Tagarchief: reisverslagen

Het tijdloze van Toon Hermans

TOON 100 jaar in Carré

Op maandag 12 december 2016 naar een afgeladen Carré geweest voor TOON 100 Jaar, een ode aan de honderd jaar geleden in Sittard geboren Toon Hermans. Het was voor de wat ouderen onder ons een nostalgische avond. Behalve Freek de Jonge en Paul van Vliet, die tevens de Toon Hermans Award (https://www.nrc.nl/nieuws/2016/12/13/toon-bezongen-en-geeerd-op-feestelijk-gala-5772983-a1536393) uitgereikt kregen van de over de erfenis van zijn vader wakende Maurice Hermans, waren het jongere kunstenaars zoals Hadewych Minis, Lisa Meyvis, Chantal Janzen, en Wende die de liedjes van Toon charmant ten gehore brachten.
In de kranten en commentaren kon worden opgestoken dat het bijzondere van Toon Hermans was dat hij door zijn timing en stiltes de lach te voorschijn wist te toveren van een heel groot publiek. Zelfs Freek de Jonge, die een verdienstelijke poging deed zijn stijl te imiteren, kon daar toch niet helemaal bij komen.
Het bijzondere van de avond was ook dat we iets meer te zien kregen van wie hij was en hoe zijn tamelijk ongelukkige jeugd zijn latere drijfveer voor het zoeken naar waardering van zijn vader moet hebben gegeven. En vertederend waren de beelden van hem met zijn vrouw Rietje die altijd mee ging en die hem vleugels gaf.

toon-zaal

Waarom liet hij de tijd stilstaan?

Ik heb na afloop nagedacht of ik onder woorden kon brengen waarin Toon Hermans nu uitblonk. Inderdaad wist hij iets bijzonders te maken van het gewone en alledaagse, zoals vele commentatoren herhaalden. Maar wat is het bijzondere van het alledaagse? Ik denk dat het niet vanzelfsprekend is dat iemand het bijzondere van het alledaagse inziet. Zelf ben ik met mijn aandacht vaak bij het op weg zijn naar iets dat in de toekomst gaat gebeuren of dat ik graag zou willen laten gebeuren. Zodoende ga ik voorbij aan het bijzondere van het moment. Achteraf kan ik wel het bijzondere van iets dat gebeurde inzien, maar op het moment dat het erop aan komt ben ik niet in het nu. Ik beleef het bijzondere dus achteraf en niet als het gebeurt. Een eerste bijzonderheid van Toon Hermans was dat hij het NU wist te rekken door zijn stiltes. Het NU werd zo ervaarbaar voor de mensen. Bijna de hele avond maakte hij tot een NU, zijn oogopslag of houding waren al voldoende om de mensen te laten lachen. Hij liet de tijd stilstaan.

Hoe kom je tot het bijzondere van het alledaagse?

Er is nog een tweede element. We zijn vaak geneigd iets pas bijzonder te vinden als het maar eens in de zoveel tijd gebeurt, als de koning verschijnt of we naar een groot artiest kijken. Maar ik heb recent gemerkt dat een handje van mijn kleindochter krijgen als ik haar van school ophaal eigenlijk veel meer tot mijn hart doordringt dan al die zogenaamd grote gebeurtenissen. Je moet oog krijgen voor het bijzondere van het alledaagse en daarvoor moet je hart open staan. Je hart brengt je bij het moment. Deze kwaliteit lijkt simpel maar vertegenwoordigt de hoogste kunst, die Toon Hermans heel goed verstond. Hij liet in het moment van het NU de werkelijkheid van het open hart ervaarbaar worden. Dat is een werkelijkheid van menselijkheid, van liefde voor de strevende mens in al zijn kleine gedoe. Als alles heel gewoon is komt de hemel nabij. Dat is de paradox. Juist dan merk je het niet op want het is zoals je het zou wensen, het is normaal. Maar normaal is niet normaal, het is het wonder van de stromende liefde. Dat kan alleen door iemand opgemerkt worden die zelf de liefde in zich voelt stromen en daardoor in staat is datzelfde gevoel in zijn toeschouwers op te roepen. En zodra die onderlinge coherentie tussen kunstenaar en publiek tot stand is gebracht, hoeven er nog nauwelijks woorden te worden gezegd. Alleen wie dat liefdevolle mededogen voor het menselijke aanwezig kan maken, zal Toon Hermans kunnen evenaren. Dat is maar weinigen gegeven.
Dat het uiteindelijk bij hem om de liefde gaat kwam onmiskenbaar naar voren in het slotlied dat Wende zong. De liefde niet alleen naar de ander maar voor al het andere van de schepping: de zee, het strand, de vogels, de bloemen, de ruimte, de tijd, de maan, de zon, maar vooral de liefde tussen ons als man en vrouw. Zo simpel was het, is het en zal het altijd zijn.

20161212_220112

Als de liefde niet bestond

Als de liefde niet bestond
Zullen ze stilstaan de rivieren,
En de vogels en de dieren,
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zal het strand de zee verlaten.
Ze hebben niets meer te bepraten
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zal de maan niet langer lichten,
Geen dichter zou meer dichten,
Als de liefde niet bestond.

Nergens zouden bloemen staan
De aarde zou verkleuren.
Overal gesloten deuren
En de klok zou niet meer slaan.

Als de liefde niet bestond,
Dan was de hele vrijerij bedorven,
De wereld was gauw uitgestorven
Als de liefde niet bestond.

Als de liefde niet bestond
Zou de zon niet langer stralen,
De wind zou niet meer ademhalen,
Als de liefde niet bestond.

Geen appel zou meer rijpen
Zoals eens in ’t paradijs.
Als wij elkaar niet meer begrijpen
Dan wordt de wereld koud als ijs.

Ik zou sterven van de kou,
Mijn adem zou bevriezen
Als de liefde zou verliezen.
Er is geen liefde zonder jou.

Donderdag 15 december 2016

Een duik in het diepe met Beauty and the Beast

Een duik in het diepe met Beauty and the Beast

Ik las afgelopen weekend (27 en 28 augustus 2016) in de NRC het Zomeravondgesprek tussen zangeres Wende Sneijders en psychiater Jim van Os, getiteld ‘What the fuck is er mis met soft?’ Ze zijn alletwee begaan met de duistere kant van het bestaan. Jim van Os kan daar niet omheen als psychiater, maar Wende Sneijders voelt zich genoodzaakt die kant op te zoeken. ‘Ik vind dat kunst meedogenloos moet zijn …. Iemand moet dat aanreiken. Of gaan we van de wereld één Disneyland maken omdat het anders te pijnlijk is?’

De historische diepte van het Beest

Over Walt Disney gesproken. Het toeval wilde dat ik de week ervoor met mijn kleinkinderen naar Disney’s Beauty and the Beast was geweest in het Circus theater te Scheveningen. Mooi werk. Geoliede machine. Humoristische teksten en geïmproviseerde uitstapjes naar onze werkelijkheid. Al was de verpakking zoet en Disney-achtig, het verhaal was, als elk goed verhaal, gebaseerd op een mengsel van goed en kwaad, Beauty and Beast. Dus zelfs als Disney een sprookjessfeer voortovert, komt het kwaad toch meedogenloos om de hoek kijken. Het verhaal had uiteraard een happy end, een einde waar we allemaal in een hoekje van onze ziel naar verlangen, maar als toeschouwer krijg je ook de schaduwen mee van het lot van het beest en de huiver voor de universele licht-donker thema’s die leven in onze ziel.

beauty and beast disney film

Ik mijmerde de volgende dag over de titel van de musical en verbaasde me over de naam van ‘the Beast’. Kwam dat beest misschien overeen met het beest dat in het boek dat in deze jaren mijn bijzonder aandacht heeft, de Apocalyps van Johannes, ook ten tonele wordt gevoerd? Neem bijvoorbeeld de passage over de vrouw met de zon bekleed en de maan onder haar voeten die een kind gaat baren dat wordt bedreigd door een zevenkoppige draak (Johannes 12:1-7), later de vorm aannemend van een beest dat opkomt uit de zee en vervolgens van een beest dat opkomt uit de aarde. Dit laatste beest heeft twee hoorns op zijn kop, zoals ook het Beest in de musical voorstelling die ik bijwoonde.

vrouw met zon bekleed Op

Maar voor ik deze gedachte ging vervolgen, wilde ik beter weten wat eigenlijk de wortels zijn van dit sprookje van Beauty and the Beast.

Hoe ver gaat Beauty and the Beast terug?

Disney gebruikt voor het maken van zijn musical-tekenfilm in 1991 een oud sprookje. En wie dat nagaat wordt steeds verder terug gevoerd naar het verleden. Waar ligt de oorsprong van dit verhaal? En welke waarde mogen we aan de karakters toekennen? Laten we stapsgewijs de geschiedenis nagaan.

Het verhaal van Beauty and the Beast dat Disney inspireerde belandt met Engelse ondertiteling op Amerikaanse bodem in 1947 in de vorm van de in 1946 gelanceerde Franse film van Jean Cocteau, getiteld ‘La Belle et la Bête’.

film fragment cocteau

De film gaat over een prins, die door betovering is omgevormd tot een monster als straf voor zijn arrogantie, en over een prachtige jonge vrouw die het monster in zijn kasteel gevangen houdt. Met enige fantasie zien we al de parallel met de vrouw met de zon bekleed die wordt bedreigt door de zevenkoppige draak uit de Apocalyps. Om opnieuw een prins te worden moet het Beest haar liefde winnen anders blijft hij voor altijd een monster. Cocteau’s film is echter niet de eerste versie van het verhaal, want dit blijkt al eeuwen de ronde te doen in Europa. Hij baseerde zijn film op een boek van de Franse schrijfster Jeanne-Marie Leprince de Beaumont die het sprookje ‘La Belle et la Bête’ in 1756 publiceerde in het boek ‘Magasin des enfants’. Deze versie van het sprookje kreeg een grote vlucht in Europa onder andere in de Franse opera ‘Zémire et Azor’ die startte in 1771 en tot in de negentiende eeuw populair bleef. De bekende versie van Leprince de Beaumont was echter niet de bron, maar een ingekorte bewerking van een in 1740 uitgegeven versie van het verhaal door de Franse schrijfster Gabrielle-Suzanne Barbot de Villeneuve die het met een reeks andere sprookjes beschreef in het boek ‘La Jeune Américaine et les contes marins’. Volgens Paul Remy (An unknown version of “Beauty and the Beast ”, Belgian Journal of Philology and History, vol. 35, No. 1 (1957), p. 5-18) heeft mevrouw Leprince de Beaumont het oorspronkelijke sprookje van mevrouw Barbot de Villeneuve, dat elf hoofdstukken omvatte, flink ingekort en bewerkt waarna het zijn zegetocht maakte. Zo werd de koninklijke herkomst van Belle weg gelaten.

Nog altijd zijn we echter niet bij de bron beland, want het sprookje van mevrouw Barbot de Villeneuve uit 1740 was gebaseerd op in die tijd circulerende sprookjesverhalen die later zijn terug geleid tot nog veel oudere bronnen. We moeten er dus van uitgaan dat het niet eenvoudig is om wetenschappelijk en onomstotelijk de oerbron in zuivere verwoording terug te vinden. En telkens als het verhaal wordt doorverteld, wordt er wel iets aan toegevoegd of wordt iets weggelaten. Er blijken talrijke versies te bestaan van het gegeven van een betoverde prins die wordt gered door een moedig onbedorven meisje. Aan het einde van de Middeleeuwen (rond 1550-1555) worden dergelijke sprookjes die leven onder het volk voor het eerst te boek gesteld door de Italiaan Giovanni Francesco Straparola in ‘Le piacevoli notti’, een uit twee delen bestaand boek met 75 sprookjes. Een van de sprookjes is dat van ‘De Varkenskoning’. In dit sprookje komen we vergelijkbare elementen tegen van een tot varken betoverde prins die trouwt met een prinses waardoor hij weer zijn menselijke gedaante terugkrijgt en hen het koninkrijk van haar vader toevalt. Ook zijn in La Belle et La Bête van mevrouw de Villeneuve elementen te vinden die helemaal teruggaan tot ‘Eros en Psyche’ waarover de uit Algerije afkomstige Romein Lucius Apuleius Madaurensi in het Latijnse geschrift ‘Metamorfosen’ of ‘De gouden ezel’ in de tweede eeuw (vermoedelijk tussen 160-180) van onze jaartelling al schreef.

boek over eros en psyche

Het was een van de verhalen die in deze zeldzaam bewaard gebleven roman voorkomen, waarvan vermoed wordt dat het van Griekse oorsprong was. Het origineel zou van de hand van Lucius van Patras zijn maar is verloren gegaan. Wel was hiervan in de tijd van Apulaius een verkorte versie in omloop, getiteld ‘De ezel’, dat diverse sprookjes bevatte. Deze verkorte versie kwam van Lucius van Samosata, van oorsprong een Syriër. En hiermee zijn we toch merkwaardig dicht, qua plaats en tijd, beland bij de omstandigheden waaronder de Apocalyps ontstond. Hebben we hier te maken met een volkse vertelling die, als zoveel wijsheden, zijn oorsprong vond in de tot die tijd geheime kennis van tempels en esoterische scholen?

Het verhaal van Eros en Psyche

Hoe dan ook, laten we kennis nemen van het door Apuleius opgetekende verhaal van Eros en Psyche, de oudste wortel van Beauty and the Beast. Ik volg de Nederlandse versie van het verhaal zoals weergegeven op Wikipedia op 1 april 2016.

