhler. Wat is het geval? Een Deens onderzoek onder 1,8 miljoen vrouwen tussen de 15 tot 49 jaar die hormonale anticonceptie gebruiken toonde aan dat na tien jaar gebruik 11.500 van hen borstkanker hadden gekregen. Dat was 20% meer dan wanneer geen pil wordt gebruikt. De afweging die autoriteiten maken is dat dit borstkanker risico (en ook een groter risico op trombose) marginaal is vergeleken met het voordeel dat vrouwen niet ongewenst zwanger worden. En zo stelt het commentaar, voor de jonge vrouw is de met 20% gestegen kans op borstkanker van 0,64% naar 0,75% nog steeds verwaarloosbaar. Wereldwijd gebruiken 140 miljoen vrouwen hormonale anticonceptie waardoor er naar schatting 15.000 extra gevallen van borstkanker zijn, aldus het artikel. Dat is een rekenfoutje van Wim Köhler want het moet niet 15.000 maar 154.000 (0,11% van 140 miljoen) zijn! In Nederland gebruikt 37% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar hormonale anticonceptie. Dus 0,37 x 0,0011 x 7.800.000 = 3.175 vrouwen krijgen in ons land borstkanker door hormonale anticonceptie. Ik vind dat veel. Waarom maken we er ons niet druk over? Omdat het al gebeurt zolang de nu levende generaties het zich kunnen heugen? Wanneer is dit risico genoeg voor een verbod?

Ik vraag me af waarom de farmaceutische industrie die hieraan decennia lang goud heeft verdiend niet wordt verplicht om naar middelen en toepassingsvormen te zoeken met minder bijwerkingen. De kop in de krant ‘Risico op borstkanker neemt iets toe door de pil, maar te weinig voor een verbod’ moet als geruststellend klinken maar in mijn ogen is die kop juist erg alarmerend.

Mag Wagners Parsifal van de Nationale Opera nog christelijk wezen?

Voor 29 december 2016 had ik kaartjes bemachtigd om naar de beroemde laatste opera van Richard Wagner, Parsifal, te kijken en luisteren. Deze opera werd, na een eerdere reeks voorstellingen in Amsterdam in 2012, opnieuw opgevoerd door de Nationale Opera, onder regie van Pierre Audi en de muzikale leiding van Marc Albrecht van het Nederlands Philharmonisch Orkest. Na eerder dit jaar in Leipzig de vier opera’s van Wagners ‘Der Ring des Niebelungen’ (http://www.zoetemanconsulting.nl/?p=502) gehoord te hebben, was het dan ook een must deze opera, die als het sluitstuk van de eerdere vier opera’s wordt gezien, in Amsterdam te beluisteren. De vierde opera van Der Ring des Niebelungen eindigde in de Götterdämmerung en als toehoorders werd daarmee het verlangen in ons gelegd kennis te nemen van het vervolg: is er een uitweg uit de duisternis nu het licht van de goden voor ons achter nevelen is verdwenen?

Het Parsifal verhaal is opgetekend in het begin van de dertiende eeuw door Wolfram von Eschenbach en bevat sterke verwijzingen naar de legende van koning Arthur en de zoektocht naar de heilige graal. De belangrijkste bron voor Von Eschenbach was het twintig jaar eerder geschreven, maar niet afgemaakte, graalverhaal van Chrétien de Troyes ‘Li Contes del Graal ou Le roman de Perceval’. Wagner heeft het thema bewerkt voor zijn in 1882 voor het eerst opgevoerde ‘Bühnenweihfestspiel’, een label dat duidt op zijn ambitie de kunst tot een nieuw religieus en mystiek ritueel te maken.

Omdat het verhaal vrij gecompliceerd is en het thema van de heilige graal niet meteen begrijpelijk is wanneer je geen kennis hebt van begrippen uit het esoterische christendom, leek het me verstandig gebruik te maken van de mogelijkheid om een uur voor de voorstelling te luisteren naar een inleiding in de foyer van de Nationale Opera door Kasper van Kooten.

Zo gezegd, zo gedaan. De inleiding zette nog eens een aantal bekende feiten op een rijtje maar ik luisterde met stijgende verbazing naar een aantal opmerkingen van de inleider over de strekking van deze opera. Vergoelijkend werd gezegd dat de teksten wel een erg christelijke indruk konden geven maar dat Wagner niet zozeer Christus had bedoeld, het had net zo goed over Boeddha kunnen gaan. Heerst er angst om het christendom als drager van de westerse cultuur neer te zetten? Het zou eens bezoekers kunnen kosten… Maar wat als deze opera nu eens door en door christelijk is? Dan praat je dat toch niet weg!
Het werd al snel duidelijk dat onze inleider het geheim van de heilige graal niet ging onthullen, evenmin werd de voorbeeldrol van Parsifal als verbeelder van de zoektocht van de huidige mens uit de doeken gedaan. Het uitgebreide programmaboekje gaf daarover wel enig houvast, al moet de toeschouwer dat voor zichzelf uitmaken. Er staan diverse commentaren op Wagners Parsifal in afgedrukt. Zo is er een brief van 7 september 1865 van Wagner zelf aan koning Ludwig II van Beijeren waarin hij een parallel suggereert tussen Adam-Eva-Christus en Amfortas-Kundry-Parsifal. En een commentaar van Hans Küng duidt de hele Parsifal als een hunkering naar verlossing. ‘Wat men er in details ook van moge vinden, idee en intentie van dit ‘Bühnenweihfestspiel’ zijn religieus-christelijk gegrond. Dus christendom alom!’ Maar verderop constateert hij ‘zoals wetenschap en techniek de mens niet konden en niet kunnen verlossen, zo ook niet muziek en theater.’

Met Parsifal is niet alleen een opera met mooie muziek aan de orde maar moeten we ons uiteenzetten met de grote levensvragen. Küng vervolgt dan: ‘Het zou nieuw zijn om na te denken over een samenhang tussen kunst en religie, tussen esthetiek en theologie, die, uitgaande van Wagners oeuvre, niet leidt tot een pseudoreligie of surrogaatgeloof, maar tot wat wij ‘ware religie’ kunnen noemen, die werkelijk bevrijdt en verlost, en die Wagner wellicht meer voor ogen stond dan later zijn aanhangers.’

parsifal-2

En dat brengt ons dan bij het symbool van de graal, die in de opera onzichtbaar blijft of we moeten deze herkennen in de spiegelende schaal die bij het tweede bedrijf als een magische maanschijf boven het toneel hangt. Is het een symbool voor de gereinigde ziel van de mens waartoe Parsifal ontwaakt na door Kundry te zijn gekust? De gereinigde ziel vol mededogen geeft Parsifal de macht over de speer, die in Der Ring des Niebelungen nog in de hand van Odin lag.

Maandag 2 januari 2017

Laat NRC wetenschap journalistiek één pagina per week aan holistische wetenschap wijden

Ik stuurde onderstaand commentaar op 11 december aan opinie@nrc.nl maar ontving niet eens een ontvangst bevestiging. Dat moet wel als een bevestiging van mijn stelling worden geziendat mijn eigen krant vooringenomen is in haar standpunt. Nu ik aan het einde van het jaar nog niets van hen heb vernomen publiceer ik het stukje maar zelf. Onderstaand volgt mijn ingezonden stuk.

Ik lees de NRC graag wegens de eigen nieuwsgaring, het brede scala aan onderwerpen dat de revue passeert en de internationale allure. Ook zijn er in de wetenschapsbijlage van de weekendkrant altijd wel interessante ontwikkelingen waar je als lezer attent op wordt gemaakt. De redacteur van de wetenschapskrant is Hendrik Spiering en ik begon in de krant van 3 december 2016 argeloos zijn redactionele stukje ‘Tollen in de ruimtetijd’ te lezen. Maar na de eerste zinnen enkele keren herlezen te hebben gingen mijn haren steeds meer overeind staan. Ik citeer:

‘Al eeuwenlang stelt de wetenschap ons zelfbeeld en ons wereldbeeld op de proef. En – op de creationistische achterhoede en wat holistisch denkende vaccinatiebespuwers na – is het voor de mensheid vrijwel altijd: buigen of barsten. Ons wereldbeeld wordt aangepast en de wetenschap marcheert verder.’
Hoe langer ik naar deze drie zinnetjes kijk hoe meer mij het gevoel bekruipt hier met dezelfde zelfgenoegzaamheid of misschien wel vooringenomenheid te maken te hebben als die van de voorspellers van verkiezingsuitslagen die op het moment suprême verrast worden door de werkelijkheid. Hun blik op de wereld is ook vooringenomen. Men draait in zijn eigen kringetje rond. Men ziet niet wat de eigen logica tegenspreekt omdat men de andere kant uitkijkt. Zoals NASA 10 jaar lang de eigen satellietwaarnemingen van het gat in de ozonlaag boven de Zuidpool als meetfout heeft afgedaan totdat een Britse onderzoeker die aantoonde met veel simpeler apparatuur.

Laten we naar de achterliggende vooronderstellingen in deze zinnen kijken. Stelling 1: De wetenschap stelt ons zelfbeeld en wereldbeeld op de proef. Hierin vallen drie begrippen op: ‘de wetenschap’, ‘ons’ en ‘mens en wereldbeeld’. Spiering bedoelt met ‘de wetenschap’ zonder twijfel de reductionistische natuurwetenschap, gezien ook het logo dat zijn tekst siert: een raderwerk met enkele daarmee verbonden mensen waarbij het niet duidelijk is of de mens aan de knoppen zit of de machine de hand van de mens gaat vermalen. De machine staat boven de mens.

nrc-20161210_212521

Maar er is meer wetenschap dan de wetenschap die de natuur louter als machine ziet en onderzoekt. Er is wetenschap die naar ‘mind-matter’ interacties kijkt, die in de gezondheidszorg het individu in plaats van de statistiek over grote groepen patiënten bestudeert, die de rol van bewustzijnsgroei naast de groei van intelligentie plaatst, etc. En wie bedoelt Spiering met ons? Ik behoor niet bij zijn ons. Wie zijn die ‘ons’? Dat is in ieder geval het groepje mensen waar hij zich verwant mee voelt en waarvan hij veronderstelt dat dit ook zijn NRC lezers zijn. Hij ligt wel een tipje van de sluier op wie er buiten zijn ons vallen. Volgens zijn stelling 2 zijn dat: de mensen die tot de ‘creationistische achterhoede en wat holistisch denkende vaccinatiebespuwers’ behoren. Haha, wat zijn wij van de voorhoede en overgrote meerderheid van reductionistisch denkende wetenschappers weer leuk! Maar is zijn reductionistische overtuiging niet evengoed een geloof? Misschien nog meer een geloof dan de gelovige die af en toe twijfelt aan de bedoelingen van zijn of haar goddelijke schepper? Kan Spiering nog een keertje bewijzen dat de natuur geen schepping is door hoger ontwikkelde wezens dan de mens? Zijn stelling 3 is: ons wereldbeeld wordt aangepast en de wetenschap marcheert verder. Mijn creationistische en holistische wereldbeeld wordt echter helemaal niet aangetast door de wetenschap, die tot nu toe helaas het antwoord op de belangrijkste vragen van het leven schuldig is gebleven: waar kom ik (en niet alleen mijn lichaam) vandaan en waar ga ik naar toe, kortom: wat is de zin van het leven? Als het schamele antwoord van de reductionistische voortmarcherende wetenschap zou zijn dat het leven een kwestie van dom toeval is en dat het leven geen zin heeft dan moet die wetenschap misschien er eens toe over gaan haar mechanisch marcherende legers stil te laten staan en de uitgangspunten voor het gehanteerde wereldbeeld bijstellen. Zoals Spiering zelf de Oude Grieken, en nog altijd het merendeel van de wereldbevolking dat in een schepping gelooft, citeert: de goden lachen ons uit. Of zouden ze zich zorgen om ons maken?

Ik daag NRC uit om eens per week, al is het maar één pagina van de krant, te wijden aan de grensverleggende bevindingen van de holistische wetenschap.

Hoe achter boze fee Maleficent Lilith schuilgaat die door Doornroosje kan worden genezen

Op 13 december 2016 was op SBS6 de uit 2014 stammende Disney film Maleficent te zien, een moderne bewerking van het sprookje van Doornroosje. Regisseur is Robert Stromberg. Angelina Joli speelt meesterlijk de hoofdrol van de boze fee Maleficent en Elle Fanning de rol van Doornroosje, hier Aurora geheten. Sharlo Copley speelt de boze koning Stephan, de vader van Aurora, die de heks Maleficent wil laten vermoorden.

maleficent-1

Het verhaal wordt verteld vanuit de boze fee. Zij is als meisje een vrolijke fee die beschermvrouw is van een woest en magisch natuurgebied, de Moors. Ze heeft twee hoorns en machtige vleugels. Zij wordt verliefd op een jongen, Stephan, die uit het mensenrijk op een dag in haar natuurrijk is verzeild geraakt. De koning van het mensenrijk wil het natuurgebied aan zijn grondgebied toevoegen en begint een oorlog. Maleficent, heftig strijdend met behulp van haar vleugels, magie en haar helpers, weet dat te verhinderen. De koning wordt ziek en belooft zijn troon en dochter aan de man die hem aan de overwinning op Maleficent weet te helpen. Stephan berekent daarop zijn kansen. Hij gaat op bezoek bij Maleficent die hem vertrouwt en weet haar te verdoven. In plaats van haar te doden ontneemt hij haar de vleugels die haar in de strijd zoveel macht hebben gegeven. Hij overtuigt met de afgesneden vleugels de koning, trouwt diens dochter en krijgt de troon. Maleficent verdedigt, nu zonder vleugels, met haar onderdanen de Moors en bouwt tenslotte een muur van doornentakken tussen beide landen om het magische gebied van de Moors veilig te stellen. Van het vrolijke jonge meisje verandert zij gaandeweg in de gehoornde zwarte heks die ontdaan is van alle menselijkheid die ze eerst had.

maleficient-3

Als de jonge koning Stephan een dochter krijgt, komt Maleficent ongevraagd op het ter ere hiervan gegeven feest en vervloekt hun dochtertje Aurora. Aurora zal op de dag na haar zestiende verjaardag sterven door haar vinger te prikken aan een spinnewiel.

Twee van drie elfen hebben op dat moment hun goede wensen al voor de baby uitgesproken, maar de derde nog niet. Zij verzacht de vloek door het sterven te veranderen in een eeuwigdurende slaap. De koning vraagt Maleficent om zijn dochter weer wakker te laten worden. Maleficent wil daarin alleen meegaan als de koning voor haar op zijn knieën gaat en haar daarom smeekt. Koning Stephan, wetend waartoe Maleficent in staat is, smeekt haar om haar vloek ongedaan te maken en ze maakt een uitzondering: het meisje mag gezond wakker worden als ze wordt gekust door iemand die haar waarlijk liefheeft. Daarbij leeft ze in de veronderstelling dat zo iemand niet bestaat. De koning laat alle spinnewielen in zijn land verbranden, laat zijn dochter Aurora opvoeden buiten het kasteel op een geheime plek door de drie elfen, die zich omtoveren in mensengedaanten, en stuurt zijn troepen af op Maleficent om haar te doden. Maar zijn soldaten kunnen haar niet bereiken, terwijl Maleficent wel een oogje in het zeil houdt hoe het met de opgroeiende Aurora gaat. Ze laat haar in de Moors komen en met haar spontane vrolijkheid weet ze tenslotte het verkilde hart van Maleficent te ontdooien waarna deze haar vloek ongedaan wil maken. Maar dat kan niet als de voorwaarde die ze genoemd heeft niet wordt vervuld. Vlak voor haar zestiende verjaardag ontmoet Aurora een jonge prins, Philip, die op weg is naar het koninkrijk van haar vader. Maleficent en haar helper, de zwarte raaf Diaval die in alles wat ze wil omgetoverd kan worden, komen tot het inzicht dat de prins de redding van Aurora kan worden als hij haar uit echte liefde kust. Maar Aurora heeft inmiddels ontdekt wat haar lot is, wie Maleficent werkelijk is, dat de koning haar vader is en eenmaal op het kasteel wordt ze onafwendbaar getrokken door een restant van een oud spinnewiel in het paleis. Ze prikt zich en nog voor Maleficent op het kasteel arriveert is het kwaad al geschied. Aurora is in een diepe slaap gevallen. De drie elfen proberen haar weer wakker te krijgen door de verbouwereerde jonge prins de slapende Aurora te laten kussen, maar het heeft geen resultaat. Dan komt Maleficent bij haar op bezoek en haar hart smelt van verdriet. Zij kust Aurora teder op het voorhoofd en wil dan vol spijt en wroeging het vertrek verlaten. Maar nu ontwaakt Aurora wel. Maleficent moest zelf tot echte liefde komen om Aurora tot leven te wekken. De koning wil alsnog Maleficent vermoorden. Aurora ontdekt echter in een kast de vleugels van Maleficent die deze terugkrijgt en ze met volle kracht het gevecht met de koning kan aangaan. Deze stort van de hoogte van het kasteel in een ravijn en sterft. Aurora trouwt met Philip en zij gaan samen als koning en koningin heersen over de twee verenigde rijken met Maleficent als beschermvrouw. Eind goed, al goed.
Mooie film. Zelf vind ik zulke modern vertelde oude sprookjes fascinerend. Het lijkt de enige weg waarlangs oude wijsheden nog aan de huidige gedigitaliseerde mens kunnen worden overgebracht. Maar dan is het wel belangrijk om de wortels van deze Disney karakters te vinden. We kunnen nu al enkele hoofdthema’s onderscheiden om daarna op zoek te gaan naar de achtergronden hiervan. Zulke thema’s zijn:
• het menselijke koninkrijk met zijn koning en legers, tegenover het rijk van de wilde natuur, met de magische beschermvrouw, de gevleugelde en gehoornde fee, en haar helpers;
• de drie feeën die het jonge meisje opvoeden;
• het corrumperen van de jonge man door het uitzicht op macht; het verraad dat hij naar de natuurbeschermster pleegt waardoor het kwaad ook de jonge Maleficent in zijn greep krijgt en dat later, via haar, naar de koning terugkeert;
• de doornenhaag om het natuurrijk te beschermen;
• de slaap waarin het jonge meisje verzinkt na te zijn geprikt door een punt aan het spinnenwiel;
• de kus om het meisje uit haar slaap te wekken;
• de genezing door de onschuld en oprechte liefde van Aurora en daarmee het samenkomen van de twee rijken.

doornroosje-disney
Disney’s animatiefilm Doornroosje uit 1959

De film Maleficent wordt aangekondigd als een remake van de kaskraker Doornroosje (Sleeping Beauty) van Disney uit 1959. De makers hebben uit oude mythes en overleveringen geput bij de omvorming van het verhaal van Doornroosje in dat van Maleficent in 2014. Nu zijn er van het sprookje Doornroosje veel versies in omloop. Disney heeft voor zijn animatiefilm de versie La Belle au bois dormant van de 17e eeuwse Franse schrijver Charles Perrault gebruikt.

De film uit 1959 kent enkele belangrijke verschillen met die over Maleficent. Kort samengevat verloopt het verhaal in de film Doornroosje als volgt. Het speelt zich af in een 14e eeuws koninkrijk. Koning Stefan en zijn vrouw regeren al vele jaren over dit koninkrijk maar hebben nog steeds geen troonopvolger. De vreugde in het land is dan ook groot als hun dochtertje Aurora geboren wordt. Er wordt een enorm feest gehouden. Ook aanwezig op dit feest is Hugo, de koning van het buurland. Zijn zoon, Filip, wordt uitgehuwelijkt aan Aurora zodat hun twee koninkrijken ooit één groot rijk zullen worden. Aurora wordt tevens bezocht door drie goede feeën, die haar elk een speciale gave willen schenken. Zodoende krijgt Aurora twee bijzondere gaven: ten eerste die van de schoonheid, ten tweede het vermogen om prachtig te kunnen zingen. Dan komt onverwacht de boze fee Malafide, die in de verboden bergen woont, binnen.

doornroosje-disney-1959

Kwaad, omdat ze niet was uitgenodigd op het feest, spreekt ze een vloek uit over Aurora: op haar zestiende verjaardag zal ze sterven wanneer ze zich prikt aan de spoel van een spinnewiel. Deze vloek kan niet door iemand anders worden opgeheven. De derde goede fee, maakt met haar magie de vloek milder: in plaats van te sterven zal Aurora in een diepe slaap belanden en weer gewekt kunnen worden door een echte liefdeskus. Stefan laat alle spinnewielen in het land verbranden. De feeën duiken met Aurora onder in een huisje in het bos. Het plan lijkt te slagen, want tot de dag van Aurora’s zestiende verjaardag vindt Malafide haar niet. De feeën geven Aurora de schuilnaam Doornroosje. Op de dag dat de feeën eindelijk zullen onthullen wie ze werkelijk is, ontmoet Aurora prins Filip. Geen van beiden weet wie de ander werkelijk is, maar ze worden op slag verliefd. Die avond onthullen de feeën de waarheid aan Aurora en brengen haar terug naar het kasteel. Aurora is diep teleurgesteld als ze verneemt dat bij haar geboorte al is bepaald met wie ze zal trouwen, onwetend dat het gaat om dezelfde persoon als degene op wie ze verliefd is geworden. Prins Filip verkeert in dezelfde situatie. Buiten hun weten om heeft Malafides raaf het gesprek gehoord. Malafide gaat ook naar het kasteel en op de valreep laat ze de vloek toch nog uitkomen, door de nieuwsgierige Aurora naar een spinnewiel te lokken. De feeën beseffen dat de man die Aurora in het bos had ontmoet prins Filip is, en dat hij de vloek kan verbreken omdat hij haar ware liefde is. Ze laten alle mensen in het kasteel in slaap vallen, zodat niemand iets zal merken en haasten zich terug naar het huisje omdat Aurora daar met Filip had afgesproken. Malafide is hen echter voor en laat de prins gevangennemen. Ze vertelt hem alles en komt met een nieuw plan; ze zal Philip net zo lang gevangen houden tot hij een stokoude man is, en hem dan Aurora als die tegen die tijd ontwaakt nog eens laten ontmoeten. De feeën gaan met gevaar voor eigen leven naar de verboden bergen en bevrijden de prins. Wanneer Malafide Filips ontsnapping opmerkt, probeert ze hem op elke mogelijke manier tegen te houden. Eerst legt ze een enorme haag van doornstruiken rond het kasteel, en daarna verandert ze zichzelf in een draak om de prins eigenhandig te bevechten. Filip slaagt er met hulp van de feeën, die hem een betoverd zwaard toesturen, echter in haar te doden. Daarna haast Filip zich het kasteel in en kust Aurora. De vloek wordt verbroken en iedereen in het kasteel wordt weer wakker.
We zien in dit verhaal een andere inkleuring van de rol van Malafide. Ze is een boze heks vanaf het begin, ze neemt de vorm aan van een draak en wordt door de jonge prins Philip gedood.

Doornroosje volgens de gebroeders Grimm

De in Nederland meest bekende versie van het verhaal is opgetekend door de gebroeders Grimm, dat enkele wijzigingen ten opzichte van het oudere verhaal van Perrault, waarover later meer, laat zien. Jacob en Wilhelm Grimm gaven het verhaal in 1812 uit als Dornröschen in hun Kinder- und Hausmärchen. De naam Doornroosje is door hen geïntroduceerd. Een koning en koningin verlangen al heel lang naar een kindje. Als de koningin zich baadt, kruipt er een kikker uit het water en zegt: als het jaar voorbij is, zul je een dochter ter wereld brengen. Inderdaad bevalt de koningin na een jaar van een meisje en de koning organiseert een groot feest. Behalve familie, vrienden en kennissen nodigt hij ook de wijze vrouwen uit, zodat zij het kind een goed hart zullen toedragen. Er zijn dertien wijze vrouwen in het rijk, maar de koning heeft slechts twaalf gouden borden en hij besluit daarom één vrouw niet uit te nodigen. Na het feest schenken de wijze vrouwen het kind wondergaven, zoals deugd, schoonheid en rijkdom. Elf wijze vrouwen hebben hun wondergave al gegeven, maar dan komt plots de dertiende binnen. Ze is boos omdat ze niet is uitgenodigd, en neemt wraak. Ze voorspelt dat de koningsdochter zich zal prikken aan een spintol als ze vijftien jaar is, en dat zij daardoor zal sterven. De twaalfde wijze vrouw kan deze vervloeking niet opheffen, maar kan deze wel verzachten. De prinses zal niet sterven, maar honderd jaar slapen. De koning wil de vloek voorkomen en laat alle spintollen in het hele koninkrijk verbranden. De goede wensen van de wijze vrouwen komen allemaal uit. Het meisje is mooi, ingetogen, vriendelijk en verstandig en iedereen houdt van haar. Als ze vijftien wordt, zijn haar ouders niet thuis. Ze loopt door het kasteel en klimt in de oude toren. In de torenkamer ziet ze een oude vrouw met een spintol die vlas zit te spinnen. De prinses weet niet wat een spintol is, en als ze hem wil pakken prikt ze zich. Ze valt op een bed en komt in een diepe slaap. Iedereen in het kasteel treft hetzelfde lot, ook de dieren. Zelfs het vuur beweegt niet meer in de haard en het vlees houdt op met pruttelen. De kok, die net het koksmaatje een klap wilde geven, de hofhouding en de koning en koningin vallen in slaap als de wind gaat liggen. Rond het kasteel gaat een doornhaag groeien en op een gegeven moment is het kasteel niet langer te zien. In het land ontstaat een gerucht over het mooie slapende Doornroosje en vele koningszonen proberen door de haag heen te dringen. Dit lukt hen niet. Op een dag komt een koningszoon die al van zijn grootvader hoorde over Doornroosje. Hij weet dat velen die hem voorgingen zijn gestorven, maar wil toch een poging wagen. De honderd jaar uit de wens van de twaalfde wijze vrouw zijn inmiddels verstreken en als de koningszoon bij de doornhaag komt, ziet hij enkel mooie bloemen. De bloemen wijken uiteen als hij loopt en sluiten zich weer achter hem. De koningszoon ziet iedereen in diepe slaap in het kasteel en komt in de toren.

scone-slaapster-rheam
De schone slaapster,1899, door Henry Meynell Rheam

Hij ziet Doornroosje op het bed in de torenkamer en kust haar omdat ze zo mooi is. Als zijn lippen haar raken, ontwaakt ze. Ieder mens en dier in het kasteel ontwaakt als ze samen de trap afdalen en allen gaan door met wat ze honderd jaar geleden deden. Het paar trouwt en het huwelijk wordt groots gevierd. Ze leven vrolijk en blij voor de rest van hun leven.

Perrault’s Schone slaapster

Al hebben de makers van de film Maleficent vermoedelijk uit veel oudere bronnen geput voor hun versie van het verhaal dan alleen de versie van Perrault, dit sprooje zelf moet eerst verteld worden. Het sprookje La belle au bois dormant in Contes de Ma Mère l’Oye publiceerde de Franse hofschrijver Charles Perrault in 1697 en gaat als volgt (http://www.meertens.knaw.nl/medewerkers/theo.meder/sprookje/doornroosje.html). Als er in het koninkrijk eindelijk een prinsesje geboren is wordt er een groot feest gegeven. Zeven feeën worden hierbij uitgenodigd als petemoei. Zij ontvangen een prachtig gouden etui met gouden bestek erin. Dan verschijnt er als achtste een heel oude fee, die allang dood gewaand werd. De koning zorgt er weliswaar snel voor dat zij ook deel mag nemen aan de feestmaaltijd, maar een mooie etui zit er niet meer in, en de oude fee is kwaad dat ze over het hoofd is gezien. Wanneer de feeën hun doopgaven uitspreken over de baby komt de oude fee als een na laatste aan de beurt: als het prinsesje zestien is zal ze zich prikken aan de spoel van een spinnewiel en sterven. Eén jonge fee voorzag echter de woede van de oude fee en spreekt snel de bezwering uit dat de prinses honderd jaar zal slapen waarna een prins haar met een liefdeskus zal wekken. Ondanks de waakzaamheid van de koning prikt de prinses zich toch op haar zestiende verjaardag waardoor ze in slaap valt. Na door een dwerg met zevenmijlslaarzen gewaarschuwd te zijn tovert de goede fee de hele hofhouding mee in slaap, zodat de prinses nog iets vertrouwds zal hebben als ze ontwaakt.

schone-slaapster-meertens
De schone slaapster, bron http://www.meertens.knaw.nl/medewerkers/theo.meder/sprookje/doornroosje.html

Zodra de koning en koningin – die niet in slaap gevallen zijn – vertrokken zijn, groeit er een woud om het kasteel heen. Pas na honderd jaar slaagt de zoon van de koning die toen regeerde om het kasteel te bereiken. Alleen door de nabijheid van de prins (dus zonder kus) ontwaken de prinses en haar hofhouding. Ze trouwen en ze krijgen twee kinderen. Kort daarop volgt hij zijn vader op als koning. De ellende is echter nog niet voorbij, daar zijn moeder menseneter is. Wanneer hij tijdens een lange reis de regering aan zijn moeder overlaat, wil deze één voor één de kinderen van het jonge paar en uiteindelijk de koningin zelf voorgeschoteld krijgen. Een poging om haar te bedriegen mag niet helpen, en uiteindelijk kan enkel de onverwachte terugkomst van de jonge koning het gezin nog redden.