Het verhaal over Eros en Psyche vertelt hoe Psyche, een koningsdochter en de mooiste vrouw van de wereld, wordt benijd door haar twee zusters die al waren getrouwd. Maar Psyche was zo mooi dat niemand met haar durfde te trouwen. Ze wilde niet meer zo mooi zijn, anders zou ze nooit liefde kunnen ontvangen. Haar ouders werden hierdoor ongerust en raadpleegden het orakel van Apollo. Zijn antwoord was: “De maagd is bestemd als bruid voor een onsterfelijke minnaar. Haar toekomstige man wacht op haar op de top van de berg. Goden noch mensen kunnen weerstand bieden tegen hem, die een monster is.” Psyche zelf wilde naar de berg gaan, naar de man die door het ongelukkige lot aan haar voorbestemd was. Bij de berg aangekomen werd ze opgetild door Westenwind. Ze viel in een diepe slaap en werd wakker in een bos met hoge, mooie bomen. Ze ging het bos in en kwam bij een prachtige fontein. Achter de fontein stond een kasteel, zó mooi dat het onmogelijk door mensen kon zijn gemaakt. Ze ging er naar binnen en haar verbazing werd bij alles wat ze tegenkwam steeds groter: Gouden pilaren ondersteunden het dak en de muren waren er prachtig beschilderd. Terwijl Psyche vol bewondering rondkeek, sprak een stem tegen haar: “Onovertroffen vrouwe, alles wat u ziet is van u. De stemmen die u hoort zijn uw bedienden. Ze zullen alles doen wat u hen opdraagt. Ga nu naar uw kamer en fris u op voor het eten.” Psyche deed wat haar gezegd werd en na een bad genomen te hebben ging ze aan tafel zitten. Het heerlijkste eten en de verrukkelijkste wijnen werden haar voorgezet. Terwijl ze at hoorde ze betoverende muziek.
Haar door het lot toegewezen man had ze echter nog nooit gezien. Hij kwam als het al donker was en verliet haar voordat het licht werd. Ze smeekte vaak of hij nog even kon blijven tot het licht was, zodat ze hem kon zien. Maar dat weigerde hij steeds. Hij verklaarde: “Waarom zou je me willen zien? Als je me zou zien, zou je misschien bang voor me worden of me verafgoden. Het enige wat ik van je vraag is je liefde. Ik wil liever dat je van me houdt als gelijke dan dat je van me houdt als een god.” Psyche hield zich een tijdje stil. Maar al snel begon ze zich ongelukkig te voelen. Ze miste haar ouders en haar zussen. Ze kon wat ze meemaakte aan niemand vertellen. Het paleis begon als een gevangenis te voelen. Dit vertelde ze aan haar mysterieuze man. Die gaf haar toestemming om haar zussen te gaan halen. Westenwind bracht hen omhoog. Ze genoten in het paleis van heerlijke baden en stelden Psyche ontelbare vragen over haar man. Psyche gaf al snel toe dat ze hem nog nooit had gezien. Haar zussen zeiden daarop dat ze zich zorgen zou moeten maken. Het orakel had immers gezegd dat het een monster was. Ze raadden haar aan het licht aan te doen als hij sliep om te kijken hoe hij eruitzag, zich te wapenen met een dolk en niet te twijfelen om zijn hoofd eraf te hakken als het een monster bleek te zijn.
Ze gaf een tijdlang geen gehoor aan de raad van haar zussen, maar op een zekere nacht was ze zo nieuwsgierig dat ze hun advies opvolgde. De persoon die naast haar lag was echter geen monster. Hij was de mooiste der goden, met gouden krullen die langs zijn roodgekleurde wangen vielen. Hij had twee vochtige vleugels op zijn schouders, witter dan sneeuw, met glimmende veren. Toen Psyche voorover leunde om zijn gezicht van dichtbij te zien, viel een druppel olie uit haar lamp op de schouder van de god. Hij werd wakker, spreidde zijn vleugels en vloog het raam uit. Psyche probeerde hem te volgen maar viel uit het raam naar beneden. Eros keek even om en zei: “O domme Psyche, is dit hoe je mijn liefde terugbetaalt ? Denk jij dat ik, die de wil van mijn moeder Aphrodite in de wind heb geslagen en jou tot mijn vrouw heb gemaakt, een monster ben en wil jij mijn hoofd afhakken? Ga terug naar je zussen. Hun advies heb je, in tegenstelling tot dat van mij, wel opgevolgd. Ik zal je straffen door je voor altijd te verlaten. Liefde kan niet ergens wonen waar achterdocht leeft.” Nadat hij dit gezegd had, vloog Eros weg en liet hij de arme Psyche alleen achter.
Toen Psyche wakker werd was ze niet langer in het mooie paleis. Ze lag op een open vlakte met haar zussen. Psyche vertelde het verhaal aan hen, waarop die meteen teruggingen naar de berg om daar te wachten op Westenwind. Die kwam echter niet. Ze vielen van de berg, tegen de rotsen en stierven. Ondertussen dwaalde Psyche een dag en een nacht lang rond, zonder eten, drinken of rust. Ze zocht overal naar Eros. In de tempel van Demeter vroeg ze advies. Ze moest naar Aphrodite gaan en haar opdrachten uitvoeren. Misschien zou ze dan ooit haar man terug krijgen. Ze ging naar de tempel van Aphrodite, die haar met afkeer ontving. Ze vroeg of Psyche soms kwam om haar zieke man te zien, herstellende van een wond die hem door haar toegebracht was. Aphrodite zou Psyche als echtgenote van haar zoon op de proef stellen. Ze beval Psyche naar het opslaghuis van haar tempel te gaan. Daar lag een berg met onder meer tarwe, gerst, bonen en linzen. Aphrodite zei tegen Psyche: “Sorteer deze granen, stop alles van dezelfde soort bij elkaar en zorg dat het voor de avond klaar is.” Toen vertrok Aphrodite. Maar Psyche bleef zitten, met stomheid geslagen, zonder maar een vinger uit te steken. Terwijl Psyche daar zat, vroeg Eros hulp aan een leger mieren. Ze sorteerden korrel voor korrel de hele graanberg. Nadat Aphrodite gegeten had, ging ze naar Psyche en zag dat de taak vervuld was. Ze zei: “Dit heb jij niet gedaan, dit is het werk van Eros.” De volgende ochtend kreeg Psyche een nieuwe opdracht: ze moest van een groep schapen met gouden vachten de wol verzamelen. Psyche vertrok naar de rivieroever waar ze de schapen zou vinden en kreeg dit keer advies van de riviergod. Dat advies was dat ze moest wachten tot de nacht, omdat er gevaarlijke rammen rondliepen die haar zouden doden. ’s Avonds, als ze dan sliepen, kon ze veilig passeren en de schapenwol van de scherpe takken van de struiken plukken, waar die aan was blijven hangen. En zo vervulde Psyche haar tweede taak. Weer kreeg ze geen goedkeuring van Aphrodite, omdat deze wist dat Psyche hulp had gehad. Psyche kreeg een nieuwe opdracht. Ze moest met een doos naar Perséphoné, de godin van de onderwereld, gaan en om een beetje schoonheid vragen voor haar meesteres, omdat deze, toen ze voor haar zieke zoon zorgde, een beetje van haar eigen schoonheid was verloren. Psyche moest voor de avond terug zijn. Toen ze op weg was hoorde Psyche een stem die zei hoe ze de gevaren van de weg naar de onderwereld kon vermijden. Ze moest langs Kerberus, de waakhond met drie koppen, zien te komen en de veerman Charon overhalen om haar de zwarte rivier over te brengen. Zonder de gevaarlijke weg af te hoeven leggen zou ze dan bij een grot het koninkrijk van Hades, de god van de onderwereld, vinden waar Perséphoné verbleef. De stem zei echter ook, dat ze de gevulde doos nooit open mocht maken en erin kijken.
Psyche kwam veilig aan bij Hades en ze mocht doorgaan naar Perséphoné om de boodschap van Aphrodite door te geven. Ze kreeg de doos mee terug, gesloten en gevuld met het kostbare goedje. Ze ging dezelfde weg terug als waarlangs ze gekomen was. Ze was erg blij om het daglicht weer te zien. Maar ze kon zich niet bedwingen en opende even de doos om een klein beetje schoonheid aan zichzelf te geven. In de doos vond ze echter geen schoonheid, maar een duivelse slaap. Ze viel midden op de weg zonder enig gevoel of beweging in slaap.

cupido en psyche

Eros vluchtte door een kier van het raam van de kamer waarin zijn moeder hem had opgesloten en zocht Psyche. Toen hij haar gevonden had, haalde hij de slaap uit haar ogen en stopte het terug in de doos. Daarop raakte hij haar aan met een van zijn pijlen. Psyche werd wakker en nadat Eros haar meegenomen had, gaf ze de doos alsnog aan Aphrodite.
Eros vertelde oppergod Zeus over zijn liefde voor Psyche. Zeus ging daarop met Aphrodite praten, die tenslotte toestemde om Psyche en Eros samen te laten zijn. De boodschapper van de goden, Hermes, werd naar de aarde gestuurd om Psyche te halen. Toen Psyche in de hemel aankwam, kreeg ze een beker gevuld met ambrosia en Hermes zei: “Drink dit, Psyche, en je zult onsterfelijk worden. Eros zal zich nooit kunnen losrukken van de problemen die hij krijgt, maar jullie huwelijk zal eeuwig zijn.” Psyche werd voor altijd verenigd met Eros en binnen korte tijd hadden ze een dochtertje, dat Hedonis heette, wat plezier maken betekent.

Hoe Disney de boodschap van de Apocalyps brengt

Met dit oerverhaal over de vereniging van de ziel (psyche) en de liefde schenkende geest (eros) wordt het diepste thema van de ontwikkeling van de mens, kiezend tussen goed en kwaad, Beauty en Beast, geschetst. Door de eeuwen heen neemt het Beest verschillende vormen aan in de verhalen. Soms is het Beest buiten ons, maar ook is het in ons. Het schildert de mogelijkheid dat we innerlijk terugvallen tot het beestachtige of dat we het eigenbelang weten te overstijgen tot het engelachtige of goddelijke aspect dat ook in ons sluimert. Door te kiezen voor de liefde wordt de mens op een hoger plan gebracht. Het Beest is waarvoor wij bang zijn maar waarachter de eerst nog onbereikbare liefde ligt verscholen. Psyche of Beauty vertegenwoordigt de zoekende ziel van de mens naar deze hogere liefde in zichzelf. En als we die na allerlei beproevingen hebben ontwikkeld, onze ziel van zelfliefde naar hogere liefde hebben omgevormd, dan kunnen we door de poort gaan naar het hogere bewustzijn van de goden. Dan worden we tot de Apocalyptische vrouw met de zon bekleed en de maan (de overwonnen wereld van de hartstochten) onder haar voeten. In Eros en Psyche komt Psyche duidelijker naar voren als de zoekende ziel die nog obewust de liefde proeft maar nog wankelmoedig is in de fase dat ze nog niet door ervaring wijzer geworden is en bewust voor de liefde kiest. In Beauty and the Beast zijn de thema´s omgevormd en is het juist het Beest dat een transformatie moet doormaken om zich met Beauty te kunnen verenigen. Maar in de kern gaat het om de zelfde innerlijke ontwikkeling.
Er is dus alle aanleiding om in Beauty and the Beast een moderne vertolking van het oude beeld uit de Apocalyps te zien. De Apocalyps brengen we tegenwoordig alleen nog in verband met ondergang, maar dit laatste bijbelboek gaat over het wenkende perspectief van de liefde. Toch verdienstelijk dat Disney dat in onze tijd voor een groot publiek over het voetlicht weet te brengen.

Vrijdag 2 september 2016

Richard Wagner’s Der Ring des Nibelungen; Reis van 27 juni tot 4 juli 2016 naar Leipzig

Een reis maken om in één week ‘Der Ring des Nibelungen’ te beluisteren is geen alledaagse bezigheid. Waar komt die titel vandaan? Wie was Richard Wagner eigenlijk? Welke rol heeft deze reeks opera’s in de geschiedenis gespeeld? Allemaal vragen waarop ik het antwoord bij het boeken van deze reis niet helder voor ogen had. En zoals het gaat bij het in aanraking komen met belangrijke thema’s uit onze cultuur, zeker bij een cultuuranalfabeet als ik zelf ben met mijn technische opleiding en werken in het Nederland van de wederopbouw, maakt dit dingen in je wakker die nog lang nagalmen voordat ze een definitiever plekje in je bewustzijn krijgen.
Onderstaand volgt een verslag van mijn indrukken tijdens de reis. Aan het slot zal ik op de drie vragen terugkomen.

Dinsdag 28 juni 2016

Gister met een gezelschap van 13 deelnemers en onze begeleidster Eveline Nikkels aangekomen in Leipzig. Het is een door Academische Reizen georganiseerde trip om een week lang je te verdiepen in de vier opera’s die Richard Wagner schreef onder de titel ‘Der Ring des Nibelungen’. Het thema kom je ook bij Tolkien’s ‘In de ban van de ring’ tegen. Vanuit de Noorse sagenwereld druppelt er oude wijsheid door in beide werken.
We vlogen van Amsterdam naar Berlijn en reden daarna met een bus de ca. 170 km naar Leipzig. Nog altijd zijn er na de ‘Wende’ restanten uit het DDR verleden te vinden. In de buitenwijken van Leipzig rijd je langs sterk vervallen fabrieken en op instorten staande huizen die nog niet zijn opgeruimd of aangepakt omdat bijvoorbeeld erfgenamen ruziën over hun bestemming. Maar het centrum van Leipzig ziet er glanzend uit.
De eerste uitdaging is om een beetje bekend te worden met de andere reisgenoten, doorgaans net gepensioneerden die nog fut genoeg hebben om actief van cultuur te genieten. De eerste avond kom ik in gesprek met een echtpaar dat fantastische wereldreizen heeft gemaakt. Twee keer een oversteek van Zuid-Amerika naar Antarctica, waarbij de vrouw de meest bijzondere ontmoetingen heeft beleefd met de natuur. Zo voerde haar levenspad naar de savannen in Afrika waar ze in een tentje sliep tussen een kudde olifanten en rondsluipende leeuwen, dan weer kwam naast hun zeilschip op weg naar Antarctica een bultrug zwemmen en had ze minutenlang een adembenemend oogcontact met het reusachtige dier; en afgelopen jaar had ze half bevroren aan een zeil een kilometer boven de Mont Blanc gehangen, meeliftend op de stijgwinden bij steile rots hellingen. Zo bleken achter de gezichten, die me eerst weinig zeiden, de meest verrassende personen schuil te gaan.
Vanochtend kregen we van Ute, een circa 35-jarige inwoonster van de stad Leipzig, een rondleiding langs de grootste bezienswaardigheden in het centrum van de stad. Er kwamen vele interessante dingen aan het licht. Te beginnen bij het kopstation van de Bundesbahn dat als monstrueus gebouw tegenover ons hotel ligt. De voorgevel is 300 meter breed en maakt een onaangename haast demonische indruk. Het verhaal erachter was ook schokkend. Er waren twee spoorwegbedrijven, naar ik meen een Saksisch en een Thürings, die door de overheid waren gedwongen om samen een station te bouwen. Maar ze bouwden naast elkaar en niet met elkaar aan twee kopstations met één voorgevel. Er waren dus twee ingangen en via de een gingen de Thüringers naar de trein en via de andere de Saksen. Leipzig was de laatste eeuw een grote stad met meer dan een half miljoen inwoners. Het lag op het kruispunt van twee handelswegen, de ene liep van Italië naar Zweden, en de andere van Spanje naar Kiev. En wat werd er dan zoal verhandeld? Dat bleek tot mijn verrassing bont te zijn. Een derde van de wereldhandel in bont in die dagen liep over Leipzig. Langs de Nicolaï Strasse waren de wereldberoemde bontateliers waar dierenvachten in blauw betegelde ruimten op kleur werden gesorteerd en als bontjassen werden vervoerd naar Parijs en New York. Een aantal van deze ateliers staan er nog steeds. Ook is Leipzig bekend als uitgeversstad.

leipzich rauchwaren 20160628_103258
Atelier van Selter & Weinert, waarbij ‘Rauchwaren’ geïnterpreteerd moet worden als ‘vachten’.

Daarna bezochten we de Nicolaïkerk waar het Oostduitse verzet tegen het communisme en de muur in 1989 ontbrandde, waardoor deze kerk extra beroemd is geworden. In de kerk valt meteen het bijzondere kleurgebruik op. De zuilen zijn voorzien van een lichtroze tot perzikbloesem kleur en de uitwaaierende bladeren bovenin zijn beschilderd met appelgroen. Een vrouw in ons gezelschap vond die kleurencombinatie een beetje kitscherig, alsof het zuurstokkleuren waren. Ik wees haar erop dat het misschien bedoeld was om met de hogere kleuren dan die we in de regenboog zien, aan te duiden dat de perzikbloesemkleur op de liefdesenergie van het hart van Christus wees en de appelgroene takken die het dak dragen stonden voor een vorm van de hogere liefde in de geestelijke wereld.

leipzig nocolaikirche 20160701_115512
Het interieur van de Nicolaïkerk

Wat me ook trof was een bankgebouw aan de Augustus Platz dat daar was neergezet door de joodse bankier Hans Kroch. Op de vierkante toren met een trots klokkenspel had hij bovenaan het opschrift geplaatst Omnia Vincit Labor: Arbeid overwint alles. Het lot wilde dat hij door de nazi’s in de Tweede wereldoorlog werd opgepakt en naar het concentratiekamp is gevoerd waarbij hij, veronderstel ik, onder het opschrift moet doorlopen waarop stond ‘Arbeit macht frei’. Zo dichtbij was het oorlogsverleden nog, en de tijd van de DDR, die de jonge Oostduitsers van die dagen doorgaans niet als dramatisch beleefden volgens onze rondleidster. Zij sprak perfect Nederlands doordat ze dit als tweede taal had gestudeerd. Men wist vaak niet beter en voor de gewone mensen was er veel gratis of tegen heel lage prijzen te verkrijgen.

leipzig omnia vincit labor 20160628_113523
Hans Kroch’s Omnia Vincit Labor

Later bezochten we nog de Thomaskerk, die ik minder mooi vind dan de Nicolaïkerk. Wat de bezoekers trekt, is dat hier sinds 1950 Johann Sebastiaan Bach ligt begraven, of beenderen waarvan men vermoedt dat het zijn stoffelijke resten zijn. Echt bewezen is het nog niet.
Rond vier uur ondergingen we de happening die Eveline Nikkels organiseert en die zij ‘het klasje’ noemt. Ze is een op Nietzsche en Mahler gepromoveerde musicologe en legt uit wat we deze avond in de Opera te horen krijgen. Ze ging in op de manier waarop Wagner zijn opera ‘Das Rheingold’, het eerste deel van Der Ring, heeft gecomponeerd en illustreerde interessante muzikale overgangen en thema’s.
Daarop volgde de opera zelf. De god Wotan vindt tegenover zich de dwerg Alberich die het Rijngoud van de drie nornen, schikgodinnen die de draad van de tijd weven en het verleden, heden en de toekomst representeren, heeft gestolen. Uit dit goud maakt Alberich een gouden ring van macht en een ‘tarnhelm’, waardoor degene die hem draagt onzichtbaar wordt of zich als een andere persoon kan presenteren. Daarmee duiken we in de Noorse mythologie en haar geheimen. Waarover later meer.

Wotan blijkt een paleis te hebben laten bouwen, Walhalla, door een tweetal reuzen. De betaling daarvan heeft hij echter slecht geregeld. Hij heeft de reuzen zijn dochter Freya als beloning beloofd maar wilde als het zover was hier een alternatief voor bedenken. Als het moment begint te naderen en daartoe aangezet door zijn raadgever Loge, schuift hij de schat van het Rijngoud als alternatief voor Freya naar voren. Het goud weet hij Alberich met een door Loge bedachte list te ontfutselen, echter Alberich geeft daarop de ring een vloek mee, die de hele opera zijn tol zal eisen. Als de twee reuzen hun loon opeisen biedt Wotan hen de goudschat aan. De reuzen zijn echter pas tevreden als ze ook de gouden ring die aan Wotan vinger prijkt krijgen. Zodra de ring van personage wisselt slaat de ene reus de andere dood als blijk van de vloek van Alberich. De reus Fafnir overleeft en kruipt met de ring aan zijn vinger en de goudschat in zijn hol.

Woensdag 29 juni 2016

Vannacht viel er een fikse regenbui maar deze ochtend brak de zon weer door. Het was erg lekker weer. We vertrokken om half tien voor een wandeling naar het Bach museum. Hier kregen we uitleg over zijn stamboom, de nog experimentele blaas- en snaar instrumenten uit die tijd, het huis waar hij woonde, zijn twee vrouwen en twintig kinderen waarvan de meesten al heel jong stierven, en over het feit dat zijn zoon Emanuel veel beroemder was dan hij zelf. Johann Sebastiaans beroemdheid kwam pas na zijn dood. We hoorden over zijn enorme productie, 40 cantates in een jaar, mede ingegeven door het geld dat hij voor zijn grote gezin en woonhuis in het laatje moest brengen, en tenslotte belandden we in het Bach archief waar men zich bezig houdt met het nagaan van de authenticiteit van zijn muziek geschriften. Dan ben je echt beland bij het dode uiteinde van zijn werk. Geen woord over waar zijn inspiratie vandaan kwam en hoe we zijn persoonlijkheid geestelijk moeten duiden.
Vanmiddag om vijf uur begon de vijf uur durende opera ‘Die Walküre’. Het leek een lange zit te worden maar er was tweemaal pauze. Ik had er geen hoge verwachtingen van en had me voorgenomen het maar gewoon over me heen te laten komen. Maar het werd, tegen wil en dank, een hele emotionele opera waarbij het iedereen op een bepaald moment wel te machtig werd. De Walküren zijn een negental dochters van Wotan, waaronder de door Wotan meest geliefde Brünnhilde die hij met de godin Erda heeft. Deze Walküren zijn enigszins te vergelijken met de Amazones uit de Griekse mythologie. We waren, meer nog dan de vorige dag, getuige van de innerlijke strijd van Wotan, ook wel gezien als de eerdere goddelijke drager of groepsziel van de mensheid, wanneer hij nieuwe wezens schept. Enerzijds schiep hij wezens die zijn te zien als zijn knechten, maar in zijn hart verlangde hij ernaar wezens te scheppen die iets nieuws toevoegen. Vanuit dat verlangen heeft hij ook een dochter verwekt bij Erda. Fricka voelde zich langzamerhand door Wotans buitenechtelijke relaties in haar eer aangetast en eiste van hem dat zij in haar eer zou worden hersteld. Wotan verwekte ook een tweeling, waarvan de zoon op aarde rondzwierf zonder te weten wat zijn herkomst en naam was. De tweelingdochter Sieglinde was op aarde gehuwd met Hunding en als de tweelingen met elkaar in kontakt komen ontvouwt zich een intense liefde. Sieglinde geeft haar broer zijn ware naam, Siegmond. In Siegmond wordt de nieuwe bestemming van de mens voor het eerst zichtbaar: het in vrijheid leren liefhebben. Alles hebben zij voor deze liefde over, zelfs hun leven. Fricka eiste echter van Wotan dat hij zijn zoon Siegmond zou doden omdat hij de regels van het Walhalla, dat kinderen niet met elkaar gemeenschap mogen hebben, had overtreden. Maar Wotan had zijn zoon Siegmond juist lief en verborg zijn goddelijke zwaard van onderscheidingsvermogen voor hem in een bos zodat Siegmund dit eens zou vinden als de nood aan de man kwam. Fricka dwong Wotan om Siegmund te doden. Na veel verzet gaf hij hieraan toe en stuurde Brünnhilde naar de aarde met deze opdracht. Brünnhilde ziet de liefde tussen broer en zus en besluit om haar opdracht niet uit te voeren. Op het moment dat Siegmond in een tweegevecht Hunding met zijn zwaard wil doden, grijpt Wotan alsnog in en splijt met zijn speer het zwaard van Siegmund in tweeën, zodat hij alsnog door Hunding wordt gedood. Het was een dramatisch moment voor Wotan, want in zijn hart was hij bij Siegmond, maar hij realiseerde zich dat hij niet zijn eigen schepping opzij kon zetten. Hij moest het nieuwe dat komt, de mens die in vrijheid kan kiezen voor de liefde, dwarsbomen omdat deze vrijheid tot liefhebben zich buiten de wetten van zijn rijk ontwikkelde. Brünnhilde nam in de chaos die na de dood van Siegmund ontstond het gebroken zwaard en Sieglinde mee naar haar zusters, de andere acht Walküren. Maar in het Walhalla vond ze geen begrip en tenslotte stond ze voor haar woedende vader, Wotan. Wel had ze Sieglinde, die in verwachting was van een zoon, in veiligheid weten te brengen, maar daarna moest zij de straf van haar vader aanhoren. Al haar goddelijke kwaliteiten werden haar afgenomen en ze zou op aarde worden aangetroffen in een diepe slaap. De eerste de beste man die haar zo vond zou haar tot vrouw mogen nemen. Daarop kwam Brünnhilde in het geweer en verdedigde zij haar gedrag. Een van de meest aangrijpende scenes was die waarin Wotan tenslotte toegaf dat wat Brünnhilde had gedaan ook leefde in zijn eigen hart, maar dat hij als god niet vrij was om als zij te handelen. Met een innige omhelzing namen zij afscheid van elkaar en daalde Brünnhilde af naar de aarde. Zij wist nog één ding te bedingen. Dat was dat de plaats waar zij sliep zou worden omringd door een kring van vuur, afkomstig van de god Loge, die alleen kon worden doordrongen door een man die geen vrees kende.
Zowel de liefdesscene tussen Sieglinde en Siegmund, als de afscheidsscene tussen Wotan en Brünnhilde waren erg aangrijpend en werden door alle toeschouwers herkend als oerervaringen die in ons collectieve geheugen nog een plek innemen. De mens moet de schoonheid van de godenwereld verlaten en op zich zelf gaan staan. Daarmee krijgt de mens de vrijheid om voor de liefde te kiezen, maar de omgang met de goden die ons schiepen moeten we daarvoor achter ons laten. Door Wagner kregen we ook gevoel voor het leed dat in de godenwereld daardoor werd teweeg gebracht.