Basile’s Talia

De versie van Perrault gaat terug op een Italiaans verhaal Sole, Luna e Talia uit de Pentamerone van Giambattista Basile uit 1636. De versie van de Pentamerone is echter sterk verschillend. Als het meisje Talia wordt geboren, voorspellen waarzeggers haar vader dat de prik van een vlasnaald groot gevaar zal opleveren. Haar vader laat alle vlas- en hennepplanten uit de omgeving verwijderen, maar als Talia is opgegroeid, treft ze op een dag toch een spinnend vrouwtje aan. Een vlasnaald schiet onder haar nagel en ze valt als dood neer. Haar vader zet haar op een gemakkelijke zetel; het kasteel wordt verlaten en afgesloten. Op een dag komt er een jagende koning voorbij. Zijn valk vliegt door een open raam het kasteel binnen. De koning klimt het kasteel in, legt de slapende Talia op bed en verkracht haar. Nog altijd in toverslaap bevalt Talia na negen maanden van een tweeling. Twee feeën leggen de kinderen aan de borst van de slapende moeder. Op een dag zuigt een van de kinderen niet aan de borst maar aan de vinger van Talia: de vlasnaald schiet los en Talia ontwaakt. Later maakt de koning kennis met de ontwaakte Talia en zijn twee kinderen, die hij Zon en Maan noemt. De koning is echter al getrouwd en zijn jaloerse echtgenote komt achter de affaire. Ze wil de kinderen laten slachten en als maaltijd aan de koning voorzetten. De kok die daartoe opdracht krijgt kan dat niet over zijn hart verkrijgen. In plaats van de kinderen bereidt hij twee geitjes. Dan laat de wrede koningin Talia zelf ontbieden aan het hof, met de bedoeling om haar in het vuur te werpen. De koning komt echter net op tijd tussenbeide. De boze koningin wordt zelf in het vuur geworpen, de kok wordt beloond en de koning trouwt met Talia, en samen met de twee kinderen leefden ze nog lang en gelukkig.

Het verhaal van Troylus en Zellandine

De oudste literaire versie van het sprookje staat in de Franse ridderroman Perceforest uit 1340 met als titel Histoire de Troïlus et de Zellandine. De godin Themis is een van uitgenodigde godinnen op het geboortefeest van Zellandine. Themis is in de Griekse mythologie een dochter van Uranus en Gaia. Ze gold als de moeder van de Horae (seizoenen) en de Moiren (schikgodinnen). Themis wordt boos omdat er geen mes voor haar op de tafel ligt en ze spreekt de vloek uit dat Zellandine zich aan een vlasnaald zal prikken en vervolgens zal sterven. Een andere uitgenodigde godin, Venus, verzacht deze vloek: Zellandine zal niet sterven, maar zij zal slapen totdat iemand de vlasnaald uit haar vinger zuigt. De vervloeking komt uit en Zellandine valt in slaap. Later komt een held – Troylus – bij het kasteel met de slapende prinses. Hij vrijt met haar. De prinses raakt zwanger en bevalt van een jongetje. Als dit kind de naald uit haar vinger zuigt, ontwaakt Zellandine, aldus een samenvatting.
Wie de tekst zelf te lezen krijgt komt heel wat meer interessante middeleeuwse details te weten. Ik volg daartoe een artikel van Danièle Cybulskie (The Medieval Sleeping Beauty, MEDEVIALISTS.NET, 18 juni 2015) dat gebaseerd is op een vertaling van Nigel Bryant (Perceforest: The Prehistory of King Arthur’s Britain, March 17, 2011). Het klassieke beeld van de moedige prins die het kwaad bestrijdt en tenslotte de slapende prinses kuis wakker kust wordt in dit middeleeuwse verhaal ontmaskerd, aldus Cybulskie.

perceforest
Perceforest, vertaling van Nigel Bryant uit 2011

Zellandine is een mooie prinses uit onze provincie Zeeland die verliefd is op de ridder Troylus uit Royalville Schotland. Op een dag hoort Troylus dat Zellandine op vreemde wijze in slaap is gevallen terwijl ze aan het spinnen was en sindsdien niet meer wakker is geworden. Troylus haast zich naar Zeeland om haar te redden en gaat naar een tempel van drie godinnen: Venus, Lucina (godin van de bevalling) en Themis (godin van het lot). Troylus bidt tot Venus hoe hij Zellandine kan wekken en krijgt als antwoord: “wanneer gij plukt van de gleuf / het fruit dat de remedie in zich draagt / zal het meisje worden genezen”. Het is Troylus nog niet duidelijk wat hem te doen staat maar hij wordt door de ongeduldige Venus op pad gestuurd. Wanneer Troylus de hoge toren waar Zellandine ligt te slapen bereikt, verschijnt een mysterieuze boodschapper die Troylus vertelt dat hij de aanwijzingen van de godin Venus moet volgen, waarop hij hem op magische wijze opheft tot boven in de enorm hoge toren en hem belooft om middernacht terug te keren. Troylus klimt door het raam naar binnen en vindt daar de mooie naakte Zellandine, slapend op een prachtig bed. Hij leunt voorover en vraagt haar permissie om haar te kussen en herinnert zich dan de woorden ‘dat geen man de privacy van een meisje mag binnendringen zonder haar verlof, en hij haar zeker niet mag aanraken terwijl ze slaapt’. Troylus aarzelt, maar vervolgens herinnert hij zich ook dat kussen een genezende kracht heeft en hij kust haar toch. Zellandine wordt niet wakker. Troylus raakt gefrustreerd, en beklaagt zich bij Venus dat zij hem niet goed heeft uitgelegd wat te doen. Venus op haar beurt scheldt Troylus uit omdat hij haar eerdere tips niet heeft opgepakt: ‘Je bent helemaal alleen met dit mooie meisje, degene die je boven alle anderen lief hebt, en je bedrijft de liefde niet met haar!’ Troylus aarzelt opnieuw, wat Venus alleen maar kwader maakt zodat hij alsnog Zellandine ontmaagt terwijl ze slaapt. Zellandine wordt nog steeds niet wakker en op dat moment verschijnt de boodschapper opnieuw en maant hem om haast te maken voordat hij wordt ontdekt. Snel verruilt Troylus hun ringen die zij lang geleden hadden uitgewisseld en volgt de boodschapper die zich heeft veranderd in een vogel die hem wegbrengt. Negen maanden later wordt door de nog steeds slapende Zellandine een mannelijke baby op de wereld gezet die zoekend naar de borst van zijn moeder in plaats daarvan aan haar vinger zuigt. Onmiddellijk ontwaakt Zellandine en haar tante legt haar uit dat, nadat Zellandine was geboren, ze een feest had gegeven voor Venus, Lucina en Themis in de tempel. Themis was daarbij woedend geworden omdat ze geen mes had gekregen om mee te eten en had Zellandine vervloekt zodat ‘uit de eerste draad van linnen die ze spint met haar spinrok een naald haar vinger zal doorboren en haar in een plotselinge slaap zal brengen, waaruit ze niet meer wakker zal worden totdat die er uit wordt gezogen’. Het plan van Venus heeft Zellandine tenslotte gered, zij het via een omweg. Uiteindelijk trouwen Zellandine en Troylus. Maar Zellandine treurt over het feit dat ze is verkracht, zelfs al houdt ze van haar man. Hun baby, Benuic, wordt kort nadat hij zijn moeder heeft gewekt gestolen door een half-vrouw-half-vogel wezen. Hij wordt een moedige ridder, die grote daden verricht. Een daarvan is dat hij als nageslacht koning Ban voortbrengt, die de vader zou worden van de illustere Sir Lancelot. En daarmee zijn we nog veel verder terug in de tijd.
In dit oudste gedocumenteerde ‘Schone slaapster’ verhaal komen weer bekende elementen naar voren:
• Het ingrijpen vanuit de magische wereld in de menselijke wereld
• Een boos geestelijk wezen dat beledigd wordt door het vervallen van de menselijke manierenen en dan een vloek uitspreekt
• Drie vrouwelijke wezens in de magische wereld
• De scheiding tussen beide werelden door doornen of hier de splinter
• De slapende prinses als gevolg van een splinter bij het spinnen
• Een proef die de jonge ridder moet volbrengen voordat beide werelden bij elkaar kunnen komen
• De kus uitmondend in de seksuele vereniging

Op zoek naar een nog diepere oorsprong

De echte oorsprong van het sprookje wordt door sommigen gezocht in de Oud-germaanse Siegfriedsage waarin de Walküre Sigfrida (Brunnhilde in Wagners Siegfried opera) door de god Odin in slaap wordt gestoken met een slaapdoorn en wordt verbannen naar de aarde, slapend liggend op een berg omringd door vuur. De held Siegfried wekt haar weer tot leven nadat hij door de muur van vlammen is getrokken om haar te bereiken. De drie engelen of feeën die het lot van Doornroosje verzachten zijn in de Noorse mythologie te vergelijken met de drie nornen, de schikgodinnen die het lot van de mensen spinnen in de tijd. Ze staan voor verleden, heden en toekomst. Het spinnen als symbool van de tijd, komt in de latere versies van het sprookje terug in het spinnewiel, een uitvinding uit de 12e eeuw.
We zien dat sommige thema’s later enorm zijn uitvergroot, zoals de doornen, en andere sterk naar de achtergrond zijn gedrongen, zoals de seksuele daad tijdens de slaap van het meisje. De sprookjes werden in de loop van de tijd ontdaan van expliciete seksuele elementen om ze kindvriendelijker en voor een groter publiek geschikt te maken. We kunnen constateren dat zowel met Doornroosje als met degene die haar in slaap laat vallen (of dit nu Odin is -die daartoe door zijn jaloerse echtgenote wordt aangezet- of Themis of de boze fee Malafide) een sterke seksuele drijfveer is verbonden, die we meer in de magische dan in de menselijke wereld moeten plaatsen. In latere versies dan die van Basile ontbreken steeds meer de bovennatuurlijke figuren. Maar deze wezens keren volop terug in de recente Disney film Maleficent. Zijn daarbij nog dieper in onze cultuur gelegen bronnen gebruikt? Immers in de voorgenoemde sprookjes is alle aandacht op de schone slaapster gericht maar in Maleficent is het de boze fee of oude vrouw die in een ander, tevens vriendelijker, daglicht wordt geplaatst dan bij de middeleeuwse sprookjes en de steeds meer gekuisde versies daarvan. Zijn daarvoor concrete aanleidingen te vinden?
Onvermijdelijk komen we bij het zoeken naar een antwoord op deze vragen terecht bij de mythologische figuur van Lilith, die de eerste vrouw Adam van zou zijn, voordat hij Eva, zijn tweede vrouw kreeg. Hoe zat dat? Wat is de bron hiervoor? In de bijbel is er weinig over te vinden, of toch wel? Wat was het verschil tussen deze twee vrouwen? En wat zijn de paralellen met de personages in Maleficent?

Lilith in de Joodse literatuur en de Bijbel

Om meer over Lilith te weten te komen moeten we onze blik wenden naar de oude Sumerische en Babylonische godenwereld. (http://anthrowiki.at/Lilith) Ook in de Joodse overleveringen zijn uitspraken over Lilith te vinden doordat zij van deze godin kennisnamen tijdens hun ballingschap in Babylonië (586-538 v Chr). (https://mrpsmythopedia.wikispaces.com/Lilith; http://witcombe.sbc.edu/eve-women/7evelilith.html).
Laten we eerst kijken naar een van de Joodse vertellingen zoals beschreven in de Babylonische Talmoed. (B.L. Parsons, 2016, Lilith, (https://mrpsmythopedia.wikispaces.com/Lilith). Er zijn overigens meerdere varianten over de rol van Lilith in omloop (http://anthrowiki.at/Lilith). Een belangrijke bron is de Sefer ha-Zohar (The Book of Splendour) van de Spanjaard Moses de Leon (c. 1240-1305).
Enige tijd nadat God de de eerste mens, Adam, maakte uit het stof van de aarde, besloot hij om voor Adam een metgezellin te maken, die in alles, behalve haar uiterlijke kenmerken, zijn gelijke was. Toen het zover kwam dat zij met elkaar de liefde wilden bedrijven ontstonden er serieuze problemen. Elk wilde de dominante partner zijn in de relatie. Lilith weigerde om tijdens de seksuele daad altijd onderop te moeten liggen. Adam redeneerde dat hij de man was en dus haar meester, maar daar wilde Lilith niets van weten. Zij argumenteerde dat ieder van hen uit het zelfde aardestof was gemaakt en ze daarom in elk opzicht elkaars gelijke waren. Hun menigsverschil nam steeds grotere proporties aan en op een dag nam Lilith de benen en vertrok uit het paradijs. Adam vertelde tegen God dat Lilith er van door was en dat hij moest ingrijpen. Daarop zond God drie engelen, Sanvi, Sansanvi and Semangelaf, om haar op te sporen en terug te brengen naar Adam.

lilith-collier
Lilith, John Collier, 1887, The Atkinson Art Gallery, Southport, England

Na een zoektocht vonden de drie engelen haar in een grot en drongen bij haar erop aan om het met Adam goed te maken en naar hem terug te keren. Maar ze weigerde ronduit. Toen het gesprek steeds hoger opliep riep Lilith uit dat ze niet terug ging ook al zou God haar martelen en straffen (en ze noemde daarbij zijn Heilige Naam die haar macht gaf om vleugels te eisen). God besloot dat als ze dan gestraft wilde worden hij haar wens uit zou laten komen. Hij vormde haar om tot een duister en tegelijk machtig wezen, nog altijd immens mooi om te zien. Overigens had Lilith een ander lot dan Adam en Eva omdat ze niet van de boom van kennis van goed en kwaad had gegeten.

val-adam-en-eva
Verleiding en val van Adam en Eva, Michaelangelo, Lilith als mengwezen van vrouw en slang reikt Eva de appel; detail uit schilderij in de Sixtijnse kapel, Rome.