Donderdag 30-6-2016

Vandaag was een heel andere dag dan de vorige. In plaats van een bezoek aan de opera gingen we op excursie naar Weimar, een busrit van twee uur. Weimar toonde het hoogtepunt van de Europese cultuur. Hier waren heerlijke tuinen, rijke inwoners en een schaar aan wereldberoemde kunstenaars. Niet alleen Bach en Wagner verbleven hier, maar we treffen ook Goethe aan en Schiller, we bezoeken het woonhuis van Franz Liszt, wiens dochter Cosima de tweede vrouw werd van Wagner. En we bezochten de woning waar Friedrich Nietzsche, heftig bewonderaar en later verguizer van Wagner, tijdens zijn laatste jaren werd verzorgd door zijn zuster tot hij heel jong stierf aan de syfilis die hij na een uitstapje had opgelopen.
Weimar was mooi, maar het gaf me geen blij gevoel. Het was of ik over al het moois een donkere deken voelde liggen. Op de westelijke heuvels, achter het aan de rivier de Ilm gebouwde plaatsje, lag namelijk Buchenwald waar de ovens rookten terwijl Adolf Hitler hier tientallen malen zijn gasten ontving in hotel Elephant.

leipzig hotel elephnat 20160630_115257
Hotel Elephant waar Hitler tientallen malen met zijn gasten kwam

En in de Herder- of Petrus en Pauluskerk, die sterk met het protestantisme van Luther is verbonden, -Luther heeft hier nog gepreekt-, herkende ik ineens mijn eigen weerstand tegen de Hervormde kerk. Ik groeide op met de Hervormde kerk en daarin zocht ik het geheim van de geest maar kon dit daar niet vinden. Ik merkte hier de koelheid van het protestantisme. De warmte van de geest is, zij het in vaak verwrongen vorm, toch meer merkbaar in de Rooms-katholieke of Grieks-orthodoxe kerken. Het kerkgebouw is in een kilgrijze tint geverfd, iets dat me eerst verwonderde, maar achteraf begon ik het als heel toepasselijk te zien.
In de woning Silberblick, waarin Nietzsche stierf, lazen we over zijn oudere zuster die sterke sympathieën ontwikkelde voor het nationaal-socialisme. De nazitijd heeft een donkere wolk geschoven tussen het licht van de Europese cultuur, dat hier eerder glansde, en onze huidige tijd.
Terug in het hotel waren er weer mooie onderlinge gesprekken en toen ik naar bed ging werd de voetbalwedstrijd Polen-Portugal, na een 1-1 stand, verlengd. Op straat bleef het onrustig. Mensen op terrassen praatten nog druk in de zachte zomernacht. Opeens hoorde ik een schreeuw: Sieg heil! Het verleden was niet zo ver weg als je hoopte.

Vrijdag 1 juli 2016

Een prachtige zomerdag. Deze ochtend het programma even gelaten voor wat het was, boodschappen gedaan en rustig in de lichte en vrolijke Nicolaïkerk gezeten.
Na de lunch weer een inleiding van Eveline Nikkels over wat ons vanavond in de vorm van de ‘Siegfried’ opera te wachten stond. Ze legde uit hoe Siegfried opgroeit en op zoek gaat naar wie hij is, wie zijn vader en moeder zijn. Dan maakt hij zich los en herstelt zelf het gebroken zwaard dat zijn vader van Wotan had gekregen en dat Wotan met zijn speer had gebroken na de eis van Fricka. Met het zwaard verslaat Siegfried de reus Fafnir, die inmiddels is veranderd in de draak en hier met reuzenworm wordt aangeduid, en verovert de gouden ring die Fafnir van Wotan kreeg als vergoeding voor het bouwen van Walhalla. Wotan had de gouden ring met behulp van een list, die Loge had bedacht, de dwerg Alberich afhandig gemaakt. Daarop begint zijn reis naar de bergtop waarop Brünnhilde ligt te slapen tot hij haar vindt. Voor hij de top kan betreden moet Siegfried Wotan, die als wachter optreedt, verslaan. Wotan weet dat zijn einde als regerend god over de mensen nadert en dit einde is eigenlijk al een feit op het moment dat Siegfried met het zwaard de speer van Wotan doormidden slaat. Dan is de weg vrij om Brünnhilde wakker te kussen. Tegenover de vreugde van de onbesuisde Siegfried staat de weemoed van Brünnhilde nu zij ervaart wat het is om de godenwereld te hebben verlaten.

leipzig met eveline voor de opera P1040713-1
Hajo Kruijff maakte deze foto van Eveline en mij

Na de uitleg van Eveline, realiseerde ik me dat de thema’s van deze opera erg te vergelijken zijn met de thema’s in de Apocalyps van Johannes. Ik denk hierbij in het bijzonder aan het beeld van ‘de vrouw met de zon bekleed en de maan onder haar voeten’. Deze vrouw toont de gereinigde mensenziel die het mannelijke kind, het hogere bewustzijn in de mens, gaat baren terwijl een zevenkoppige draak het kind bedreigt. In deze vrouw kunnen we Brünnhilde herkennen, slapend op een berg omringd door vuur. Het mannelijke kind herkennen we in Siegfried die haar komt wakker kussen. En het motief van de draak komt terug in de reuzenworm die Siegfried eerst moest verslaan met zijn zwaard. Het zijn dezelfde thema’s die kennelijk via de wereld van de mythen en de esoterische scholen uit de oudheid worden waargenomen en overgedragen.
De uitvoering van de derde opera viel mij wat tegen, wat ik wijt aan het gefragmenteerd werken aan deze opera door Wagner, die de derde acte vele jaren later voltooide dan de eerste twee, en door het mindere acteerwerk bij de Siegfried rol.

Zaterdag 2 juli 2016

Vandaag geen opera. Het weer was warm maar regenachtig. Om tien uur meldden we ons voor een tweede stadswandeling onder leiding van de aardige en goed vertellende Ute. De wandeling voerde langs plekken waar Wagner en andere musici zich ophielden en langs een onvoltooid beeld van Wagner aan de rand van de binnenstad met daarop taferelen van Siegfried met het zwaard, de drie nornen, – verleden, heden en toekomst voorstellend-, en een tafereel uit de Parsifal.

leipzig nornen 20160702_104444
Onvoltooid beeld van Wagner en zijn Ring met de drie Rijnmeisjes

We liepen verder naar een beeld van Mendelssohn Bartholdy die Johann Sebastiaan Bach weer onder de aandacht bracht en die het eerste standbeeld voor Bach in de stad oprichtte. Daarna bezochten we het museum gewijd aan Mendelssohn dat is gemaakt van zijn woonhuis. Het is aangenamer dan dat van Franz Liszt in Weimar.

We volgden om drie uur in de middag een orgelconcert van onder andere Bachmuziek in de Thomaskerk en kregen om vijf uur weer uitleg van Eveline over wat ons de komende dag in de vierde en laatste Ringopera, ´Götterdämmerung´, te wachten stond. Ze legde ons nog verschillende muzikale motieven uit, zoals het noodlotmotief dat in verband staat met de dood van Siegfried. Hij stierf door een dolksteek in de rug afkomstig van de zoon van Alberich, Hagen, die deze enige zwakke plek van Siegfried is te weten gekomen door een aanwijzing van de in verwarring gebrachte Brünnhilde.
Steeds meer begon ik me te realiseren hoe groot de overeenkomsten zijn tussen de Ring en de Apocalyps. Beide gaan over de strijd om de tot bewustzijn komende geest van de mens. Kan de nieuwe mens de weg terug naar de wereld van de geest vinden of wordt het goud dat hij heeft gekregen hem ontfutseld door de op bezit en macht gerichte krachten van Alberich en Hagen die hem naar de duistere onderwereld willen trekken?
Zoals bij Wotan, die afscheid moest nemen van Brünnhilde, word ik door Wagner uitgenodigd om nu stil te staan bij Brünnhilde, als de vanuit liefde naar de aardemens afgedaalde Walküre, die behalve het verlies van de omgang met haar vader, moet ervaren dat Siegmond en Sieglinde niet de stap terug naar de wereld van de goden kunnen maken en dat nu Siegfried eveneens iets ontbreekt om die weg te volbrengen. Het is Brünnhilde die toch de weg terug openhoudt voor de mens, door Siegfried met zich mee te nemen in het vuur dat haar terug lijkt te brengen naar Walhalla, terwijl de gouden ring, na te zijn gereinigd van de vloek van Alberich in het vuur en het water van de Rijn, weer terugkeert naar de drie Rijnmeisjes, de nornen, waarmee het verhaal begon.

Zondag 3 juli 2016

De laatste volle dag in Leipzig. Het was frisser nadat het had geregend. We wandelden om tien uur naar het splinternieuwe Museum voor Beeldende Kunst. Het viel op dat in de moderne kunst de duisternis van de tweede wereldoorlog nog steeds doorsijpelt. Een schilder heeft een zelfportret gemaakt met het brandende Dresden op de achtergrond. Ook hangt er een modern portret van een man die door een groene duivel op de rug gezeten wordt. Bij de ingang van de bovenste zaal staat een van leer gemaakte vrouwelijke buste waarbij op de moederlijke plekken van schouders, borsten en knieën scherpe metalen punten zijn aangebracht. En ik zag een tekening van een regiment soldaten met aan de horizon een gigantische liggende gestalte die de god van de oorlog moet zijn. Ook hing er een reeks portretten, die aan een soortgelijke maar grotere compilatie van Marlene Dumas deed denken, waarin de gezichten bijeen zijn genaaid om de verscheuring van de oorlog uit te beelden, naar ik aanneem. De oorlog is als een schaduw nog overal aanwezig.

Al om drie uur in de middag begon de uitvoering van Götterdämmerung die tot zeven uur ging duren. Nog meer dan ik me vooraf realiseerde werd nu het kwaad in ernstiger vorm zichtbaar. De vuurgod Loge, ofwel Lucifer, laat zich niet meer op het toneel zien, maar Alberich kruipt door de bodem omhoog op het aardoppervlak waar zijn zoon Hagen nu de scepter zwaait. Het blijkt dat Hagen nog een graad erger met het kwaad is verbonden dan Alberich. Loopt Alberich rond met een brilletje en in een regenjas, zijn gewiekste zoon Hagen draagt parmantig een jas die hoort bij een Obersturmführer, met een pistool in de holster aan zijn riem. Hij regisseert een levensecht regiment soldaten, en alle andere deelnemers, met als enig doel om tenslotte de ring die aan Brünnhildes vinger is geschoven niet terug te geven aan Alberich maar deze zelf te houden. Siegfried had de ring aan Brünhilde gegeven als teken van zijn trouw aan haar en zij had Siegfried haar uit het Walhalla afkomstige paard geschonken. Maar doordat Hagen Siegfried een vergeteldrank laat drinken is hij zijn herkomst en verbinding met Brünnhilde vergeten. Hagen overtreft zijn vader in het kwaad en daarmee wordt voor de ingevoerde kijker duidelijk dat we hier niet met de zoon van het kwade te maken hebben maar met de veroorzaker van het kwade zelf, die als laatste tevoorschijn komt.
In het laatste bedrijf waren we getuige van Siegfrieds dood door Hagen. Siegfried is nog kwetsbaar op één plek, de plaats tussen zijn schouderbladen. Waar duidt dat op? Rudolf Steiner heeft erop gewezen dat de schouderbladen de plek zijn waar Christus het kruis droeg. De komst van Christus is nog nodig, de ontmoeting van de Christusimpuls uit Zuid-Europa met het bewustzijn van de Noorse mythologie, om de mens zover te brengen dat het kwaad van de Alberichs en Hagens hem niet meer kan raken en hij de weg terug naar de wereld van het licht, van het levende goud, kan gaan. Dan is de werking van de vergeteldrank opgeheven en kan de mens zich ook tijdens zijn aardeleven bewust gaan worden van de wereld van de goden.
In dit laatste deel van de opera was de stemming onheilspellend en de muziek af en toe heel hard en overweldigend. Wie deze opera gezien heeft snakt naar een lichtender vervolg. De vraag is of de mens daarvoor de gelegenheid krijgt. Die kans heeft Wagner wel aangeduid, maar heel omfloerst. Eigenlijk wordt dit pas uitgewerkt in zijn Parsifal opera. Maar hier heeft hij er in bedekte termen op gezinspeeld door de oorzaak van Siegfrieds dood en de terugkeer van de ring aan het slot naar de Rijnmeisjes.

De vragen

Tot slot kom ik terug op de aan het begin gestelde drie vragen.
Waar komt die titel van de operaserie vandaan? ‘Der Ring des Nibelungen’ blijkt te verwijzen naar de Noorse mythologie die nauw verwant is met de Germaanse sagen. Ook de namen van personages als Wotan, Siegfried en Brünnhilde wijzen hierop. Het woord ‘Nibelungen’ geeft nog een verdere aanwijzing naar de herkomst van deze sagen. Het land van de nevel is een aanduiding voor een periode in de evolutie die voor de tijd ligt waarover wetenschappelijk onderzoek van de menselijke culturen uitspraken kan doen. Het land van de nevels verwijst naar het volgens bepaalde overleveringen ondergegane Atlantis, dat gelegen moet hebben rondom de huidige Azoren tot aan Ierland en dat onder het water van de Atlantische Oceaan zou zijn verdwenen rond 10.000 voor Christus. Het Bijbelse verhaal van de zondvloed verwijst hier ook naar. Een kenmerk van de Atlantische tijd is dat de lucht altijd bezwangerd was van nevels en dat de mensen die daar leefden niet zoals wij de zon konden zien. De zon was altijd omfloerst totdat de lucht openbrak en voor het eerst ook het verschijnsel van de regenboog zich ging voordoen. De regenboog geeft daardoor een symbolische verbinding met de oude neveltijd. De Atlantiërs hadden meer een helderziend bewustzijn dan een wakker dagbewustzijn zoals wij. Zij waren daarom ook meer dan wij in staat om geestelijke wezens, die we met goden kunnen aanduiden, waar te nemen. Naarmate de nevels oplosten en hun dagbewustzijn sterker werd, verdween de omgang van de mensen met de godenwereld, resulterend in een ´Götterdämmerung´. Tegelijk krijgt de mens meer zelfbewustzijn, de vrijheid om zelf te denken en zich los te maken van de groep van de stam of de familie. De grote reis van de individualisering, en het avontuur voor de goden of deze mens wel de liefde zal vinden die hen later terug kan leiden naar de wereld van het licht, het nog levende goud, neemt een aanvang. De operaserie wil dus de oude voorgeschiedenis van de mens dichterbij brengen voor het grote publiek in de huidige tijd. Daarnaast is er het thema van de ring waarmee macht kan worden uitgeoefend. Gebruikt de mens zijn geestelijke vermogens om over anderen te heersen of als licht waarmee hij de anderen vanuit liefde kan verheffen? Deze morele vraag is alles bepalend, maar nog onbeslist aan het einde van de opera. De ring is weliswaar schoongewassen en ontdaan van zijn vloek, maar de nieuwe mens is dan nog niet opgestaan.
De tweede vraag luidde: Wie was Richard Wagner eigenlijk? Wagner (1813-1883) was vooral een muziekvernieuwer, maar was ook politiek actief, wat hem in de problemen bracht. Ook had hij voortdurend schulden. Na zijn participatie bij een mislukt oproer in mei 1849 in het kader van een grotere beweging om de Duitse vorstendommen samen te voegen en om te vormen tot een Duitse assemblee onder een koning op basis van een constitutie en verkiezingen van een parlement, moest Wagner uit Dresden vluchten naar Zürich waar hij negen jaar verbleef. In deze periode kwamen de eerste delen van de Ring tot stand. Hij werd sterk beïnvloed door Arthur Schopenhauer die de muziek boven het drama stelde, terwijl dit voordien andersom werd gezien. Hier genoot hij gastvrijheid bij Otto Wesendonck, zijdehandelaar, en zijn jonge vrouw Mathilde, die dichteres was. Wagner kreeg een verhouding met de mooie Mathilde en toen dit in 1858 werd ontdekt door zijn vrouw Minna leidde dit tot het einde van hun huwelijk. Wagner reisde naar Venetië en later Parijs tot zijn verbod om in Duitsland te verblijven in 1862 werd opgeheven. In 1864 nam zijn lot een dramatische gunstige wending nadat koning Ludwig II de troon van Beieren besteeg en hij Wagner naar München liet komen. De koning betaalde zijn schulden af en gaf hem opdracht om zijn opera’s op te voeren. De dirigent van de als eerste op te voeren opera was Hans von Bülow, wiens vrouw Cosima, dochter van Franz Liszt, in april 1865 een dochter het levenslicht deed zien. Deze dochter was echter niet van de dirigent maar van de 24 jaar oudere Wagner. Het schandaal dat hierdoor ontstond maakte dat koning Ludwig zich genoodzaakt zag Wagner uit München te laten vertrekken. Hij regelde voor het paar een villa bij het Meer van Luzern in Zwitserland. Nadat zij nog twee kinderen kregen vond hun huwelijk plaats in 1870. In 1871 verhuisde het paar naar Bayreuth waar Wagner een stuk land ter beschikking kreeg om zijn ideaal van een eigen operahuis te verwezenlijken. In 1876 was het Festspielhaus eindelijk gereed en werden hier voor het eerst Das Rheingold en de andere Ring opera’s opgevoerd. Daarna begon Wagner te werken aan zijn laatste opera ‘Parsifal’, die een opmerkelijk christelijk karakter meekreeg en als het nog ontbrekende sluitstuk van de Ring opera’s kan worden gezien. Toen ‘Parsifal’ in 1882 werd opgevoerd was Wagner ernstig ziek. In 1883 stierf hij tijdens een wintervakantie in Italië aan een hartaanval.
Tot in zijn laatste jaren schreef Wagner polemische stukken met een antisemitisch karakter, zoals ‘Das Judentum in der Musik’ (1850). Zijn antisemitisme zou volgens bijvoorbeeld Jonathan Carr in de hand gewerkt zijn door de schulden die hij voortdurend bij Joodse bankiers had uitstaan. Anderzijds had hij contacten met bijvoorbeeld de populaire Joodse operacomponist Giacomo Meyerbeer en had hij meerdere Joodse muzikale vrienden. Cosima was meer een jodenhaatster zoals later bleek uit haar dagboeken. Zij was het die, na Wagners dood, hem presenteerde op een manier die kon worden gebruikt door de latere ‘Blut und Boden’-aanhangers. Door deze ontwikkelingen ligt er een smet op het werk van de geniale Wagner.
Daarmee belanden we bij de derde vraag: Welke rol heeft deze reeks opera’s in de geschiedenis gespeeld? Die rol is sterk gekleurd door het enthousiasme waarmee Hitler en zijn trawanten, en met name Himmler, de opera’s van Wagner hebben omarmd. Hitler bezocht sinds 1923 regelmatig Beyreuth om de voorstellingen te bewonderen. Hij heeft bijvoorbeeld de Ring tientallen malen gezien. De Nazi’s hebben Wagner waar het hen uitkwam geciteerd in hun propaganda en hebben zijn muziek vaak bij Nazibijeenkomsten gepeeld. Hitler dwong zijn staf om naar de lange opera’s te luisteren. Door deze toe-eigening van zijn werk door de Nazi’s is Wagner’s erfenis beladen met een zwart randje.
Rudolf Steiner ziet Wagner als een groot kunstenaar die getracht heeft vanuit de Noorse mythen in de Ring de samenhangen van de wereld tot aan de komst van het Christendom voor de moderne tijd duidelijk te maken en de mens een alternatief voor te houden voor het zijn van een uitzichtloze fabrieksarbeider.

Literatuur

Er is een rijke literatuur over Wagner’s Ring verschenen. Toch durf ik te stellen dat de Ring niet naar waarde geschat kan worden zonder de esoterische wijsheid als ingang te gebruiken om deze te duiden. Wie daarin is geïnteresseerd kan ik onder meer de volgende literatuur aanbevelen:
-A. Anderson, The tragic crisis for Wotan in Wagner’s ‘Der Ring des Nibelungen’, what is its cause and final resolution?, zie www.rudolfsteinerstudies.com;
-R. Steiner, 21 oktober 1904, Die Siegfried-Sage, Dornach: Rudolf Steiner Nachlass Verwaltigung, GA 92, 82-92 (1936)
-R. Steiner, 28 maart, 5 en 12 mei 1905, Richard Wagner im Lichte der Geisteswissenschaft, GA 92, 93-130 (1936)

Maandag 11 juli 2016

Jheronimus Bosch op zijn laatste dag

Wie de veel bejubelde tentoonstelling over Jheronimus Bosch’ bijna volledige werk (ca. 60 schilderijen en tekeningen), in ’s-Hertogenbosch heeft bezocht, kan niet aan de indruk ontsnappen dat we met een weliswaar rond 1500 levend maar in zijn denken modern mens te maken hebben. Hij is een zelfbewust observeerder, getuige de vele minizelfportretjes die hij in zijn taferelen heeft opgenomen, kritisch op zijn omgeving, moedig in het tegen het licht houden van religieuze vanzelfsprekendheden, en op zoek naar de waarheid, daarbij de kijker wel een vraag voorleggend, echter zonder een antwoord op te dringen.

Een licht gevoel van opwinding

Het is vandaag 8 mei 2016, de laatste dag dat de tentoonstelling bezichtigd kan worden. Mijn tijdslot ligt tussen 5 en 6 uur op deze zondagmorgen. Als ik om 4 uur van huis vertrek is het nog nacht. De wegen zijn verlaten. Op de snelweg van Utrecht naar Den Bosch vraag ik me af waarom ik in vredesnaam deze reis ben begonnen. Wat heb ik er te zoeken? Ik ken het schilderij dat ik graag wil zien allang. Waarom ervaar ik dan toch een licht gevoel van opwinding, alsof ik naar een belangrijke gebeurtenis ga? Wat is er in staat om mij in het holst van de nacht van mijn bed te lichten? Misschien wel de vraag om te ontdekken wat deze man heeft gedreven, van waaruit hij zijn schilderijen maakte, wat de magie is waardoor zelfs in de nachtelijke ochtenduren nog drommen mensen in de rij willen staan. Ik bemerk opeens een licht aan mijn linkerkant, anders dan de oranje lichtvlaktes die voor me bij kruispunten opdoemen. Ah, de zon begint al op te komen met een majestueuze blauwe gloed aan de horizon. Half vijf licht de ochtend op, daar in de verte, want hier is het licht nog niet aangekomen. Rond vijf uur ben ik bij het museum. Op straat wankelt een laatste kroegenganger naar zijn bed. Een Boschachtig fantasiewezen heet de bezoekers bij de ingang van het Noordbrabants Museum welkom.

bosch 8 mei

Zoals vaak gebeurt het belangrijkste aan het begin, maar ik heb het niet door. De tentoonstelling ‘Jheronimus Bosch – visioenen van een genie’ is thematisch geordend rondom zijn belangrijkste schilderijen. Meteen links in de eerste zaal kijken we in de spiegel naar ons zelf, ‘het Narrenschip’ en dan ‘de Landloper’. De headset legt uit dat Bosch de eerste schilder is die zich in zijn schilderijen niet beperkt tot God of een Bijbeltafereel, maar zich richt op de mens zelf, de alledaagse mens, zoals afgebeeld in ‘het Narrenschip’ en ‘de Landloper’. Zijn kunst gaat minder over de beleving van de godsdienst, maar over het lot van de mens. Hij verandert het perspectief en daarin is hij een modern kunstenaar. Maar hij leeft aan het eind van de middeleeuwen die doordrenkt zijn geweest van de religieuze kunst en hij is net lid geworden van de Lieve Vrouwe of Zwanen Broederschap, waarin de verering van Maria centraal staat. En dan is de headset toch een slechte raadsvrouwe, want met de oppervlakkige toelichtingen kan ik me niet tevreden stellen. Ik wil eigenlijk weten hoe sterk de Zwanenbroederschap zijn denken heeft beïnvloed, wat de oorsprong is van zijn nog steeds tot de fantasie sprekende beelden.

Had Bosch zelf geestelijke ervaringen?

Was Bosch op de hoogte van inzichten van het esoterische christendom, had hij misschien zelf geestelijke ervaringen? Lag in zijn vermogen om meer te zien dan het fysieke oog vermag de bron voor zijn taferelen? Zag hij naast wat de mensen pretendeerden ook hun ware bedoelingen en heeft hij juist die afgebeeld? Wist hij uit eigen waarneming wat er met een mensenziel gebeurt na het sterven? In dat verband was frappant de afbeelding van de tunnel-naar-het-licht ervaring die aan het slot van de tentoonstelling rond het thema ‘het Hiernamaals’ is gepresenteerd. De headset weet te vertellen dat Bosch ook in dit opzicht de eerste is die dit afbeeldt en daarmee de mensen uit zijn tijd het inzicht geeft wat er na de dood kan gebeuren. Een merkwaardige uitleg, want Bosch heeft naar je mag aannemen zelf niet een bijna-dood-ervaring gehad. Hij zou het eerder van mensen waarbij hij aan het sterfbed heeft gezeten kunnen hebben gehoord. Of misschien kon hij het zelf helderziend waarnemen, net zoals de beelden van de mensen die als zielen na hun dood op aarde blijven ronddolen. Of waren het slechts verhalen die in die tijd veelvuldig de ronde deden?

Johannes de Doper

Dat er mogelijk meer achter zijn afbeeldingen schuil lijkt te gaan, leid ik af uit het belangrijkste werk waarvoor ik eigenlijk ben gekomen. Dat is ‘Johannes op Patmos’. Ik loop na de zaal gewijd aan ‘het Narrenschip’ en ‘de Landloper’ door in een ruimte waar ik ‘de Hooiwagen’ herken. Rechts van me hangen ook afbeeldingen, maar met een hoger nummer en ik neem aan dat ik hier op de terugweg langs zal komen. Tot ik even later bemerk dat de zalen verder lopen. Omdat Bosch niet zo heel veel werken heeft gemaakt loop ik de kans dingen over te slaan. Daarom vraag ik een bewaakster hoe je als bezoeker geacht wordt te lopen. Inderdaad moet je zowel rechts als links in iedere zaal kijken. Ik loop terug, en via ‘de Dood en de vrek’ kom ik, ja inderdaad, bij ‘Johannes op Patmos’. Ik was er zomaar aan voorbij gegaan! En dan komt voor mij de belangrijkste ontdekking, dat ‘Johannes op Patmos’ onderdeel heeft uitgemaakt van een groot altaarstuk van de Lieve Vrouwe Broederschap in de St. Janskerk met meerdere onderdelen waaronder een drieluik. De binnenkant van het rechterpaneel is de afbeelding van Johannes op Patmos. Het geopende linkerpaneel stelt Johannes de Doper voor, gehuld in een mantel met dezelfde roze achtige kleur als die van Johannes de schrijver van de Apocalyps!

johannes de doper van Bosch

Het paneel met Johannes de Doper is deels beschadigd doordat er aan de onderkant een stuk van is afgezaagd en de oorspronkelijke afbeelding op de achterkant is verdwenen. De achterkant van het schilderij met Johannes op Patmos is nog wel bewaard gebleven. Het was bijna dagelijks te zien als de luiken dicht waren, en toont de heuvel Golgotha en in het centrum op een berg de pelikaan die zijn jongen voedt met zijn eigen bloed en die zijn nest boven het vuur heeft gebouwd. Daarmee zijn de vier heilige vogels waarvan de zwanenbroeders kennis hadden compleet: de raaf, de pauw, de zwaan en de pelikaan, die voor de hoogste inwijdingstap staat, waarbij de intuïtie wordt verkregen. Wat het meest onbetekenend wordt gepresenteerd, blijkt voor de ingewijde het hoogste te zijn!

bosch achterzijde met pelikaan

En als we dan weten dat Johannes de Doper, na zijn onthoofding door koning Herodus, de inspirator werd van de twaalf discipelen en voortleefde als de eerste ingewijde door Christus in de uit de dood opgewekte apostel Johannes, dan is het toch erg interessant dat juist deze Johannes op het paneel tegenover dat met Johannes op Patmos is afgebeeld. Wist Bosch hiervan of was het een algemeen gebruik onder de zwanenbroeders? In de begeleidende tekst van het museum lees ik dat het altaarstuk in beide panelen van de Johannessen de essentiële devoties in zich verenigde van de Onze Lieve Vrouwe Broederschap: Maria afgebeeld in de zon en Johannes, de patroon van de Bossche St. Janskerk. Is waar, maar is het de hele waarheid? Zoals altijd eindigt bij Jheronimus Bosch een overpeinzing over een vraag met een nieuwe vraag. Dat is denk ik de magie van deze schilder die de belangstelling voor zijn werk zo levend houdt.