Haar kinderen, waarvan er in de woestijn waar zij verbleef honderd per dag geboren werden en die het kwaad op aarde zouden verbreiden, liet God voor straf doden door de drie engelen. Lilith nam wraak door eveneens honderd menselijke babies per dag op te eten. Maar als de kinderen een amulet om hun nek droegen met daarop de naam van een van de drie engelen, zou ze hen geen kwaad kunnen doen. De Joden hebben Lilith dus niet hoog zitten en zien haar als een groot gevaar. Niet aleen zou zij babies doden, ook werd haar toegschreven als verleidelijke geest met slapende mannen gemeenschap te hebben waardoor mannen in hun slaap ejaculeren. Recente feministen verheffen Lilith graag tot hun voorbeeld gezien haar verzet tegen mannelijke dominantie.
In de bijbel zijn er voor de goede verstaander meerdere verwijzingen naar Lilith. Zo zijn er in Genesis twee scheppingsverhalen beschreven. Het eerste zou betrekking hebben op Lilith en het tweede op Eva. Verder komt Lilith in sommige vertalingen expliciet naar voren in het boek Jesaja dat in een profetische rede de verwoesting van Edom schildert. Op de ruïnes huizen dieren en andere wezens waaronder Lilith. Jesaja 34:14: ‘En de wilde dieren van de woestijn zullen de wilde dieren van de eilanden daar ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte (andere naam in Statenbijbel vertaling voor Lilith; ook wordt wel de naam nachtzwaluw gebruikt) zich daar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden.’
De latere Joodse traditie brengt Lilith ook in verband met koning Salomo en met de demonenvorst Asmodeus. Zo zou zij de legendarische koningin van Saba zijn die ten tijde van de bouw van de tempel Salomo bezocht. Ook zouden de twee vrouwen die Salomo om een oordeel vroegen over de toewijzing van het pasgeboren kind, Lilith en haar dochter Na‘ama zijn geweest.
De naam Lilith betekent in het Hebreeuws ‘nachtwezen’, wat al veel zegt. De Joodse afkeer van haar heeft door de eeuwen heen ook invloed gehad op de christelijke visie op dit wezen en geleid tot het interpreteren van haar rol als echtgenote van de satan (Samael) en het steeds meer onvermeld laten van dit wezen.

Lilith in de Soemerisch-Babylonische cultuur

Een nog oudere bron waarin Lilith wordt genoemd is zoals gezegd afkomstig uit het Soemerisch-Babylonische rijk (18e tot 6e eeuw voor Christus). In het Gilgamesh epos (ca. 2100 vChr.) komen sporen voor van ‘lillu’ of ‘lilitu’. De naam staat voor nachtelijke windwezens die de natuur infecteerden en ziektes verspreidden. Lilith werd hier gezien als een bij de schepping van de wereld aanwezige godheid (godin van de wind op grote hoogte) die wegens haar boosaardigheid uit de paradijstuin van Inanna werd verdreven. Daarna wordt ze gezien als een vrouwelijk mengwezen en meestal met vleugels afgebeeld. Onderstaand heeft de afgebeelde godin, die mogelijk Lilith is, een vierhoornige kroon.

lilith-babylon
Mogelijke afbeelding van Lilith (koningin van de nacht) of van Ereshkigal, dochter van Inanna , Babylonian terra-cotta reliëf vermoedelijk afkomstig uit Ur, ca. 2000 vChr. (Collectie van Colonel James Colville)

In de astrologie wordt Lilith aangeduid als de ‘zwarte Maan’ en gelijkgesteld met het tweede brandpunt van de elliptische baan die de maan beschrijft (het eerste brandpunt is de aarde). Zij is daarmee de donkere (niet fysiek bestaande) tweeling van de maan. Volgens Joëlle de Gravelaine (Lilith und das Loslassen,in Astrologie Heute, Nr. 23, 2006) beschrijft deze ‘planeet’ onze verhouding tot het Absolute, tot het offer, maar ook tot het loslaten.

Lilith in Goethes Faust

Tenslotte is interessant kennis te nemen van de interpretatie die Rudolf Steiner geeft aan een ervaring van Faust in de Walpurgisnacht die Goethe (1832) heeft beschreven. Steiner bevestigt dat Lilith volgens de sagen Adams eerste vrouw is en, voegt hij eraan toe, de moeder van Lucifer. Mefisto beschikt ook over luciferische kunsten en brengt Faust ertoe in half bewustzijn samen met hem een heksendans uit te voeren, hij met een oude heks en Faust met een verleidelijke jonge heks. Faust wil na afloop van deze ervaring van Mephisto weten wat dit was. Mephisto antwoordt hem dat dit Lilith was, Adams eerste vrouw. ‘Neem je in acht voor haar mooie haren, voor haar sieraden waarmee ze pronkt. Als ze daarmee de jonge man voor zich weet te winnen, laat ze hem niet meer los.’ Goethe schildert haar ook af als een gedemoniseerde geliefde die mannen verleidt en nieuwgeborenen doodt. Maar Rudolf Steiner (Das Faust-Problem, Die romantische und die klassische Walpurgisnacht, GA 273, p. 52) werpt in zijn toelichting een ander, verduidelijkend, licht op de zaak.
Door Mefisto’s verleiding van Faust in de Walpurgisnacht wordt het systeem van levenskrachten (in antroposofische kring etherlichaam genoemd) enigszins losgemaakt van zijn fysieke lichaam. Omdat de man een vrouwelijk etherlicham heeft (en de vrouw een mannelijk etherlichaam) ziet Faust zijn eigen etherlichaam als vrouwelijke gestalte verschijnen, de gestalte van Lilith. Dit verklaart ook dat het vooral de mannen zijn die een angst voor Lilith hebben, omdat het een aspect van henzelf is dat sterk verbonden is met hun seksuele verlangens, waar zij zich niet door willen laten domineren maar die hen tegelijk sterk in hun greep hebben. Het dragen van sluiers door de islamitische vrouw is hier ook mee verbonden. Het Lilith aspect in hen moet onderdrukt worden opdat de man niet met de Lilith in zichzelf wordt geconfronteerd. Maar, o wee als de dag komt dat Lilith terugslaat.

Kortom, in de figuur van Maleficent hebben we te maken met een herverbinding van het sprookje van Doornroosje met de oeroude kennis van Lilith en een scheppingsaspect dat in de geestelijke oerconditie van het mannelijke menselijke wezen is verankerd, namelijk de werkzaamheid van zijn etherlichaam in de groei- en seksuele voortplanting processen. Uiteindelijk is het daarmee eenvoudiger dan gedacht. Dat wat binnen in de mens twee werelden zijn, het fysieke en het etherlichaam, is in de film Maleficent in de ruimte buiten de mens als twee gebieden afgeschilderd, het mensenrijk en het natuurrijk van de feeën, de Moors. Als de man de Maleficent in zichzelf eert, heeft hij zelf ook groeiperspectief, maar anders wordt zijn toekomst afgesneden. En als de vrouw de man in zich bevrijdt, is de strijd van het feminisme voltooid. Doornroosje en de jonge prins zijn de twee prototypen van het opheffen van de scheiding tussen beide werelden.

Donderdag 22 december 2016

Het tijdloze van Toon Hermans

TOON 100 jaar in Carré

Op maandag 12 december 2016 naar een afgeladen Carré geweest voor TOON 100 Jaar, een ode aan de honderd jaar geleden in Sittard geboren Toon Hermans. Het was voor de wat ouderen onder ons een nostalgische avond. Behalve Freek de Jonge en Paul van Vliet, die tevens de Toon Hermans Award (https://www.nrc.nl/nieuws/2016/12/13/toon-bezongen-en-geeerd-op-feestelijk-gala-5772983-a1536393) uitgereikt kregen van de over de erfenis van zijn vader wakende Maurice Hermans, waren het jongere kunstenaars zoals Hadewych Minis, Lisa Meyvis, Chantal Janzen, en Wende die de liedjes van Toon charmant ten gehore brachten.
In de kranten en commentaren kon worden opgestoken dat het bijzondere van Toon Hermans was dat hij door zijn timing en stiltes de lach te voorschijn wist te toveren van een heel groot publiek. Zelfs Freek de Jonge, die een verdienstelijke poging deed zijn stijl te imiteren, kon daar toch niet helemaal bij komen.
Het bijzondere van de avond was ook dat we iets meer te zien kregen van wie hij was en hoe zijn tamelijk ongelukkige jeugd zijn latere drijfveer voor het zoeken naar waardering van zijn vader moet hebben gegeven. En vertederend waren de beelden van hem met zijn vrouw Rietje die altijd mee ging en die hem vleugels gaf.

toon-zaal

Waarom liet hij de tijd stilstaan?

Ik heb na afloop nagedacht of ik onder woorden kon brengen waarin Toon Hermans nu uitblonk. Inderdaad wist hij iets bijzonders te maken van het gewone en alledaagse, zoals vele commentatoren herhaalden. Maar wat is het bijzondere van het alledaagse? Ik denk dat het niet vanzelfsprekend is dat iemand het bijzondere van het alledaagse inziet. Zelf ben ik met mijn aandacht vaak bij het op weg zijn naar iets dat in de toekomst gaat gebeuren of dat ik graag zou willen laten gebeuren. Zodoende ga ik voorbij aan het bijzondere van het moment. Achteraf kan ik wel het bijzondere van iets dat gebeurde inzien, maar op het moment dat het erop aan komt ben ik niet in het nu. Ik beleef het bijzondere dus achteraf en niet als het gebeurt. Een eerste bijzonderheid van Toon Hermans was dat hij het NU wist te rekken door zijn stiltes. Het NU werd zo ervaarbaar voor de mensen. Bijna de hele avond maakte hij tot een NU, zijn oogopslag of houding waren al voldoende om de mensen te laten lachen. Hij liet de tijd stilstaan.

Hoe kom je tot het bijzondere van het alledaagse?

Er is nog een tweede element. We zijn vaak geneigd iets pas bijzonder te vinden als het maar eens in de zoveel tijd gebeurt, als de koning verschijnt of we naar een groot artiest kijken. Maar ik heb recent gemerkt dat een handje van mijn kleindochter krijgen als ik haar van school ophaal eigenlijk veel meer tot mijn hart doordringt dan al die zogenaamd grote gebeurtenissen. Je moet oog krijgen voor het bijzondere van het alledaagse en daarvoor moet je hart open staan. Je hart brengt je bij het moment. Deze kwaliteit lijkt simpel maar vertegenwoordigt de hoogste kunst, die Toon Hermans heel goed verstond. Hij liet in het moment van het NU de werkelijkheid van het open hart ervaarbaar worden. Dat is een werkelijkheid van menselijkheid, van liefde voor de strevende mens in al zijn kleine gedoe. Als alles heel gewoon is komt de hemel nabij. Dat is de paradox. Juist dan merk je het niet op want het is zoals je het zou wensen, het is normaal. Maar normaal is niet normaal, het is het wonder van de stromende liefde. Dat kan alleen door iemand opgemerkt worden die zelf de liefde in zich voelt stromen en daardoor in staat is datzelfde gevoel in zijn toeschouwers op te roepen. En zodra die onderlinge coherentie tussen kunstenaar en publiek tot stand is gebracht, hoeven er nog nauwelijks woorden te worden gezegd. Alleen wie dat liefdevolle mededogen voor het menselijke aanwezig kan maken, zal Toon Hermans kunnen evenaren. Dat is maar weinigen gegeven.
Dat het uiteindelijk bij hem om de liefde gaat kwam onmiskenbaar naar voren in het slotlied dat Wende zong. De liefde niet alleen naar de ander maar voor al het andere van de schepping: de zee, het strand, de vogels, de bloemen, de ruimte, de tijd, de maan, de zon, maar vooral de liefde tussen ons als man en vrouw. Zo simpel was het, is het en zal het altijd zijn.

20161212_220112

Als de liefde niet bestond

Als de liefde niet bestond
Zullen ze stilstaan de rivieren,
En de vogels en de dieren,
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zal het strand de zee verlaten.
Ze hebben niets meer te bepraten
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zal de maan niet langer lichten,
Geen dichter zou meer dichten,
Als de liefde niet bestond.

Nergens zouden bloemen staan
De aarde zou verkleuren.
Overal gesloten deuren
En de klok zou niet meer slaan.

Als de liefde niet bestond,
Dan was de hele vrijerij bedorven,
De wereld was gauw uitgestorven
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zou de zon niet langer stralen,
De wind zou niet meer ademhalen,
Als de liefde niet bestond.

Geen appel zou meer rijpen
Zoals eens in ’t paradijs.
Als wij elkaar niet meer begrijpen
Dan wordt de wereld koud als ijs.

Ik zou sterven van de kou,
Mijn adem zou bevriezen
Als de liefde zou verliezen.
Er is geen liefde zonder jou.

Donderdag 15 december 2016

OECD Green Growth and SDGs monitoring for cities

Op 9 en 10 november hield de OECD te Parijs een Green Growth and Sustainable Development Forum over duurzame stedelijke ontwikkeling en het monitoren van de voortgang daarbij. Een van de inputs was mijn paper over hoe deze ontwikkeling kan worden gemeten en onderling worden vergeleken. Dit issue paper geeft de internationale stand van zaken weer en de vele activiteiten die sinds het vernieuwen van de VN Sustainable Development Goals in 2015 los zijn gekomen. Gaan de meeste publicaties in op de ontwikkelingen per land in dit issue paper staat de stad centraal.

Respect voor wat wij eten: Impressies van de discussiemiddag op 7 oktober 2016

De Denktank Respectvolle Landbouw (Paul Struik, Arie Bos, Jan Diek van Mansvelt, Diederick Sprangers & Kees Zoeteman; paul.struik@wur.nl of d.sprangers@genethica.nl) stelde haar discussienotitie ‘Respect voor wat wij eten; omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen’ voor aan een publiek van een kleine 100 mensen in het Nutshuis te Den Haag. Vervolgens gaven Herman Wijffels en Marianne Thieme een bespiegeling over het onderwerp. Daarna volgde onder leiding van Jan Paul van Soest een discussie met de zaal en met een panel van de inleiders en als extra gasten Dirk-Jan Schoonman, melkveehouder, en Volkert Engelsman, CeO van een internationale handelsfirma in vers organisch geteeld fruit en groente. De organisatie van de bijeenkomst lag in handen van Ignaz Anderson van de Iona Stichting.

7-okt-telosmiddag

Natuur- en nut-telos

De kerngedachte van de discussienotitie is dat in ons handelen naar de gedomesticeerde natuur, maar ook naar de door ons verstoorde niet gedomesticeerde natuur, er een botsing kan ontstaan tussen twee strevingen. Enerzijds streven de wezens in de natuur het verwerkelijken van hun doelen als soort na (natuur of aard telos genoemd). Anderzijds heeft de mens dieren en planten als doel opgelegd om voor ons als voedsel e.d. te dienen (nut of gebruik telos genoemd). Het Griekse begrip telos staat hierbij voor het doelgericht zijn van levende wezens. Deze twee vormen van telos kunnen met elkaar in conflict komen bijvoorbeeld als planten en dieren maximaal tot productie worden gedwongen waarbij zij hun eigen aard niet meer kunnen uitleven. Het versnipperen van de weinig vlees opleverende eendagshaantjes is hiervan een schrijnend voorbeeld. De notitie benoemd een aantal thema’s die bij het zoeken naar een verzoening van beide vormen van telos een rol kunnen spelen. Voorbeelden zijn de vragen: moet een gedomesticeerd organisme kunnen verwilderen; of: moeten dieren hun kuddegedrag kunnen uitleven? De antwoorden op die vragen zijn niet zwart-wit te geven. Maar de invalshoek van beide vormen van telos maakt de boer en de beleidsmaker bewust dat beide vragen aan de orde zijn en dat hierin een bewuste keus en daarmee een andere afweging dan de huidige kan worden gemaakt.

Herman Wijffels over Lies en de mug in een zomernacht

20161007_143115-1

Herman Wijffels liet zien dat sinds de Verlichting het antropocentrisch wereldbeeld erg dominant is geworden. Alles in de natuur wordt beoordeeld vanuit het gezichtspunt wat dit voor de mens kan opleveren. Ook is een mechanistische visie op het leven gaan domineren. Verder wil de mens niet meer vanuit evenwichten en interdependenties denken maar staat alles in het teken van de zucht naar meer. Economische groei wordt als uitgangspunt aan al het handelen opgelegd. Hij herkende dit in het nut-telos. Maar tegelijk vond hij de notitie te statisch in de manier van denken. Hij miste het begrip co-evolutie, het in realiteit brengen van potenties die verdere evolutie mogelijk maken. Daarbij verwacht hij veel van de potenties van de ‘life sciences’ die ons van nu af verder zullen brengen. De welvaart tot nu toe is meer gebaseerd op de potenties van de dode materie die ook werd benaderd door onszelf buiten de natuur te plaatsen. Het ‘Ik denk dus ik ben’ van Descartes illustreert dit. De nieuwe potenties van de life sciences kunnen we alleen realiseren door niet buiten, maar in de natuur te staan. Wijffels becommentarieerde ook de thema’s waarvoor de denktank voorlopige ethische uitgangspunten had geformuleerd. Hij had veel vraagtekens bij het voorstel dat alle gedomesticeerde organismen weer zouden moeten kunnen verwilderen. Het beginsel dat verschillende leeftijdscategorieën van een soort naast elkaar moesten voorkomen was praktisch niet realiseerbaar, bijvoorbeeld als je aan een veld met tarwe denkt dat geoogst moet worden. Wel was hij het eens met het beginsel dat dieren vrij moeten kunnen bewegen en dat planten de seizoenen moeten kunnen ervaren. Het beginsel dat de planten en dieren in verbinding moeten staan met hun natuurlijke context riep echter weer veel vragen op over de realiseerbaarheid. Tenslotte bracht Wijffels uit zijn eigen levenservaring toch wel sympathie op voor de natuur-telos. Deze had hij als kind ervaren op de boerderij van zijn familie die na de oorlog jarenlang werd gevoed door de melk van de koe ‘Lies’. Voor Lies voelde hij een groot respect, maar voor de mug die hem in de zomernacht kwam steken niet.

Marianne Thieme kiest voor eerstehandsvoedsel en een klamboe

20161007_145537-1

Marianne Thieme stelde dat het respect voor het leven door de huidige mens nog onvoldoende is ontwikkeld. De mens moet zichzelf meer beperkingen opleggen in het gebruik van ruimte, grondstoffen, planten en dieren. Dat strookt met het geven van meer accent aan het natuur-telos tegenover het nut-telos. Maar tegelijk constateerde ze dat de notitie nog doortrokken was van een denken waarbij de mens centraal wordt gesteld, zoals dat in ons hele maatschappelijke systeem is genesteld. Dat zit zelfs in ons taalgebruik waarbij we spreken van een vleeskuiken, melkkoe, renpaard, etc. De functie van het dier voor ons staat centraal, niet het dier zelf. Met welk recht mag de mens het dier gebruiken? Dieren wordt geen enkele morele status toegekend. Geld verdienen is belangrijker gemaakt dan het leven. Doel moet zijn het ontwikkelen van een ethiek van het mededogen met alle levende wezens. De mens is de enige soort die zijn eigen leefomgeving of ecologische niche vernietigt, zoals treffend verwoord door Bertold Brecht: ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral!’ En de verspilling van voedsel begint ermee dat we vlees eten in plaats van plantaardig voedsel. Voor de productie van 1 kg vleeseiwit is 7 kg planteneiwit nodig. Vleeseten is pure verspilling. We moeten volgens Thieme weer naar regionale productie van wat zij ‘eerstehandsvoedsel’ noemt. Vleeseten kwalificeert ze als decadentie en zij roept op tot emancipatie van alle levende wezens. In die zin gaan de uitgangspunten van de notitie en het afwegen van beide vormen van telos haar niet ver genoeg. Er wordt teveel gewicht toegekend aan de nut-telos, deze zou nog veel vergaander ter discussie moeten worden gesteld. Het vleeseten zou moeten worden uitgefaseerd. Het leven is voor het dier net zo belangrijk als het voor ons is. De notitie spreekt bijvoorbeeld over ‘onze’ eieren, maar het zijn ‘hun’ eieren. Zijn we dieren ook zorg verschuldigd als we hen geen nut-telos opleggen? Op die vraag blijft de notitie het antwoord schuldig. Er zijn talrijke praktische opties om het dier centraler te stellen. Zelfs voor de stekende mug is die er: koop een klamboe.

Alexander Rinnooy Kan over effectiviteit en moraliteit

Bij de start van de forum discussie met de zaal werd Alexander Rinnooy Kan de vraag voorgelegd of het begrip telos ons in zijn ogen verder kan helpen. Hij zag dat het dier wel een zeker respect heeft gekregen bij het antropocentrische denken en handelen, maar dat dit bij de plant moeilijker ligt. De hele problematiek is belangrijk maar ook lastig te benaderen. Hij zag twee argumentatie lijnen langs de thema’s van effectiviteit en moraliteit. De eerste is makkelijk, de tweede moeilijker. Langs de lijn van effectiviteit kan de ander overtuigd worden door het welbegrepen eigenbelang, de noodzaak van duurzaamheid. Veel besluiten zijn daarop te baseren. De tweede lijn van moraliteit is moeilijker omdat hierbij een beroep gedaan wordt op het fatsoenlijk met dieren omgaan zonder vanuit de effectiviteit te redeneren. Er zijn minder mensen te vinden die deze inzichten delen. Brengt het begrip telos ons hier verder? Rinnooy Kan is hier nog niet helemaal van overtuigd. Maar soms kan met premies in de goede kant worden gestuurd. Door bijvoorbeeld boeren een ‘weide premie’ te geven kunnen zij ertoe gebracht worden hun koeien meer buiten te laten lopen.

Het debat over verwilderen, millennials, mes en vork

Bij de forum discussie worden verder een aantal andere vragen uitgediept. Volkert Engelsman ziet in de thema’s effectiviteit en moraliteit dezelfde polariteit als die tussen nut-telos en natuur-telos terugkomen. Maar ook stelt hij dat als je vanuit effectiviteit zorgvuldig gaat rekenen je tenslotte bij het moraliteitsvraagstuk uitkomt: worden alle kosten wel in rekening gebracht, zijn er perverse prijsprikkels, etc. Dan resten vragen of men niet handelt in conflict met de natuur, en of men wel op weg is een ‘mensheidsmens’ te worden. Er wordt gevraagd wat het resultaat is als het telos begrip op de mens zelf wordt toegepast. Wijffels stelt dat de vraag waar de mens naar op weg is eindigt met speculaties over onze toekomst. Hij ziet het leven als een ontwikkelingsopdracht tot meer beschaving. Het telos begrip geeft daarbij niet in alle gevallen helderheid. De drijvende kracht is het toevoegen van steeds meer bewustzijn aan de materie. Het uitbuiten van ander leven zal als gevolg daarvan afnemen. Op de vraag of het begrip telos in de politiek een rol kan spelen antwoordt Thieme dat het moeilijk in het politieke debat is in te brengen. Maar deels is dat wel gebeurd rond de dierproeven. Daar geldt het ‘nee, tenzij’ principe. Het tenzij heeft betrekking op het voorhanden zijn van een alternatief voor de dierproeven. Je zou ook zo’n constructie kunnen maken dat dierlijk voedsel niet is toegestaan tenzij er geen alternatief is. Er wordt nog stilgestaan bij het begrip verwildering. Een denktank lid licht toe dat niet elke plant hoeft te kunnen verwilderen maar dat het erom gaat dat het zaad van de soort in de natuur verder kan gaan. Je zou verwildering door autonomie handhaven kunnen vervangen. Ook werd als voorbeeld genoemd het inbrengen van een steriliteit gen dat maakt dat de boer elk jaar nieuw zaad bij de leverancier moet kopen. Dit is een typisch voorbeeld van het overschrijden van een moraliteitgrens waarbij het economische argument van de zaadleverancier de natuur-telos van de plant corrumpeert. Verder werd gevraagd naar de rol van het begrip telos voor de mens zelf. Wat is het nut van de mens voor de dieren en planten? Een biologisch boer geeft als voorbeeld hoe op zijn bedrijf naar de dieren wordt gekeken. Landbouwhuisdieren moeten dienstbaar zijn aan de bodem. De dieren zijn er eerst voor de mest, dan voor de melk en tenslotte voor het vlees. Hij ziet telos als het één geheel zijn met de aarde. Dat is niet alleen een verantwoordelijkheid van de boer maar van de hele samenleving. Nu is dit ontaard in het geld maken door een multinationale elite die de boer, de bodem en de planten en dieren dreigt uit te persen. Wijffels en Thieme putten hoop uit de nieuwe generatie van de ‘millennials’, die met een bewustzijn geboren zijn dat we dieren niet moeten eten en de aarde moeten respecteren. Via deze nieuwe consumenten kan de situatie veranderen. Onze mes en vork zijn onze belangrijkste wapens, aldus Marianne Thieme.

Hoe nu verder?

Vanuit de denktank werd tenslotte samengevat dat beide telos begrippen bijdragen aan het verhelderen van de te maken afwegingen. Dat is belangrijk voordat er praktische grenslijnen worden getrokken rond thema’s als verwildering, groepsgedrag, etc. of dat een overkoepelend telos begrip wordt ontwikkeld. Met alle gemaakte opmerkingen zal er aan een Respectnotitie 2.0 worden gewerkt en wordt een beroep gedaan op de deelnemers om met de denktank mee te denken over vervolgstappen.

Zaterdag 8 oktober 2016

Duurzaamheid: Respect voor wie(?) wij eten

Dit wordt denk ik een grensverleggende werkconferentie. De moeite waard om erbij te zijn.

Werkconferentie met o.a. Marianne Thieme en Herman Wijffels over

‘RESPECT VOOR WAT WIJ ETEN’

op basis van een discussienotitie door een wetenschappelijke werkgroep onder leiding van prof. dr Paul Struik en in samenwerking met de Iona Stichting

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.
Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting (column bijlage 1)

Tijd: Vrijdag 7 oktober, 13.30-17.30 uur

Plaats: BANKHAL-NUTSHUIS,
Riviervismarkt 5, 2513 AM DEN HAAG

De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Een groep wetenschappers heeft zich enkele jaren verdiept in een nieuwe visie op het omgaan met de spanning die in de praktijk ontstaat tussen de domesticatie van planten en dieren en de mate waarin deze hun eigenheid kunnen uitleven. Deze visie is nu zover uitgewerkt (zie bijlage 2) dat deze kan helpen om beter om te gaan met dilemma’s. Tijdens de werkconferentie zal de visie tegen het licht worden gehouden en zal worden nagegaan hoe vanuit deze visie praktische keuzes kunnen worden gemaakt, hoe deze onder de aandacht kunnen worden gebracht en worden toegepast.

Veel gedomesticeerde dieren en planten zijn voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden van de mens. Dit roept de vraag op hoever de zorgplicht van de mens voor hen moet gaan. Op zoek naar een antwoord wordt het begrip telos verkend. Een dier of plant heeft als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard en doelgerichtheid. Anderzijds is er een door de mens opgelegde telos, waarbij plant of dier bestemd is om een dienst aan de mensheid te bewijzen. Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De opgave is om beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het natuurlijke doel zo goed mogelijk te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. De discussienotitie identificeert gebieden waar beide vormen van telos met elkaar kunnen conflicteren en doet eerste voorstellen hoe met deze spanningsvelden praktisch om te gaan. U bent van harte uitgenodigd om met de werkgroep, Marianne Thieme, Herman Wijffels en panelleden in dialoog te gaan.

Graag opgeven vóór 5 oktober bij Ionastichting: iona@iona.nl of 020 6233353

Het programma van de discussiemiddag is als volgt:

13.30 uur Inloop met koffie en thee
14.00 uur Welkom door Ignaz Anderson, directeur Iona Stichting
14.05 uur Presentatie discussienotitie Kees Zoeteman, lid werkgroep, bijzonder hoogleraar duurzaamheid in internationaal perspectief, Tilburg University, oud voorzitter COGEM
14.20 uur Co-referaat Telos en praktische ethiek, Herman Wijffels, deeltijd-hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering, Universiteit van Utrecht, oud voorzitter SER en Rabobank Nederland
14.45 uur Co-referaat Telos en maatschappelijke keuzen, Marianne Thieme, fractievoorzitter Partij voor de Dieren
15.10 uur Thee pauze
15.30 uur Panel bestaande uit Marianne Thieme, Herman Wijffels, Kees Zoeteman, Joszi Smeets (Youth Food Movement), Jan Voordouw (diervriendelijke slager, gevraagd), Dirk-Jan Schoonman (melkveehouder, gevraagd) en Bart Vosselman (directeur De Bolster, gevraagd) onder leiding van Jan Paul van Soest (De Gemeynt)
Discussie van panel met de zaal over drie vragen
 Zijn de morele dilemma’s voldoende in kaart gebracht?
 Welke praktische handelingsperspectieven kunnen voor deze dilemma’s worden ontwikkeld?
 Hoe kan de toepassing van dit gedachtengoed in het maatschappelijk debat het beste worden geïntroduceerd?
 Slotconclusies panelleden
16.55 uur Afsluiting door Ignaz Anderson
17.00 uur Napraten met hapje en drankje

Bijlagen:
Column “Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?”, Désanne van Brederode
Discussienota “Respect voor wat wij eten”, Paul Struik, Arie Bos, Jan Diek van Mansvelt, Diederick Sprangers en Kees Zoeteman

NB De discussienota zal in gedrukte vorm ook op de dag zelf uitgedeeld worden.

Bijlage 1

Column
Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting

Er zijn maar weinig mensen die niet van ‘de natuur’ houden. In moderne, jachtige levens, waarin mensen vierentwintig uur per dag met elkaar kunnen communiceren en waarin het wereldnieuws mensen ongevraagd overstelpt en niet zelden lamslaat, is weinig zo weldadig als een pauzemoment in een groene omgeving. Even op adem komen in een park of je eigen tuin. Of genieten van het zo pure, ongedwongen leven van een dierbaar huisdier dat er zijn eigen ritme en gewoontes op nahoudt en niets anders nodig heeft dan toegewijde verzorging: je krijgt er zoveel liefde en rust voor terug.