Als ik weer buiten sta schijnt de zon volop. De nachtelijke monsters zijn verdreven. Het wordt een prachtige warme lentedag.

Zondag 8 mei 2016

Op naar ‘s-Hertogenbosch: Jheronimus Bosch’ Johannes op Patmos

De laatste kans

Bijna is de Jheronimus Bosch tentoonstelling in ’s-Hertogenbosch afgelopen. Op de valreep heb ik nog een kaartje gekocht voor de laatste dag, om preciezer te zijn, voor zondagnacht 8 mei 2016 om 5.00 uur. Ik heb eigenlijk een afkeer van het gaan naar evenementen waar iedereen zich op stort. Maar wat me bij deze tentoonstelling toch heeft overgehaald is mijn belangstelling voor de Apocalyps van Johannes en het schilderij dat Jheronimus Bosch over dit in zijn tijd zeer populaire thema heeft gemaakt. De Apocalyps, de Openbaring van Johannes, het laatste boek van de bijbel, was rond het jaar 1500 populair omdat er in Europa een gevoel van naderende wereldondergang leefde, onder meer aangewakkerd door het cijfer 1500 , maar ook door sinds de 14de eeuw in Europa weer oplaaiende desastreuze pestepidemieën en de overgang van de Middeleeuwen naar een nieuw tijdperk. In ieder geval hebben we aan de vrees voor een magische wereldgebeurtenis aan het einde van de Middeleeuwen diverse kunstwerken overgehouden, waaronder dit mooie doek van Bosch over Johannes op Patmos.

bosch johannes op patmos

63 cm x 43.3 cm (ca 1489)

De Apocalyps is een pretentieus boek

Hoe langer je naar het schilderij kijkt, hoe meer je het vermoeden krijgt dat Jheronimus Bosch heel goed wist hoe hij dit onderwerp moest afbeelden. Een andere beroemde kunstenaar uit die tijd, de Duitser Albrecht Dürer, waagde zich ook aan de Apocalyps met 15 beroemd geworden houtsneden. Hij beeldde vrij getrouw de teksten van het bijbelboek uit. Bosch daarentegen heeft een eigen invulling gemaakt die belangrijke elementen uit de Apocalyps en zijn interpretatie daarvan samenbrengt. Laten we eens beter kijken.

Onmiskenbaar is Johannes de hoofdfiguur, op de voorgrond geplaatst in een roze gewaad. Roze is de kleur die in religieuze kring verbonden is met de Christusliefde, die verwant is met de kleur van rozenkwarts. Ook deze edelsteen wordt in verband gebracht met het hart en de liefde. Johannes zit als het ware in een wolk van deze liefde die hem omringt wanneer hij door middel van visioenen van de Christus, in de Apocalyps als het Lam aangeduid, inzicht krijgt in het doel van de schepping van de mens. De Apocalyps is een pretentieus boek, het geeft de openbaring van de schepping door de goden van de allereerste aanvang van de mens tot zijn voltooiing in de verre toekomst, waarbij de mens zelf tot een goddelijk wezen is geëvolueerd. Het gaat ergens over in het boek dat Johannes op dit schilderij aan het schrijven is. Waar komen we vandaan? Waar gaan we naartoe? Het antwoord wordt in de Apocalyps geopenbaard. Niet in wetenschappelijke taal, maar in beeldentaal die we moeten ontcijferen. Een beeldentaal waarin Bosch ook goed thuis is.

Johannes heeft zijn blik opwaarts gericht. Het eerste wat we daarbij zien is een engel. De engel staat op een rots, waarmee Bosch aangeeft dat deze engel zich op een verheven, meer geestelijk dan aards, niveau bevindt. De engel bemiddelt tussen de geestelijke wereld en de mensenwereld. Tegelijk is de berg een onderdeel van de vier elementen aarde, water, lucht en vuur. De berg is daarin de aarde, de rivier het water, daarboven de lucht en in de zonneschijf vinden we het vuur. De op de berg staande engel is doordrenkt met een lichtblauwe kleur, de complementaire kleur van het roze waarin Johannes is gehuld. De engelfiguur heeft iets onwerkelijks, iets transparants, niet die stoffelijkheid die de afbeelding van Johannes kenmerkt. Het gaat niet om de engel, het gaat om de boodschap die hij doorgeeft aan Johannes. Hij is een intermediair die Johannes innerlijk bij de hand neemt en de hemel voor hem opent. De engel heeft merkwaardige sprietachtige vleugels met links en rechts iets dat aan een uitstekend pauwenoog doet denken. De pauw, het dier dat de ‘ogen heeft geopend’, staat volgens de esoterische traditie voor de inwijdingstap waarbij helderziendheid wordt verkregen, zoals de meer op de voorgrond afgebeelde raaf symbool staat voor de studie van de geestelijke wereld. Dat is de eerste stap of voorwaarde voor verdere inwijding in de wereld van de geest. De engel die we zien heeft vele vleugels en is daarom geen gewone engel, maar een engel van een hogere rang. In de Apocalyps zijn aanwijzingen te vinden dat het om de aartsengel Michael gaat, die in het hoofdstuk 12 met name wordt genoemd en die ook wel wordt aangeduid als het ‘aangezicht van Christus’. Deze engel wijst met zijn rechterhand naar de gebeurtenis waar het in dit schilderij eigenlijk om gaat, al is het klein en onopvallend in de linkerbovenhoek afgebeeld.

Waar zijn de duivels?

Een aanwijzing dat linksboven het centrale onderwerp staat is dat dit beeld, al is het hoog verheven, steviger is neergezet dan de engel. We zien een vrouw gekleed in een bijna zwart gewaad. Het zwart is een donkerpaars-blauwe fluweelachtige kleur, die Bosch ook heeft gebruikt bij het afbeelden van Maria in zijn ‘Aanbidding der koningen’. Overigens is Maria, die in deze tijd breed werd vereerd, niet zo vaak als je zou denken gezien zijn lidmaatschap van de Onze Lieve Vrouwe Broederschap, aanwezig in het werk van Bosch (zie bijvoorbeeld http://www.tjarcoduinstra.nl/2015/02/08/wat-bezielt-jeroen-bosch-3/, en Paul Vandenbroeck, ‘Jheronimus Bosch, alle schilderijen en tekeningen’, 2001). Bosch was sinds 1488, mede door zijn huwelijk met Aleid van de Meervenne, die uit een in Den Bosch hoog in aanzien staande familie kwam, lid van de elite binnen de nu nog altijd bestaande Lieve Vrouwe Broederschap. Deze zogenaamde Zwanenbroeders stonden de verering van Maria voor. De zwaan was, naast de raaf en de pauw, een derde heilig dier dat ‘de weg kent tussen hemel en aarde’ en voor de volgende inwijdingsstap stond, de inwijding in helderhorendheid, de inspiratie. Bosch verkeert dus in een religieuze kring waar esoterische kennis circuleert. Maar Bosch heeft tegelijk moderne ideeën en kijkt kritisch naar zijn omgeving, als we zijn schilderijen volgen. Hij plaatst de christelijke leer uit zijn tijd van de menselijke zonde en de verlossing op voorspraak van Maria, in een kritisch perspectief. De merkwaardige afbeeldingen die hij in zijn andere werk gebruikt laten veel te fantaseren over wat betreft zijn bedoelingen. Nog steeds is er geen eenduidige visie op de intenties van zijn werk en of hij tot een herkenbare stroming uit zijn tijd behoorde. Het lijken droombeelden. Wat verbazing wekt is dat zijn werk met spottende afbeeldingen bij de kerk niet tot vervolging heeft geleid. Werd het oogluikend toegestaan omdat de leiders zelf ook zagen hoe het leven onder een fraaie dekmatel soms heel anders in elkaar zat? Bosch lijkt zich nog het meest verwant te voelen met de in Deventer zetelende stroming van de Moderne Devotie.

Tegen deze achtergrond valt het op dat Bosch in het schilderij van ‘De heilige Johannes te Patmos’ niet met duivelse beelden of karakters zoals in ‘De Hof der lusten’ op de proppen komt. Hier is alles tamelijk serieus. Hij plaats de vrouw die het mannelijke kind baart indirect als centraal thema in het doek. Het beeld van de vrouw, omhuld door de gouden zonneschijf, onder haar een maansikkel, een sterrenkrans om haar hoofd en op haar schoot een pasgeboren baby, is overigens een universeel gebruikt thema in religieuze kringen en op mystieke plaatsen over heel de wereld. Een voorchristelijk voorbeeld in Egypte is het beeld van Isis met het kind Horus. Waarom kiest Bosch voor dit beeld en niet de vele andere visoenen die Johannes in de Apocalyps beschrijft? Hij moet daar een reden voor hebben gehad. Mogelijk wilde hij, kort na zijn toetreding in 1488 tot de kerngroep van de Zwanenbroeders, zich van zijn braafste kant laten zien.

De vrouw-met-de-zon-bekleed

Waarop duidt het beeld van de moeder met het kind? Er is een wereld van associaties en betekenissen aan dit beeld gegeven, maar dit verhult vaak de betekenis die de Apocalyps eraan geeft. De Apocalyps beschrijft dit beeld als volgt (Openbaring 12: 1-2, 5):

En er werd een groot teken gezien in de hemel;
een vrouw, bekleed met de zon;
en de maan was onder haar voeten,
en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.
En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbend,
en zijnde in pijn om te baren….
En zij baarde een mannelijke zoon,
die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede;
En haar kind werd weggerukt tot God en zijn troon.

Oppervlakkig gezien komt meteen de associatie op dat het hier gaat om Maria met het kind Jezus. Maar de Apocalyps is een esoterisch boek, het diepste geschrift van het Christendom. Wist Bosch daarvan? Hij moet daarvan niet geheel onwetend zijn geweest, want hij plaatst met precisie de kernthema’s in zijn schilderij. Het donkerblauw van het gewaad van de vrouw-met-de-zon-bekleed staat bekend als middernachtsblauw, ofwel het ‘blauw van de nacht waarin de Davidster verschijnt’ (http://tomwesteneng.nl/kleuren.html). Een christelijke verwijzing die nog niet op verborgen kennis bij Bosch hoeft te duiden.

Voor het esoterisch christendom staat dit beeld van de vrouw-met-de-zon-bekleed voor een cruciale fase in de mensheidsontwikkeling. Het weerspiegelt het moment dat in de ziel van de mens het Ik, het zelfbewustzijn, wordt geboren. Of nog scherper uitgedrukt, het is het moment dat in het gereinigde gevoelsleven van de mens het hogere bewustzijn, de universele mens, wordt geboren. De vrouw heeft niet alleen de zon om zich heen maar ook de maan onder haar voeten. Zij heeft het bewustzijn van het geestelijke licht ontwikkeld en beheerst de hartstochten, die door de maan worden vertegenwoordigd. In dat stadium wordt uit de gereinigde ziel van de mens het hoger bewustzijn, het mannelijke kind, geboren en treedt de mens een hogere wereld binnen. Dat is de kernboodschap van de Apocalyps, de groei van het zelfbewustzijn, de redding van het ik en het voorkomen dat het kind na te zijn geboren weer verzinkt in een dierlijk of zelfs demonisch groepsbewustzijn. Niet neerwaarts maar opwaarts moet het zich ontwikkelen tot de figuur waarmee de Apocalyps opent, de gestalte in het witte kleed, die alleen zelf zijn naam kent en die zijn wil heeft gesterkt tot een ijzeren roede waarmee hij de demonische verleidingen weerstaat.

Schorpioen en draak

Als we de lijn doortrekken van de vrouw met het kind linksboven, via de aartsengel naar Johannes in het centrum, en vandaar naar rechtsonder, dan zien we een zwart beest, lijkend op een schorpioen, met een mensenhoofd dat aan een geleerde doet denken door het brilletje op zijn neus, en waarin het gezicht van Bosch zelf kan worden gezien. Het is de enige afbeelding in het schilderij waarin we Bosch handtekening herkennen. Hij maakt deze figuur al meteen belachelijk door het stokje met weerhaken waarmee hij een voorwerp naar zich toe wil trekken waar hij al zijn aandacht op heeft gericht. Dat moet wel iets heel belangrijks zijn, zou je denken. Maar het is niet meer dan de pennekoker van de pen waarmee Johannes zijn visioen aan het optekenen is. Zou het betrekking hebben op de haarkloverijen over bijkomstigheden van de kerkgeleerden? Zou het zijn ondeugende weergave zijn van wat in het beeld dat Johannes schetst tevoorschijn komt als de rode draak die op de loer ligt om het pasgeboren kind te verscheuren? Want dat is de tekst die ik in het citaat nog even had weg gelaten en dat duidt op een gevaar dat voortdurend op de loer ligt, ook al schrijdt de mens over de drempel naar een hoger geestelijk bewustzijn (Openbaring 12: 3-4).

En er werd een ander teken gezien in de hemel,
En ziet, er was een grote rode draak,
Hebbend zeven hoofden en tien hoornen,
En op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.
En zijn staart trok het derde deel van de sterren van de hemel,
En wierp die op de aarde.
En de draak stond voor de vrouw, die baren zou,
Opdat hij haar kind zou verslinden,
Wanneer zij het gebaard zou hebben.

Zo klein als dat schorpioenachtige mannetje is, zo groot is het gevaar dat we het hogere waar het om gaat vergeten omdat we ons verliezen in onbenullige stoffelijke details.

Rivier en boom

Kijken we nogmaals omhoog in het doek naar de achtergrond en wat zich rechtsboven afspeelt. We zien een historisch rivierlandschap en een rijzige boom. Mogelijk alleen maar decoratie voor het eerder beschreven tafereel. Maar wie de Apocalyps van Johannes heeft gelezen weet dat rivier en boom daarin een prominente rol spelen. Zij vormen het slot van de Apocalyps. Daar lezen we in Openbaring 22 vers 1-2:

En hij toonde mij een zuivere rivier van het levenswater
Klaar als kristal,
Voortkomend uit de troon van God en het Lam.
In het midden van haar straat
En op de ene en de andere zijde van de rivier
Was de boom des levens,
Voortbrengende twaalf vruchten,
Van maand tot maand gevend zijn vrucht;
En de bladeren van de boom
Waren tot genezing van de heidenen.

Iedere kijker zal toegeven dat de kollossale boom met een grotendeels kale stam die tot in de hemel lijkt te reiken en beide oevers van de rivier omspant geen gebruikelijk boom is. Deze boom lijkt weer te geven waar het pas geboren kind naar toe zal groeien als het zijn ontwikkeling verder doormaakt. In de kruin is een opening gelaten die een holte lijkt te vormen als spiegel van het beeld van de vrouw in de zonneschijf waar de toekomstige mens zijn plaats zal innemen. Dan zullen de mensen, zoals de Apocalyps tenslotte schildert, ‘als koningen heersen in alle eeuwigheid’.

Moeten we onszelf in Johannes herkennen?

De Apocalyps schildert niet de wereldondergang, maar de opgang van de mens tot grotere hoogte, zoals de boom groeit op dit schilderij van Bosch. En in de centrale figuur van Johannes kan de kijker zichzelf herkennen en de nog ongekende maar mogelijke toekomst die in de rivier van de tijd hem tegemoet komt.

28 april 2016

Waaraan zie je of een gemeente duurzaam is ? 3-7 Augustus 2015

Verslag van mijn reis van Schiedam en Spijkenisse naar Almelo, Emmen, Oude Pekela, Veendam, Delfzijl, Groningen en tenslotte Tiel, Houten en Bunnik 3-7 augustus 2015

Net als andere jaren had ik besloten deze vakantie ons land met andere ogen te gaan bekijken rond een thema waar ik met dagbezoekjes invulling aan kon geven. Na enig nadenken koos ik voor een lastige opgave: waaraan kan je zien of een stad duurzaam is of niet? Zou ik zulke kenmerken kunnen vinden en fotografisch vast kunnen leggen?

3 augustus 2015

Ik had me gister voorbereid door naar de uitkomsten van een onderzoek van mijn instituut Telos van de Tilburg University (www.telos.nl) te kijken dat gaat over de prestaties van duurzame gemeenten. De gemeenten met de hoogste en laagste scores zou ik kunnen selecteren voor een bezoek. Als begin koos ik voor enkele gemeenten die laag op die lijst staan. Immers waar alles goed is valt je weinig op. Juist wat uit de toon springt vraagt om onze aandacht en ik verwachtte zo snel kenmerken van onduurzaamheid te kunnen vinden. Bovendien had het onderzoek enkele aanwijzingen opgeleverd om indicatoren voor duurzaamheid te vinden. Zo was hinder indicatief voor veel meer problemen in de stad, evenals veiligheid en werkloosheid. Ik moest naar zichtbare aspecten op zoek die hiermee in verband staan. Ik vertaalde dit naar kenmerken zoals: komt er veel graffiti voor bv op bushokjes (vandalisme als aspect van veiligheid), komen er veel toezichtcamera’s op openbare plekken voor (preventie rond hangjongeren, diefstal e.d.), is er veel geluidoverlast (industrieterreinen en grote wegen nabij woonwijken die door geluidschermen leefbaar moeten worden gemaakt), ligt er veel vuil op straat, is er leegstand van winkels, zijn er rondhangende volwassenen waarvan je verwacht dat ze zouden werken, hoe zien de bedrijventerreinen eruit, is er een levendig en sfeervol centrum, etc.
Met dat plannetje in mijn achterhoofd ging ik vandaag op stap, waarbij ik twee steden had gekozen om mee te beginnen: Spijkenisse, vorig jaar nog hekkensluiter op de lijst maar nu wat hoger op de lijst door de fusie tot Nissewaard, en Schiedam, dat samen met Vlaardingen ook laag op de lijst staat. Als ik hier geen opvallende kenmerken zou tegenkomen, waar dan wel? Ik had echter een handicap, door de zomervakantie waren de steden leger dan normaal, tenzij het toeristische steden betrof. Ik ging op weg naar Schiedam, waar ik jarenlang heb gewoond.

Schiedam

Eer de A20 je vanaf het Kleinpolderplein aflevert bij afslag 11 rijd je met een lang viaduct over een bedrijventerrein. Voor je doemen hoge kantoorgebouwen op en in de verte weet je de schoorstenen van Pernis. Benauwend en woononvriendelijk is de eerste indruk. Geen moment komt het verlangen in je op: hier zoek ik mijn thuis. Toch ligt hier Schiedam.

duurzame steden trip 1 2015 008

Ik sla na de afrit meteen linksaf om zo het bedrijventerrein langs de ’s-Gravelandseweg, grenzend aan de Spaanse Polder, te bezoeken. Ik verwacht allerlei ellende tegen te komen, maar dat valt best mee. Geen verwaarloosde stukken grond of met onkruid overwoekerde trottoirs. Het is niet piekfijn verzorgd maar het doet ook niet onder voor andere bedrijventerreinen die ik ken. Dan rijd ik via de ’s-Gravelandseweg terug en het centrum in. Ik weet dat ik het grote uitbreidingsdeel van Schiedam, tuindorp Kethel, dat in de loop der decennia is opgerukt richting Delft, nu rechts laat liggen, evenals het Beatrixpark. Ik woonde met plezier in Kethel tijdens mijn studententijd in Delft. Het centrum van Schiedam nabij het stadhuis is zo’n jaar of twintig geleden opgeknapt en ziet er nog redelijk uit. Maar er lijkt sindsdien weinig vernieuwing tot stand gebracht.

duurzame steden trip 1 2015 020

Ik rijd door richting Lange Haven waar ik op latere leeftijd tien jaar heb gewoond. Een blik op de Lange Haven bevestigt mijn herinneringen. Het zou een leuke toeristische trekpleister kunnen zijn, met de schepen aan de kade en de oude panden, maar er ligt een grauwsluier over deze plek. De aanblik maakt me niet vrolijk.

duurzame steden trip 1 2015 023

Zou dat het kenmerkende zijn dat samenhangt met de redenen waarom deze stad zo laag op duurzaamheid scoort, de sombere sfeer, de afwezigheid van een uitstraling van durf en vitaliteit?

Ik merk dat het niet meevalt om de vinger op de zere plek te leggen. Misschien wordt het duidelijker in de Gorzen, een oude arme wijk die grenst aan de Waterweg. De wijk wordt gedomineerd door de grote fabriek van destilleerderij Nolet, het restant van het roemruchte verleden, vooral in de 19e eeuw, van Schiedam als internationale jeneverstad langs de Schie. De oude huisjes in de wijk zijn deels afgebroken en door heel goedkope modernere huisjes vervangen die nu al rijp lijken voor de sloop.

duurzame steden trip 1 2015 024

Aan de horizon van de straat priemen hijskranen in de lucht die in de havens van Schiedam aan olieplatforms werken. Hier voel je wel iets van Schiedams lage score op duurzaamheid, maar hoe representatief is zo’n wijk voor de stad als geheel? Ik rijd nog even de Havenstraat in. Hier werkte mijn vader vroeger bij Hoek’s Machine- en Zuurstoffabriek. Er is van het kantoorgebouw waarin de directie en de tekenkamer huisden niets meer te bekennen. Kennelijk is de grond verkocht en het gebouw afgebroken. Het oude bedrijf is overgenomen door Linde dat hier nu nog steeds zuurstof maakt en opslaat, maar aan het einde van de straat zijn nieuwe moderne bedrijven gekomen. Ik parkeer mijn auto even aan de Waterweg. Landinwaarts heb je van hieruit een mooi uitzicht op de skyline van Rotterdam. Voor me schittert de zon fel op het water. De Havenstraat getuigt ervan hoe alles nieuw kan worden.

Ik rijd door richting Beneluxtunnel. Voor me doemt de Vijfsluizenflat op, waar ik woonde tijdens mijn middelbareschooltijd in Vlaardingen. De flat is inmiddels 55 jaar oud en markeert niet langer de schooltuinen die voor het gemaal van de Poldervaart waren aangelegd. Deze flat kijkt nu uit op een metrolijn en de A4 die met twee tunnelbuizen Schiedam/Vlaardingen met Hoogvliet verbindt. De Vijfsluizenflat is misschien wel een mooi symbool voor de ontwikkeling van Schiedam, een woontoren die eerst op een vaart, een sluis, en een modern sportterrein (van Shell) uitkeek en nu de grens markeert tussen de woonwijk en de zeer drukke snelweg, evenals het bedrijventerrein dat is verrezen op de oude werf van Wilton-Fijenoord.
De indruk die ik overhoud is een stad die klodders verleden herbergt, een grote groene long heeft gebouwd richting Delft, maar deze lijkt niet met het oude centrum te zijn geïntegreerd. Een stad die in de schaduw is blijven liggen van Rotterdam en zijn randwegen, waarvan het hart zwakjes klopt en daarmee de eigenheid, die er ooit was, nog steeds niet lijkt te hebben hervonden. Waar zie je dat nu concreet aan? Ik heb geen graffiti op bushokjes gezien, geen verwaarloosde bedrijventerreinen, maar wel zie ik een soort dofheid waar juist bruisende burgerlijke activiteit mag worden verwacht. Komt dat door de nabijheid van Rotterdam? Heeft Schiedam te weinig om zich van deze wereldhaven te onderscheiden? Is Schiedam nooit hersteld van de breuk met het grootse jenever verleden?

Spijkenisse

Na de Beneluxtunnel sla ik rechtsaf, op weg naar Spijkenisse. Voor me ligt een woud aan windmolens en schoorstenen van raffinaderijen en chemische fabrieken. Mooi is het niet, wel fascinerend voor wie iets heeft met techniek. Mefistofeles is hier zichtbaar bezig, geen wonder dat Spijkenisse onderaan de duurzaamheidlijst staat, schiet het door me heen. De weg voert naar links en het hele landschap verandert.

duurzame steden trip 1 2015 029

Dit was nog niet Spijkenisse. Nog tweemaal een afslag naar links voert me op een brede weg, de Groene Kruisweg, verder naar het centrum van Spijkenisse dat nieuw is gebouwd en er functioneel maar beslist niet onaardig uitziet. Anders dan in Schiedam heeft men hier, lijkt het wel, alles opnieuw, ruim en met ambitie aangelegd.

duurzame steden trip 1 2015 038

Toch merk ik later ook dat er pittoreske staatjes, zoals het Noordeinde, zijn gehandhaafd die iets van de oude sfeer uitstralen. Hier is het oude hart opgenomen in het nieuwe hart. Maar er is meer. Ook heeft Spijkenisse een satelliet gebouwd met hoge appartementen die uitkijken over de Oude Maas en het havengebied ten Noorden daarvan.

duurzame steden trip 1 2015 031

Spijkenssie heeft wel een metro, maar zelf geen aansluiting op een snelweg. De uitbreiding richting het agrarische Zuidland helpt op dat gebied ook niet. Al is Spijkenisse dus meer opgesloten dan Schiedam, toch maakt het de indruk meer ademruimte te hebben. Ik blijf met nog meer verwarring achter als ik Spijkenisse verlaat. Waaraan kon ik hier nu zien dat het een van de laagst scorende gemeenten van ons land is op het gebied van duurzaamheid? Als bezoeker kan ik geen opvallende zichtbare verschijnselen aanwijzen. Goed, het is een wat rommelige en geïmproviseerde stad, zonder veel verfijning, recht toe recht aan, maar ‘wat het hebben moet dat heeft het wel’.