Veel mensen genieten van natuurdocumentaires, verwonderen zich over de zeldzame vissen en andere levensvormen in de diepste oceanen, over de dieren en planten in oerwouden, woestijnen, op ijsvlaktes en in hooggebergtes en zijn daarbij van mening dat deze schoonheid en diversiteit nooit verloren mag gaan.

Soms wordt daarbij vergeten dat mensen zichzelf in leven kunnen houden dankzij de levende natuur. Immers, het merendeel van al ons voedsel heeft een plantaardige en/of dierlijke herkomst heeft. De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, de cavia en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Natuurlijk is de belangstelling voor biologische levensmiddelen groeiende, en kleinschalige, alternatieve landbouwmethodes kunnen op veel sympathie rekenen: het is ‘authentiek’, ‘eerlijk’ en, alweer: ‘puur’. Feel good food, Slow Food, ambachtelijk bereid, en met een liefde die het geweten voor even sust. Bovendien zou het gezonder zijn. Nogal wat reguliere supermarkten, restaurantketens en levensmiddelenmultinationals spelen graag op deze behoefte aan bewuste, gezonde en milieuvriendelijke keuzes in, terwijl er tegelijkertijd sprake is van meer plastic verpakkingen, meer producten die in broeikassen worden geteeld en anders wel afkomstig zijn uit landen ver weg, en er meer en meer sprake is van gentechnologie. ‘De consument wil dat alles het jaar rond in ruime mate voorhanden is,’ heet het dan. Daarbij worden nieuwe technologieën in de landbouw ook nog eens aangeprezen als noodzakelijk om een groeiend aantal wereldburgers te kunnen voeden. Biologisch geteelde gewassen en biologisch gehouden dieren zijn er in deze optiek alleen voor een westerse elite die kennelijk niet maalt om honger en armoede in andere delen van de wereld…

(Morele) dilemma’s en discussies zijn er in ieder geval wél in overvloed. Vergeten we daarbij misschien dat de gewassen en dieren die ons voeden, ons ook zelf iets te zeggen zouden kunnen hebben? Dat hun levensvormen iets van mensen vragen: een zorgvuldige waarneming, een oordeel dat niet al op voorhand wordt gekleurd door de vraag naar nut, efficiëntie, productie-optimalisering en schaalvergroting? Want tarwe, appels, tomaten, eieren, kalfjes en varkens zijn geen dingen. Geen mechanismen die je met behulp van technologie kunt aansturen en verbeteren, en verder niets.
Te vaak wordt biologie tot slaaf van de economie gemaakt.

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.

Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Dat onze smaakpapillen prikkelt, ons een verzadigd én fit, energiek gevoel geeft, en maakt dat we met plezier met elkaar om de tafel kunnen zitten; een ander rustmoment in onze drukke dagen, en tevens cultuur, beschaving? Menselijkheid en medemenselijkheid zouden kunnen beginnen bij meer aandacht voor die natuur die steeds weer – ogenschijnlijk vanzelf – op ons bord belandt.
Om vervolgens naar die aandacht te handelen en veranderingen in het telen van gewassen en het houden van dieren door de landbouw aan te moedigen. Authentiek, met respect voor authenticiteit.

Bijlage 2
Discussie notitie

Geprefereerde citatie:
Struik, P.C., A. Bos, J.D. van Mansvelt, D. Sprangers & B.C.J. Zoeteman, 2016. Respect voor wat wij eten. Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen. Uitgegeven in eigen beheer, Utrecht, 23 pp.

Copyright: Er berust op deze tekst geen copyright.

Respect voor wat wij eten

Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen

Paul C. Struik
Arie Bos
Jan Diek van Mansvelt
Diederick Sprangers
B.C.J. (Kees) Zoeteman


Samenvatting

Deze notitie analyseert de vraag in hoeverre de mens voldoende respect toont aan de dieren en planten die ons voedsel en andere producten produceren, of de mens wel voldoende dank betuigt voor hun dienende rol en voldoende zorg verleent. Die zorg is immers noodzakelijk geworden nu gedomesticeerde dieren en planten voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden zijn van de mens. Om deze vraag te kunnen beantwoorden verkennen we het begrip telos. Vanuit een biocentrische partnerhouding heeft een dier of een plant als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard, een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, maar ook een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De mens dient echter beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus waarin ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dieren en planten respectvolle wijze. Wij proberen tenslotte enkele richtlijnen te formuleren die daar invulling aan geven.

Sleutelwoorden:
integriteit, intrinsieke waarde, natuurlijkheid, normen en waarden, respect, telos, voedselproductie


1. Inleiding

Door het land te bewerken en te bebouwen en dieren te houden, produceert de mens voedsel, veevoer, vezels en brandstof. Hij (tegenwoordig overigens steeds vaker een zij) maakt daarbij gebruik van duizenden soorten planten en dieren. Er zijn echter belangrijke trends in hoe de mens dat doet. Gedurende de laatste decennia neemt de afhankelijkheid van een beperkt aantal productieve gewassen en diersoorten en van externe hulpbronnen zoals water, kunstmest, pesticiden en antibiotica toe. Vreemd genoeg gaat dat gepaard met een toename in de diversiteit van de voeding op nationaal niveau en tegelijk ook met een toename in de gelijkvormigheid van de nationale diëten van verschillende landen. Deze trends laten zien hoe kwetsbaar de mens zichzelf heeft gemaakt. Wereldwijd wordt bijvoorbeeld de bananenteelt bedreigd door de Panamaziekte omdat overal en op grote schaal hetzelfde ras wordt verbouwd. In sommige gebieden is het gebruik van insecticiden zo groot dat bijenpopulaties niet meer in staat zijn om voor bestuiving te zorgen. Dierziekten verspreiden zich steeds sneller door toegenomen transport van (jong)vee. De soortenrijkdom van flora en fauna in landbouwproductiesystemen neemt af, bodemdegradatie neemt toe. En landroof in Afrika, gevolgd door monocultuur van water slurpende handelsgewassen verandert de hydrologie van uitgestrekte gebieden waardoor kleine boeren niet meer over irrigatiewater beschikken voor de productie van hun basisvoedsel. Aandacht voor ecosysteemdiensten en de rol van biodiversiteit in teeltsystemen neemt in de wetenschap wel toe maar in de praktijk eerder af.
Deze ontwikkelingen zijn uitwassen van de manier waarop de mens landbouw bedrijft. Ons eten komt uit intensieve productiesystemen die vergaand gedomesticeerde planten en dieren zo efficiënt mogelijk benutten. Maar de levende wezens in deze intensieve productiesystemen komen steeds minder toe aan leven naar hun eigen aard. Onze manier van landbouw dwingt tot morele keuzes en tot nu toe pakken de meeste keuzes slecht voor plant en dier uit.
Deze notitie beoogt stof tot nadenken te leveren over de vraag of we wel voldoende respect, dankbaarheid en zorg voor ons voedsel hebben, respect dat gedomesticeerde planten en dieren verdienen, op basis van hun eigen intrinsieke waarde, dankbaarheid voor hun dienende rol voor de mensheid en zorg vanwege de steeds grotere afhankelijkheid van de mens die in het domesticatieproces aan dieren en planten is opgelegd. Maar de notitie gaat vooral ook over de spanning die de domesticatie van dieren en planten heeft veroorzaakt (of op zijn minst heeft versterkt) tussen hun intrinsieke waarde en de extrinsieke waarde op basis van hun nut voor de mens, vanwege onvoldoende wederkerigheid in de relatie tussen de mens, het landbouwhuisdier, het cultuurgewas en de bodem.


2. De glijdende schaal van domesticatie

De wijze waarop planten en dieren worden benut, varieert van het eenvoudig verzamelen van wilde soorten (bramen, paddenstoelen, maden, vissen, vogels) via zeer diverse boslandbouwsystemen en intensieve open teelten tot het kweken van planten op hydrocultuur of het produceren van vlees in megastallen. Bijvoorbeeld voor planten bestaat er een continuüm van mens-plant relaties langs een gradiënt van intensiteit van beheer: van verzamelen in het wild, via beheer van werkelijk wilde tot semi-wilde en semi-gedomesticeerde soorten tot volledig gedomesticeerde, doorveredelde planten op het veld of in hydrocultuur in kassen. Het beheer van een bepaalde soort kan overigens variëren in tijd en ruimte, en van boer tot boer. Zo gaan sommige gecultiveerde soorten sterk in de richting van domesticatie, terwijl andere soorten die intensief worden beheerd, tegenwoordig terug bewegen naar de status van wilde soort. De termen “wild” of “gedomesticeerd” worden bepaald door lokale kennis en cultuur. Sommige wetenschappers pleiten zelfs voor het “verwilderen” van een gewas om het robuuster te maken onder stressvolle omstandigheden.

De geschiedenis van succesvolle domesticatie kan ook worden omgedraaid. Vanuit het oogpunt van plantensoorten zoals rijst, tarwe, maïs en aardappel of vanuit het oogpunt van diersoorten, zoals rund en hond, heeft de nauwe interactie met de mens zijn vruchten afgeworpen: deze soorten hebben zich onder menselijke invloed ontwikkeld tot zeer succesvolle kolonisatoren van de Planeet Aarde en zijn momenteel dominant, of in elk geval zeer nadrukkelijk aanwezig, in gebieden ver buiten hun oorsprongsgebied en in habitats waarin ze niet zouden overleven zonder de hulp van de mens.

Het begrip domesticatie kunnen we ook uitbreiden van het domesticeren van een planten- of diersoort naar het domesticeren van vegetaties, landschappen en productiesystemen, maar ook van andere hulpbronnen zoals de bodem, ecosystemen zoals zoetwatersystemen, en ecosysteemdiensten waardoor stikstof-, zuurstof- en waterkringlopen in stand blijven. Ook op dit schaalniveau zien we een toename in bepaalde vormen van uniformiteit, met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Op dit schaalniveau moeten we helaas constateren dat één van de meest “succesvolle” uitbreidingen verwoestijning is.

Domesticatie heeft met zich meegebracht dat de mens het dier en de plant verandert in hun natuurlijk gedrag en hen dwingt om zich zo te ontwikkelen dat zij maximaal nut opleveren voor de mens. Dat kan zo ver gaan dat zelfs het zelfstandig kunnen functioneren in hun natuurlijke niche wordt opgeofferd aan de doelen die de mens stelt. Het is belangrijk om ons rekenschap te geven van mens-plant en mens-dier relaties en van de bewuste of onbewuste keuzes die we als individu en als collectief (de maatschappij) daarin maken. Dat geldt vooral voor mensen die bewust willen leven en de overtuiging hebben dat we ons in een dubbele tijdstroom bevinden, waarbij we bouwen op het verleden maar tegelijk bouwen aan een toekomst, en dus een wezenlijke schakel zijn in een lange keten van ontwikkeling naar een liefst hogere vorm van zijn.


3. Variatie in landbouwproductiesystemen

Landbouwproductiesystemen zijn zeer divers. Zij worden alle gekenmerkt door menselijke invloed. Deze invloed kan evenwel beperkt zijn tot een beetje onderhoud (bijvoorbeeld op de meent of wanneer voedsel wordt verzameld in secundaire bossen beheerd door lokale stammen in het Amazonegebied), gericht op faciliteren (bijvoorbeeld in de biologische landbouw, waar het werken met de natuur in productieve agro-ecosystemen de norm is) of kan zeer sterk zijn (zoals in productie-eenheden van bladgroenten met volledig gecontroleerd klimaat in verschillende lagen van hydrocultuur met ledverlichting).

Afhankelijk van de dominantie van de rol van de mens variëren deze agro-ecosystemen van min of meer ongerept tot volledig kunstmatig. Parallel aan de toename van de invloed van de mens in de processen binnen de agro-ecosystemen is er de daling van het zelfregulerende vermogen van het systeem. Hoe meer de mens zijn wil er aan oplegt hoe minder natuurlijke, ecologische processen hun ecosysteemdiensten kunnen vervullen. Zodra de mens de rol van de heerser van het ecosysteem op zich neemt, maakt hij zelf niet langer bewust deel uit van dergelijke agro-ecosystemen, maar is hij slechts uitbater.

We hebben ons ontwikkeld van jagers / verzamelaars, via succesvolle domesticeerders, nomaden en boeren, tot industriëlen die producten van plantaardige of dierlijke oorsprong produceren. De vooruitgang in de technologische mogelijkheden van voedselproductie heeft ons voedselzekerheid gebracht, maar heeft ook de houding ten opzichte van onze hulpbronnen veranderd. In de akkerbouw bewerkt de mens niet langer het land, maar produceert hij plantaardig voedsel. In de veehouderij houdt de mens niet langer varkens, maar produceert hij vlees. De natuurlijke hulpbronnen (dieren, planten) worden als vanzelfsprekend beschouwd, worden gebruikt als grondstof, en ze zijn productiemiddelen in de handen van de producent, die bedrijfseconomisch zo efficiënt mogelijk worden gebruikt; hulpbronnen zijn niet langer een levend element met een specifieke rol in een levend systeem. De consument wordt vaak het product aangeboden op een manier die het niet langer herkenbaar maakt als deel van een levend organisme; het is slechts een verbruiksartikel.
Waar voor sommigen technische vooruitgang in het benutten van plant en dier vanzelfsprekend is, ja zelfs louter ten dienste staat van het uitbannen van honger en gebrek, stellen anderen daar grenzen aan. Beide groepen doen dat vanuit normatieve noties die niet altijd helder zijn en waarvoor het lastig is de woorden te vinden. Wij doen een poging door het begrip telos te duiden, daar een morele waarde aan toe te kennen en zo het respect en de zorg te omschrijven die we de dieren en planten die ons voedsel produceren, schuldig zijn.
Morele noties hebben overigens alleen betekenis vanuit een bepaalde grondhouding. Wij gaan in dit stuk uit van een biocentrische partnerhouding ten opzichte van de natuur en het leven in de landbouw. Bij een dergelijke houding is de mens niet de heerser over maar onderdeel van het natuurlijke systeem. De mens staat dan ook niet centraal, maar is een gelijkwaardige partner met de niet-menselijke natuur. Elke levensvorm heeft een eigen geaardheid, een intrinsieke waarde, dat wil zeggen een waarde onafhankelijk van het nut voor de mens.


4. Morele verplichtingen en respect

In de wereldwijde landbouw, op basis van vrije wereldhandel en open concurrentie, worden wijzigingen in het management vaak gedreven door de noodzaak om de bedrijfseconomische efficiëntie te verhogen. Bewuste morele afwegingen spelen zelden een rol. Maar we hebben op veel plekken de grenzen van het draagvermogen van de natuurlijke hulpbronnen bereikt, een omstandigheid die zelden goed in de kostprijs van deze hulpbronnen is verwerkt. Efficiëntie kent vele dimensies (bijvoorbeeld bedrijfseconomische efficiëntie of efficiëntie in het spaarzaam gebruik van biofysische hulpbronnen) en de afwegingen die daarbij impliciet of expliciet worden gemaakt, zijn complex. Afwegingen vereisen normatieve keuzes en overeenstemming over de manier waarop de verschillende aspecten moeten worden afgewogen op basis van kennis. Deze keuzes moeten worden gemaakt op een wereldwijde schaal, gebaseerd op politieke overeenstemming en wetenschappelijk inzicht. Op dit moment worden bij het nemen van beslissingen onze levende hulpbronnen (bodemorganismen, bestuivers, planten, dieren, enz.) te vaak behandeld als dode instrumenten, niet als levende organismen. Ook de ecosystemen waarin ze functioneren, lijken niet een specifieke waarde te hebben, worden niet als unieke, dynamische, levende systemen beschouwd die een eigen identiteit hebben en ons respect en zorg verdienen vanwege hun intrinsieke waarde en hun nut voor de mens.

Om het succes van het telen van gewassen en het houden van dieren (lees: de fysieke en bedrijfseconomische opbrengst) te maximaliseren heeft de mens het milieu drastisch veranderd; in vele gevallen zijn daarbij de natuurlijke habitats van de gedomesticeerde soorten vernietigd. Domesticatie heeft een enorme invloed gehad op het bestaan van de gedomesticeerde soorten, maar ook op dat van de niet-gedomesticeerde, verwante soorten. Voor veel soorten is terugkeer naar de wildernis niet meer mogelijk; ze zijn volledig afhankelijk van de symbiose met de mens geworden. Deze wederzijdse afhankelijkheid vraagt om een bijzondere verhouding tussen de mens en gedomesticeerde, beheerde of verzamelde planten- en diersoorten. In feite heeft de mens zich door het domesticeren van planten en dieren de opdracht en de morele verplichting gegeven om deze soorten en hun diversiteit te behouden. Immers, planten en dieren blijven ons dienstbaar, al hebben ze zich moeten onderwerpen aan onze wetten van nut. Dat neemt niet weg dat we ons de vraag moeten stellen of we naast het feit dat we hun leven nemen hen ook iets terug te geven hebben: zorg, respect en dankbaarheid vanuit het realistische besef dat bij een symbiose wederkerigheid het uitgangspunt is.

Op zijn minst kunnen we constateren dat gedomesticeerde planten en dieren, vanwege de diensten die ze ons leveren in termen van productie van voedsel en andere bruikbare stoffen, ons respect verdienen: zij voeden en kleden ons. Evenzeer geldt dat het besef dat hulpbronnen kostbaar en eindig zijn en iedereen (zowel de gehele, huidige mensheid als ons nageslacht) in gelijke mate daar aanspraak op moet kunnen maken, moet leiden tot respectvol omgaan met onze omgeving, hulpbronnen en de dode en levende materie die daarvan deel maakt. In vele vormen van landbouw leidt dit respect tot speciale vormen van ”boeren”, zoals het geval is in “conservation agriculture” (hulpbronnensparende landbouw), de biologische landbouw, etc. In deze systemen beheren en bewaken boeren het geheel aan natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn bij het duurzaam, mensvriendelijk, milieuverantwoord, en diervriendelijk en plantwaardig produceren van voedsel.

Alle agrarische systemen hebben impliciet morele waarden. Dat wil zeggen, tactische en strategische beslissingen worden genomen op basis van een stelsel van principes die de boer helpen onderscheid te maken tussen goed en kwaad bij het nemen van beslissingen over bodembeheer, gewasbescherming, veeteelt, enz. Dit is ook het geval wanneer bedrijfseconomische efficiëntie de belangrijkste drijfveer voor de besluitvorming van de boer is. De normen en morele waarden achter deze stijlen van de landbouw zijn divers, vaak zwak gedefinieerd of niet algemeen gedeeld. Waarden kunnen mensgericht zijn, zoals het recht op voedsel, welvaart en welzijn, kwaliteit van het milieu, sociale rechtvaardigheid, natuurbehoud, biodiversiteit, voedingswaarde, armoedebestrijding en voedselveiligheid. Maar waarden zijn ook verbonden met het bestaansrecht van dier- en plantensoorten, los van het directe economische nut voor de mens, alsmede met het bestaansrecht van ecosystemen en alles wat aan de instandhouding daarvan bijdraagt. Waarden kunnen aan korte termijn en lokale belangen ontleend zijn, maar ook aan lange termijn en mondiale belangen; zij kunnen exclusief op de mens gericht zijn of inclusief zich richten op al wat leeft. Dergelijke waarden betreffen het recht van gedomesticeerde planten en dieren (en hun verwante wilde soorten) om er te zijn en zich voort te planten, autonoom te blijven, welzijn na te streven en te genieten, een rol te spelen in een ecosysteem, over een bepaalde kwaliteit van hun leefgebied te beschikken, enz.

Morele waarden hebben niet alleen betrekking op productie, maar ook op handel, gebruik en consumptie. Veertig procent van het geproduceerde voedsel in de wereld gaat verloren tijdens oogst, transport, opslag, in de winkel of op de eettafel. Een deel is natuurlijk bederf, inherent aan het product. Ook dat proces heeft recht van bestaan, omdat het een rol speelt in systemen, kringlopen en zelfs in de voortplanting. De natuur is niet van nature zuinig. Maar een deel van het verlies in onze productieketens is verspilling, ingegeven door economische wetten van handel, logistiek en specialisatie dan wel veroorzaakt door slecht beheer of ongewenst gedrag. Verspilling gaat vaak gepaard met een vernietiging van hulpbronnen met enorme economische, ecologische en sociale gevolgen. De co-existentie van obesitas, (verborgen) honger, verspilling, armoede en uitputting van natuurlijke hulpbronnen roept vele vragen op omtrent morele aspecten van onze voedselproductie.
We hebben nieuwe begrippen nodig bij het stellen en beantwoorden van dergelijke ethische vragen. Het begrip telos helpt daar wellicht bij.

5. Het begrip telos

Telos (van het Griekse τέλος voor “einde”, “doel”, of “bedoeling”) is einde of doel, in een vrij beperkte zin gebruikt door filosofen zoals Aristoteles. Het is de stam van de term “teleologie”, ruwweg de studie van doelgerichtheid, of de studie van objecten met het oog op hun doelstellingen, doeleinden of intenties.
Een dier of een plant heeft als individu en als soort een telos, dat wil zeggen zowel een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, als een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect en zorg verschuldigd en op basis van beide vormen van telos hebben deze dieren en planten een morele waarde. Wij maken onderscheid tussen twee verschillende vormen van telos, maar ze mogen niet tegenover elkaar staan. De mens dient zijn respect voor de beide vormen van telos te tonen door het organisme in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus, en het volbrengen van hun ecosysteemdiensten, terwijl ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dier en plant respectvolle wijze. We werken beide vormen van telos nog wat verder uit.
De eerste vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat planten en dieren bepaalde soort-specifieke doelen hebben. Zij moeten kunnen leven en hun levenscyclus zodanig kunnen vervullen dat deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Deze organismen moet daarom worden toegestaan en zij moeten in staat worden gesteld om de specifieke capaciteiten en vaardigheden te ontwikkelen om te gedijen en om hun soorteigen doelen te realiseren. Zij moeten worden behandeld als autonome levende wezens bij het realiseren van deze doelen. Kortom: ze hebben waarde omdat ze het recht hebben om er te zijn, met hun eigen aard en geaardheid, de zgn. intrinsieke waarde (in het Engels: dignity; in het Duits: Würdigkeit).
Intrinsieke waarde is de ethische of morele waarde die vanuit een biocentrische grondhouding (of: partnerhouding van de mens ten opzichte van de natuur) wordt toegeschreven aan een levend organisme, plant of dier:
• gewoon omdat het bestaat,
• omdat het een unieke vorm van gespecialiseerd leven is,
• omdat het autonoom is en daarom het verdient om te leven,
• omdat het zijn eigen rol speelt in zijn eigen niche binnen een ecosysteem (vaak een agro-ecosysteem), een rol die bijdraagt aan de diversiteit van levensvormen op onze Planeet Aarde en aan de homeostase van het Systeem Aarde, en
• omdat het ons evolutionair is voorgegaan, de weg heeft bereid om het menselijk bestaan mogelijk te maken.
De rol, die het organisme speelt, is dynamisch omdat die altijd in interactie met andere levende wezens zal worden gespeeld, die ook autonoom zijn en het verdienen om te leven, en bij te dragen tot het functioneren van ecosystemen. De telos van een soort of van een individu van een soort is dan ook niet los te zien van de telos van een niche of biotoop. De eerste vorm van telos laat zich dus eenvoudig opschalen tot complexere organisatieniveaus van het leven.
Ook het agro-ecosysteem heeft een intrinsieke waarde, want het is een dynamisch systeem dat als een levende entiteit met (in meer of mindere mate) een eigen aard en identiteit functioneert door zijn unieke combinatie van soorten die tot op zekere hoogte door een boer worden beheerd, die ze uiteindelijk oogst, maar ook verzorgt op basis van een stelsel van regels en waarden. Zelfs het bedrijf waartoe dit landbouwecosysteem behoort, kan worden beschouwd als een levend wezen met een morele waarde die een specifieke rol speelt in een bredere (ruimtelijke en temporele) omgeving die afhankelijk is van het juiste management. Evenzeer kan zowel aan het agro-ecosysteem als aan het bedrijf een eigen telos worden toegekend. Vele boeren ervaren dat ook zo en hun bedrijfsstijl zal gericht zijn op het versterken van de eigen identiteit en het realiseren van die telos.
We kunnen het concept intrinsieke waarde operationaliseren door het begrip integriteit te duiden. Voor gecultiveerde planten en gedomesticeerde dieren verwijst integriteit naar hun aard, heelheid, volledigheid, soort-specifieke eigenschappen en hun wezen dat – terwijl het natuurlijke doel wordt vervuld – in balans is met zijn omgeving. De integriteit van gewasplanten manifesteert zich op vier verschillende niveaus: integriteit van het leven, planten-typische integriteit, integriteit van het genotype en de integriteit van het fenotype. Op dezelfde manier kan integriteit van dieren worden uitgewerkt. Het respecteren van de integriteit (en dus van de intrinsieke waarde van landbouwhuisdieren en gewassen) is onderdeel van de natuurlijkheid van de landbouw zoals die door velen vanuit een partnerhouding beleefd wil worden en gewaardeerd wordt. Immers deze vorm van telos respecteert het natuurlijke doel, het natuurlijke gedrag en de natuurlijke omgeving van plant en dier. Deze vorm van telos ligt verankerd in de bedrijfsvoering en is daarmee onlosmakelijk verbonden met de telos van het agro-ecosysteem (inclusief de bodem) en het bedrijf.

De tweede vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat de mens doelstellingen oplegt en dat we planten en dieren ook daarom moeten eren en verzorgen. Planten en dieren wordt ook een bepaalde morele waarde toegewezen wanneer en omdat zij voldoen aan de rol die wij ze geven, namelijk de rol om in ons levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld door het leggen van eieren of het produceren van aardappelen. In deze zin is telos de bestemming van een plant of dier die een morele waarde vertegenwoordigt. Planten en dieren hebben een morele waarde, omdat wij mensen hen nodig hebben (de extrinsieke waarde). Zij verdienen ons respect, omdat ze een nuttige rol spelen en het is onze morele plicht om hen op een plantwaardige of diervriendelijke manier te verzorgen, terwijl zij dit doen. Met andere woorden, we hebben, omdat we deze organismen gebruiken, de verplichting om ze te koesteren en te begeleiden binnen de productiecyclus dan wel binnen een parallel vermeerderingsprogramma opdat zij tevens, naast het door ons opgelegde doel, hun natuurlijke soorteigen doel bereiken. Deze verplichting kan ook worden vertaald in rechten, zowel van het dier als van de plant. In deze context worden rechten niet beschreven als vrijheden (vrijheid van pijn, lijden, honger, enz.), maar in positieve zin als het recht op het vervullen van hun natuurlijk doel en om een autonoom wezen te blijven met een eigen telos.

Beide vormen van telos zijn verweven. De soortbepaalde telos van planten en dieren (de waardigheid die we aan hen toeschrijven op basis van hun intrinsieke waarde) kan geweld worden aangedaan als de mensbepaalde telos (de waardigheid die we aan hen toeschrijven vanuit de extrinsieke waarde) de overhand krijgt. Omgekeerd ervaren velen dat de mensbepaalde telos van een plant en een dier ook geweld wordt aangedaan wanneer we de soortbepaalde telos van organismen frustreren, wanneer we hen of hun producten weggooien voordat ze hun cyclus kunnen voltooien en hun soorteigen telos kunnen vervullen. Soms is dat onvermijdelijk, want gekoppeld aan de mensbepaalde telos: we eten immers geen slazaad maar de krop van de sla. In andere gevallen kan het uitleven van de soorteigen telos eenvoudig samengaan met het vervullen van de mensbepaalde telos. Hoe dan ook, telos is een essentieel onderdeel van de morele waarde van wat we eten. Ook de mens heeft een doelgerichtheid (telos) als soort en, daarbinnen, als individu. De telos van ons menszijn is gebaat bij respect voor de telos van wat ons voedt. We worden een beter mens als we beter voor onze omgeving zorgen.

Zo vormen mens, plant en dier gezamenlijk een community of practice gericht op het behoud van de circle of life, die het welzijn van de mensheid propageert en waarin sprake is van respect voor elkaars rol daarin. In veel opzichten weerspiegelt het de circulaire economie die momenteel wordt geconceptualiseerd en – soms – geïmplementeerd.
Terwijl de begrippen natuurlijkheid, intrinsieke waarde en integriteit goed zijn ontwikkeld, is het aspect van het natuurlijke doel (of telos) van het dier of de plant en de wijze waarop de mens daar een doel aan heeft toegevoegd nog nauwelijks geduid. Voor (semi-)-gedomesticeerde planten en dieren die deel uitmaken van ons dagelijks levensonderhoud is de door de mens toegevoegde telos essentieel en meer dan de soort-specifieke telos van het organisme zelf. Het bepaalt hoe we hen beheren en gebruiken. Ons beheer van deze planten en dieren wordt gedreven door het uiteindelijke gebruik en de morele waarde die wij aan hen toeschrijven is – op zijn minst ten dele – afhankelijk van dit gebruik. We kunnen het gras maaien of dieren slachten zonder hun natuurlijke doel of telos te verstoren, en dan wordt dit niet beschouwd als een schending van hun integriteit. Aan de andere kant wordt het ruimen van gezonde landbouwhuisdieren om een besmettelijke ziekte onder controle te krijgen beschouwd als een schending van hun telos. Ze gaan immers, voortijdig en ongegeten, de verbrandingsoven in.

In de volgende sectie proberen we deze gedachtegangen te visualiseren en het verschil tussen beide vormen te verduidelijken.


6. Telos verder uitgewerkt

Figuur 1 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van onze houding ten opzichte van een levend wezen: het respecteren en erkennen van rechten, en twee unieke eigenschappen van het levende wezen: de aard (de “koeiïgheid van de koe”, de “aardappeligheid” van een aardappelplant) en zijn rol in het ecosysteem. De hoekstenen vertegenwoordigen dus alle vier aspecten van de natuurlijke telos. Samen vormen deze vier hoekstenen de morele waarde van de telos en deze relaties zijn aangegeven met dunne pijlen in de figuur. Echter, deze hoekstenen zijn met elkaar verbonden (de dikke en genummerde pijlen in Figuur 1).

telosfiguren

Figuur 1. De natuurlijke vorm van telos, gebaseerd op soort-specifieke doelen.

Pijl 1 gaat over de relatie tussen aard en de natuurlijke rol die het organisme speelt in het ecosysteem. De natuurlijke aard van een organisme bepaalt welke rol dat organisme in het samenspel van processen en interacties binnen een ecosysteem vervult.
Pijl 2 gaat over de relatie tussen het recht van het wezen en de rol die dat wezen in het ecosysteem speelt. Immers, zonder recht op bestaan kan de rol in het ecosysteem niet worden gegarandeerd en daarmee kan het voortbestaan van het ecosysteem zelf in uiterste consequentie niet langer zeker worden gesteld. Het recht om te zijn hangt samen met het doen. De zelfverwezenlijking vindt plaats in een ecosysteem context.
Pijl 3 geeft aan dat respect, op basis van dankbaarheid en beschaving, niet alleen een houding is, maar ook gevolgen heeft. Gedomesticeerde levende organismen verdienen respect omwille van hun nut of onderwerping aan onze wil. Wilde dieren en planten verdienen respect vanwege hun unieke rol in ecosystemen waarmee ze ook het ecosysteem zijn telos verschaffen. Respect moet echter worden vertaald in concrete acties op basis van rechten, rechten die rechtstreeks voortvloeien uit respect.
Pijl 4 bepaalt dat vanuit dat respect er grenzen moeten worden gesteld aan de mate waarin we de aard van levende wezens beïnvloeden en in hun natuurlijke cyclus ingrijpen. Het is niet respectvol om de “aardappeligheid” van de aardappelplant geweld aan te doen. Genetische manipulatie kent zijn grenzen, omdat het van invloed is op de aard van het individuele levende wezen en de soort waartoe het behoort en ingrijpt in zijn natuurlijke cyclus.

Figuur 2 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van de houding ten opzichte van het levend wezen, te weten het respecteren en erkennen van de rol in de voedselproductie en de aard van het wezen, alsmede twee rechten, te weten het recht op verzorging omdat het domesticatieproces het organisme uit zijn natuurlijke omgeving heeft gerukt en het recht op het voltooien van de natuurlijke levenscyclus teneinde zijn aard te kunnen voldragen, ook in een productiesysteem. Hierbij is van belang dat de mens door middel van het nuttigen van zijn voedsel andere levensvormen ontmoet en ervaart.

2

Figuur 2. De nuts-vorm van telos, gebaseerd op de rol die de mens planten en dieren oplegt.

Pijl 1 illustreert dat ook in een productieomgeving er een onlosmakelijk verband is tussen het respect voor de aard van het organisme en het recht om zijn gehele natuurlijke cyclus naar zijn aard te voltooien.
Pijl 2 duidt op het verband tussen het recht op verzorging en bescherming in de productieomgeving en het recht om ook in die omgeving tenminste de potentie te behouden om de gehele cyclus te voltooien.
Pijl 3 geeft aan dat de mens met het domesticeren ook de verantwoordelijkheid op zich neemt om de condities waarin het organisme kan leven in stand te houden en de plant een plantwaardig en het dier een dierwaardig bestaan te geven. Dierenwelzijn en het welzijn van planten maken deel uit van onze verantwoordelijkheid als we hen gebruiken. Verzorgen is een plicht die staat tegenover het recht op gebruik dat we ons hebben toegeëigend. Verzorgen moet tenminste op het niveau van de soort plaatsvinden maar krijgt zijn praktische betekenis op individueel niveau; immers oogsten of slachten is een onomkeerbare ingreep ten opzichte van het individu waarbij ons respect voor het organisme en onze dankbaarheid voor het offer dat wordt gebracht, voorop dienen te staan. Het gevaar van domesticatie is dat plant of dier worden verdingelijkt, als een productiemachine worden gezien alsof die alleen bestaan om de voor ons bestaan noodzakelijke koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen en vitaminen te leveren. Hoe extremer dit wordt doorgevoerd uit economische motieven hoe meer dit in strijd komt met het recht van het organisme om zijn eigenheid uit te leven.
Pijl 4 geeft aan dat het domesticatieproces kan worden gekarakteriseerd door een wijziging in de aard (die is veranderd door de mens om het wezen nuttiger te maken) en door een verandering in gebruik (wanneer onderlinge afhankelijkheid en symbiose vorm krijgen).
Zowel de natuurlijke als de door de mens opgelegde telos kennen verschillende dimensies: van individueel organisme, naar soort, naar het systeem (niche, biotoop, agro-ecosysteem, bedrijf) waarvan ze deel uitmaken. We kiezen in deze uitwerking van het begrip voor de soort als centraal aggregatieniveau. Met andere woorden, de aard en het gebruik definiëren het respect en de rechten van de soort en het individu als vertegenwoordiger daarvan, omdat telos zowel de intrinsieke waarde van het levende wezen gebaseerd op het eigen zijn en zijn unieke positie in het natuurlijke ecosysteem omvat als de morele (extrinsieke) waarde op basis van het nut ervan voor de mens. Deze telos wordt toegewezen aan zowel de soort als geheel als ook aan de individuele plant of het individuele dier. Het kan ook worden uitgebreid naar het ecosysteem waarin de planten of dieren hun unieke rol spelen.
In het voorafgaande is meermalen geduid op een conflict tussen beide teloi. Telos is een resultante van het zoeken naar balans tussen domesticatie en het behoud van de natuurlijke aard. Het respect voor de natuurlijkheid van het organisme kan niet ten volle worden opgebracht als de mens het organisme een deel van zijn aard laat opofferen om het een rol op te leggen ten dienste van de mens. Er zullen dus grenzen moeten worden gesteld, en deze dienen bij voorkeur te worden vertaald in concrete richtlijnen.

7. De beide teloi verzoend?

In de confrontatie tussen beide doelgerichtheden (aard-telos en nut-telos) kunnen een aantal thema’s worden onderscheiden die zich lenen om hiervoor randvoorwaarden te formuleren en deze in beleidsregels vast te leggen. Wij formuleren een aantal mogelijke ethische richtlijnen:
1. Elk gedomesticeerd organisme moet weer kunnen verwilderen.
2. Elk individu moet kunnen leven in een populatie die bestaat uit alle normaal bestaande leeftijdscategorieën zoals jonge, volwassen en oude exemplaren; familie- of kuddegedrag moet kunnen worden uitgeleefd, planten moeten in bestanden staan met verschillende ontwikkelingsstadia.
3. Dieren moeten zich vrij en naar hun aard kunnen bewegen.
4. Planten moeten in staat gesteld worden te leven in interactie met elkaar, het bodemleven, de insectenwereld en de seizoenen.
5. Planten en dieren worden niet geïsoleerd van de natuurlijke context waarin zij gewend zijn te leven en die mede hun levensritme bepaalt.
6. Het sluiten van natuurlijke kringlopen is een leidend principe bij het inrichten van teelt- en transport-omstandigheden.


8. Tenslotte

In de manier waarop we telos hebben beschreven, helpt dit concept om de morele verplichtingen die we hebben tegenover gedomesticeerde planten en dieren te bepalen en laat het zien waarom het nodig is ons eten te respecteren. Het concept is een aanvulling op natuurlijkheid (aangezien het de onnatuurlijke elementen in het gebruik maken van planten en dieren onderkent), de intrinsieke waarde (aangezien het de morele waarde benadrukt van het gebruiken van planten en dieren) en integriteit (door het definiëren en waarderen van het natuurlijke doel). Samen helpen deze vier elementen (natuurlijkheid, intrinsieke waarde, integriteit en telos) ons om de waardigheid aan planten en dieren te geven en daarmee morele waarde toe te kennen aan de manier waarop we ons voedsel produceren.
Wat we eten verdient ons respect: wij hebben planten en dieren uit het wild gehaald en hen gedomesticeerd, opdat we ze kunnen gebruiken. In dat proces werden ze afhankelijk van de symbiose met ons en ze moesten een deel van hun natuurlijkheid opofferen om ons beter te kunnen bedienen. Ze bleven levende wezens met hun eigen recht om te zijn, zij het met de handicap dat ze nu de mens nodig hebben om deel te nemen aan hun agro-omgeving. Dat schept een morele verplichting voor de mensheid. Bovendien, in de huidige economische bedeling worden leefgebieden van wilde dieren vernietigd en moeten cultuurplanten en landbouwhuisdieren steeds productiever worden; zo dwingen we hen tot het steeds meer verliezen van hun natuurlijkheid opdat zij ons nog beter van dienst zijn, en toch worden ze op grote schaal verspild. Het is onze verantwoordelijkheid om dat regiem te veranderen, ons respect te vergroten voor wat we eten en daarnaar te gaan handelen in het productieproces, ons koop- en consumptiegedrag en door de bereidheid daarvoor de werkelijke prijs te betalen.


9. Bibliografie

Om de leesbaarheid te bevorderen zijn er in de tekst geen referenties opgenomen. Wij hebben ons bij het schrijven echter laten inspireren door een groot aantal publicaties. Een selectie is hieronder als bibliografie opgenomen.

Achterberg, W. (red.), 1989. Natuur: uitbuiting of respect?: Natuurwaarden in discussie. Kok Agora, Kampen, 201 pp.
Bloksma, J. & P.C. Struik, 2007. Coaching the process of designing a farm: using the healthy human as a metaphor. NJAS – Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 413-429.
Cruz-Garcia, Gisella, 2012. Ethnobotanical study of wild food plants used by rice farmers in Northeast Thailand. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 215 pp.
Khoury, C.K., 2015. The conservation and use of crop genetic resources for food security. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 305 pp.
Khoury, C.K., H.A. Achicanoy, A.D. Bjorkman, C. Navarro-Racines, L. Guarino, X. Flores-Palacios, J.M.M. Engels, J.H. Wiersema, H. Dempewolf, J. Ramírez-Villegas, N.P. Castañeda-Álvarez, C. Fowler, A. Jarvis, L.H. Rieseberg & P.C. Struik, 2015. Where our Food Crops Come from: A new estimation of countries’ interdependence in plant genetic resources. CIAT Policy Brief No. 25. Centro Internacional de Agricultura Tropical. 4 p. Available online at: https://cgspace.cgiar.org/bitstream/handle/10568/68372/CIAT_PB_25_WHERE_OUR_FOOD_CROPS_COME_FROM.pdf

Khoury, Colin, Anne Bjorkman, Hannes Dempewolf, Julian Ramirez-Villegas, Luigi Guarino,
Andy Jarvis, Loren Rieseberg & Paul C. Struik, 2014. Increasing homogeneity in global food supplies and the implications for food security. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 111 (11): 4001-4006.

Kockelkoren, P.J.H., 1993. Van een plantaardig naar een plant-waardig bestaan: ethische aspecten van biotechnologie bij planten. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag, 47 p.

Lammerts van Bueren, E.T., R. Amons, J.M.M. van Damme, P.C. Struik & J.F. Wienk, 2007.
Special issue on Values in organic agriculture. NJAS- Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 327-483.

Lammerts van Bueren, Edith T. & Paul C. Struik, 2005. Integrity and rights of plants: ethical notions in organic plant breeding and propagation. Journal of Agricultural and Environmental Ethics 18: 479-493.

Pretty, J., 2002. Agri-culture. Reconnecting People, Land and Nature. Earthscan Publications,
London.

Stafleu, F.R., C.C. Lauwere & K.H. Greef, 2004. Respect for Functional Determinism.
A Farmer’s Interpretation of ‘Respect for Animals’. In J.H. Tavernierde and S. Aerts (eds.), Science, Ethics & Society, 5th Congress of the European Society for Agricultural and Food Ethics, (Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, pp. 73-75.

Struik, Paul C. & Thom W. Kuyper, 2014. Sustainable intensification to feed the world: concepts, technologies and trade-offs. Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 1-100.

Struik, P.C., T.W. Kuyper, L. Brussaard & C. Leeuwis, 2014. Deconstructing and unpacking scientific controversies in intensification and sustainability: why the tensions in concepts and values?
Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 80-88.

Verhoog, H., 2003. Naturalness and the genetic modification of animals. Trends in Biotechnology 21(7): 294 – 297.

Zoeteman, B.C.J., 2013. De risico’s van de ‘verdingelijking’ van het levende. Speech ter gelegenheid van het afscheid als voorzitter van de Commissie Genetische Modificatie (2001-2013). Het Spaansche Hof, Den Haag, 21 november 2013. Beschikbaar op http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&sqi=2&ved=0ahUKEwi7tIeG1tfMAhWK1xQKHWqYC0YQFggcMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.cogem.net%2Fshowdownload.cfm%3Fobjecttype%3Dmark.hive.contentobjects.download.pdf%26objectid%3D6EDFE07B-D60E-562A-8C2AE3F4E7BAC872&usg=AFQjCNHBlZ2wMklUW71H9EtiRl1cOQxllw&sig2=0IySiof5pY-b6ljcrcRxpA&bvm=bv.122129774,d.bGg


10. Over de auteurs:

Paul C. Struik is hoogleraar gewasfysiologie, Wageningen University.
Arie Bos is huisarts n.p. en auteur.
Jan Diek van Mansvelt is voormalig bijzonder hoogleraar biologische landbouw van Wageningen University en auteur.
Diederick Sprangers is biochemicus en adviseur bij de Stichting Genethica.
B.C.J. (Kees) Zoeteman is bijzonder hoogleraar duurzame ontwikkeling, Tilburg University, voormalig voorzitter COGEM en auteur.

Alle auteurs hebben op persoonlijke titel bijgedragen.