Is het misschien meer nog de entourage van de stad, l’environnement, dat wat de stad omringt, wat de duurzaamheid weerspiegelt? Is dat bepalender dan dat wat in de stad zelf aan uiterlijke kenmerken is te vinden? Wat hun omgeving betreft zijn Schiedam en Spijkenisse overschaduwd door de Rijnmondse industriële activiteiten. Daarbij komt nog dat Schiedam een oud hart heeft, terwijl Spijkenisse zich opnieuw heeft moeten uitvinden. Kan de stad zichzelf van binnenuit bepalen of wordt de stad primair bepaald door wat die omgeving te bieden heeft? Ik neig ertoe om een stad alleen duurzaam te noemen als de kenmerken volgen uit bewust eigen handelen, uiteraard in wisselwerking met de omgeving, maar zonder daar geheel door bepaald te zijn. Waar kan je dat aan waarnemen?
Zo kom ik erop dat de afspiegeling van duurzaamheid in de stad gezocht moet worden in uitingen van de duurzaamheidhouding van bestuur, ondernemers en bewoners. In lijn hiermee zou je zichtbare kenmerken van duurzaamheid meer moeten zoeken in uitingen van het kunstzinnige, bezielende en spirituele element, dat te voorschijn komt bij de manier waarop de stad is vormgegeven en versierd. Zou dat in het centrum van de stad objectief zijn vast te stellen? Bijvoorbeeld: hoe is het stadhuis vormgegeven, is er meer dan functionaliteit te zien, kent het winkelcentrum naast de obligate winkels zoals Blokker, HEMA, de Tuinen, C&A, V&D, Kruidvat, etc. ook bijzondere en unieke winkels? Hoe ziet het ontwerp eruit; hebben straten en pleinen iets extra’s in de aanleg van groen en bomen, iets dat een feestelijk en vorstelijk gevoel overbrengt, en kan dat in een meetschaal worden vastgelegd? Is er veel leegstand met graffiti en bewakingscamera’s? Ja, hier ligt misschien een beter houvast dan wat ik tot nu toe heb gezocht.

5 augustus 2015

Deze dag wilde ik naar het Noorden, vooral de provincie Groningen, waar de op duurzaamheid laagst scorende gemeenten liggen, zoals Pekela, maar ook Veendam. Ook ligt hier de mysterieuze stad Groningen, een stad die te midden van alle ellende van de oude veenkoloniën een glanzende economische prestatie weet neer te zetten en onder de grote steden van ons land een echt voorbeeld is geworden. Mogelijk is dit de enige plek waar de vruchten van het aardgas voor deze provincie zichtbaar worden. Maar ik begin in Almelo, dat maar één plaatsje hoger op de lijst van duurzame gemeenten staat dan Veendam, en ga vandaar in noordelijke richting naar Emmen, de laagst scorende 100.000plus gemeente van ons land.

Almelo

Almelo heeft me verrast. Het centrum is helemaal op de schop genomen. Een oude haven die was gedempt is weer uitgegraven en daaraan is een nieuw hart van de stad gebouwd. Het gemeentehuis is pas enkele maanden geleden in gebruik genomen en staat als een imposante puist te prijken op de nieuw gecreëerde plek.

duurzame steden trip 2 2015 001

Ik strijk neer op een terras waar ik een mooi uitzicht op het gemeentehuis heb. Aan de andere kant van het water staat een even imposante oude schoorsteen, die een restant van de hier vroeger gelegen textielfabriek blijkt te zijn. Ook daar is een restaurant van gemaakt. Heel geslaagd. Na mijn zonnepittenbol gezond, stap ik op en ga de oude stad nader bekijken. Hier laat Almelo meer van het verleden zien. Vrij veel leeg staande winkels, ook graffiti hier en daar, hier en daar is het wat smoezelig.

duurzame steden trip 2 2015 008

Maar ik vind dat Almelo toch weet te verrassen en een kering aan het maken is. Als ik weg rijd en de weg naar Emmen zoek zie ik nog diverse wijken met deftige herenhuizen, voor de bedrijventerreinen je als bezoeker uitgeleide doen. Almelo is zo gek nog niet.

Emmen

Zou Emmen ook zo meevallen, begon ik me af te vragen. Emmen is een betrekkelijk grote stad met 110.000 inwoners, omringd door agrarisch land. Dat duidt meestal op beperkte economische draagkracht. Ik rijd voor ik het weet het centrum binnen en vind gemakkelijk op loopafstand een parkeerplek. Het begin van het winkelcentrum is wat groezelig, vooral het HEMA gebouw lijkt decennia lang niet geverfd, maar het is druk op deze mooie dag met honderden wandelaars en winkelbezoekers.

duurzame steden trip 2 2015 021

Al snel vind ik het gemeentehuis, ook zo’n strak splinternieuw geval -waar bovendien aandacht aan een beeldengroep is besteed- en dat wordt omringd door zeer grote pleinen, deels met groen, waar alleen gewandeld en gefietst mag worden. Niets mis mee. Ik zie geen luxe, geen historische monumenten, afgezien van een weinig fraaie kerk op het midden van een plein, maar ook zijn er enige restaurants die druk worden bezocht. Ik zie geen hangjongeren, geen toezichtcamera’s. Kortom het centrum is eenvoudig maar met elán neergezet. Men is goed bezig. Voor de laagst scorende 100.000plus gemeente ziet het centrum van Emmen er stukken beter uit dan ik had gedacht. Bovendien wordt er nog druk gebouwd aan verdere verbeteringen.

Veendam

Door naar Veendam. Ik heb hier als student nog gelogeerd toen ik een zomer stage liep bij AVEBE. Maar het komt me niet bekend voor. Veendam ligt aan het Wildervanckkanaal en het is een beetje rommelig, kruipdoor-sluipdoor, binnenkomen. Er staan nog diverse statige panden in het plaatsje en ik kan parkeren voor een groot cultureel centrum, Van Beresteyn geheten, dat ligt naast het streekmuseum.

De winkelstraten zijn bescheiden, maar zonder veel leegstand, en na enig zoeken vind ik het stadhuis, een fraai oud gebouwtje waar, als zo vaak, een vierkante blokkendoos aan is gebouwd voor het na fusies toegenomen aantal ambtenaren.

duurzame steden trip 2 2015 034

Al met al valt ook Veendam me niet tegen, een mengsel van incidentele oude grandeur en een bescheiden werkgemeenschap, maar zonder enig teken van verpaupering. Het gaat dan misschien economisch niet goed in de provincie Groningen, de Groningers lijken zich toch aardig te kunnen redden.

Pekela

Dan wordt het tijd voor het hoofddoel van deze dag, de hekkensluiter van de lijst van duurzame gemeenten, Pekela, waar het economisch en sociaal heel slecht gaat. Het ligt niet ver van Veendam en al snel sta ik voor het gemeentehuis in Oude Pekela.

Ja, dat is een heel bescheiden rechthoekig gebouwtje en het steekt nog gunstig af tegen de schrale omgeving. Er is weliswaar een mooi gerestaureerde molen tegenover het stadhuis, maar verder slaat vandaag voor het eerst de schrik me om het hart. Twee vervallen gebouwtjes blijken van de Rabo Bank en ABNAmro Bank te zijn en nog te functioneren. Een wonder dat ze nog geld uitspuwen.

duurzame steden trip 2 2015 046

Hier is voor het eerst verval te zien. De winkels zijn slecht onderhouden of dicht. Een makelaarskantoor heeft niet eens de moeite genomen grote gaten in de glazen gevel te repareren. Een gesloten modezaak ‘Butterflay Fashion’ heeft de ramen met oude kranten dicht geplakt. Zo erg heb ik het nog nergens aangetroffen.

Delfzijl

Dan zoek ik naar een afsluiting voor de dag. Het is inmiddels vijf uur geweest en opeens herinner ik me een hotel dat buitendijks boven zee is gebouwd in Delfzijl, een half uur rijden hier vandaan. Dat zou leuk zijn met dit warme weer. Ik rijd richting de Eems-Dollard en kom in het havenplaatsje Delfzijl aan dat een zelfde sfeer ademt als wat ik in Rijnmond gewend was. Ook Delfzijl staat op het laagste deel van de lijst met duurzame gemeenten. Maar hier waait de wind en zijn de windmolens overal in het blikveld te vinden.

Het gemeentehuis kent zoals we vaak zien een moderne aanbouw. Het oude deel getuigt door een scheur in de voorgevel van de aardbevingen door de aardgas winning.

duurzame steden trip 2 2015 054

Haven, schepen, staal, dijken, niet zeuren maar poetsen, doe maar gewoon, dat is de uitstraling van deze gemeente. Het hotel zit stampvol. Dat is nou jammer. Dan maar op zoek naar een ander hotel hier en als dat niet lukt mijn geluk beproeven in Groningen, dat ik anders morgen had willen bezoeken.

Groningen

Om kwart over zes ben ik in Groningen. Ja dat is een echte stad! De wegen wijken tot brede banen, hoge prestigieuze kantoorgebouwen omringen je en laten je tenslotte toe in het centrum waar de geschiedenis, de kunst, de allure, de vrijmoedigheid, het boven het burgerlijke uitstijgende, je tegemoet komt.

Nu nog een hotel vinden. Ik rijd tweemaal een rondje langs het monumentale historische station en het bekende museum voor moderne kunst van Groningen, mijn TomTom dirigeert me naar pension Tivoli, waar ik voor geen goud wil overnachten. Ik rijd om Akerkhof heen, zie de Martinitoren in de lucht prikken, maar vind geen hotel.

duurzame steden trip 2 2015 062

Ik parkeer mijn auto en ga lopend nog op verkenning uit, tot aan het museum. Prachtige gebouwen met monumentale gevels, ja , maar nergens een hotel. Zonder hotel heb ik weinig zin om hier uitgebreid te gaan zitten eten. Natuurlijk ben ik de verkeerde kant opgelopen en gereden en had ik achter Akerkhof moeten kijken naar het monumentale stadhuis en de Grote Markt en had dan Hotel Prinsenhof gevonden.

Misschien had men nog een bed over gehad, misschien. Maar ik besloot om de knoop maar door te hakken. Het was twee uur rijden naar huis, waar ik nog voor donker terug kon zijn. Een mooie vakantiemaaltijd in de ondergaande zon schoot er dan helaas bij in. Zo gezegd, zo gedaan.
Wat heb ik nu vandaag geleerd? Het moet wel erg mis zijn wil je de economische malaise aan het uiterlijk van de gemeente zien. Oude trots en kracht kunnen nog lang doorwerken in het straatbeeld. De grootste vraag is eigenlijk waarom de stad Groningen het economisch zo goed doet, want al spreekt de sociaal-culturele sfeer me aan, de stad blijft volgens de metingen op sociaal vlak onder het gemiddelde steken. Het zijn de monumentale panden in de binnenstad, het feit dat er een universiteit is, en ja, het moet de doorwerking van de aardgasbaten zijn die hier voor economische draagkracht zorgen, al is het maar dat de regering in Den Haag in deze stad extra en hoogwaardige werkgelegenheid heeft geschapen als compensatie voor het leegroven van de bodemschatten in deze streek. Zou de stad Groningen het ook zo goed doen zonder de aardgascomponent? Zou het dan nog steeds beter scoren dan bijvoorbeeld een andere universiteitsstad als Tilburg? De economische productie (BRP) is heel hoog in Groningen, en de stad scoort hoog op kennis en ontsluiting met hoofdwegen. Maar er zijn tegelijk veel arme huishoudens en de werkloosheid is hoog. Dat zijn de zelfde problemen die de andere Groningse gemeenten hebben. Worden die in de stad Groningen gemaskeerd door de universiteit, de hoger gekwalificeerde werkgelegenheid en de vele starters? De vraag die ik eraan over houd is of die twee werelden van de welgestelden en de armen elkaar in de stad Groningen in de praktijk ook raken en bevruchten. En hoe gaat dat dan?

7 augustus 2015

Na terugkeer uit Groningen stond ik in dubio. Zou ik mijn eerdere plan om Den Helder te bezoeken nog uitvoeren? En daarna afdalen naar Brabant en Limburg om Helmond en Kerkrade nader te bezien? Zou ik daar nog veel nieuws leren? Na wat wikken en wegen kom ik tot een ander plan. Waarom zoek ik het vandaag niet dichter bij huis? In de omgeving van Zeist is ook veel te leren. Niet zover hier vandaan ligt Tiel dat nog lager scoort dan Schiedam en Delfzijl. En meer interessant nog, hier vlakbij liggen ook twee gemeenten die tot de hoogst scorenden behoren: Houten en Bunnik. Dan moet ik in één dag de essentie van het verschil toch kunnen ontdekken?!

Tiel

Eerst Tiel. Het is geografisch net zo’n stad als Wijk bij Duurstede, maar die gemeente hoort tot de topgroep. Beide steden hebben een oud verleden, liggen aan een grote rivier en hebben een haventje dat in de zomer vooral voor plezierjachten wordt gebruikt. Maar Tiel is de arme variant, gelegen aan de Waal en Wijk bij Duurstede de rijkere, gelegen aan de Nederrijn/Lek. Tiel ligt in de stroom van drie transportassen: de rivier, de Betuwe spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland, en de A15.

Belangrijker nog is dat Tiel net te ver van grote steden als Rotterdam en Utrecht ligt om aantrekkelijk te zijn als woongemeente voor pendelaars. De lagere welvaart weerspiegelt zich in het weliswaar oude maar niet erg chique centrum. Het is evenmin een toeristische trekpleister. Het nieuw gebouwde, rechthoekig ogende, gemeentehuis ligt tussen een parkje voor het gebouw en een eenvoudig pleintje terzijde van het gebouw. Net als ik er overheen loop beginnen een paar allochtone jongens te ruziën en vechten, terwijl omstanders verbaasd toekijken. Iets meer richting de rivier wordt een groot nieuw project gerealiseerd dat het verschil moet gaan maken.

Bij binnenkomst zag ik al dat de huizen klein en bescheiden zijn. Bij het verlaten van de stad in westelijke richting valt me dat nog meer op. Hele wijken bestaan uit petieterige ´arbeiders´ woningen.

duurzame steden trip 3 2015 024

Je kunt natuurlijk ook anders redeneren. In Tiel zijn is de werkende klasse niet in betonnen flatgebouwen neergezet, zoals in de Randstad veel wordt aangetroffen, maar heeft ieder gezin toch een eigen huisje met een tuintje. Hoe zie je dat in de statistieken? Het telt wel mee voor het beeld van de duurzaamheid van een gemeente. Een eenvoudige werkstad, gedomineerd door mensen die werken voor lage lonen en waar het elán, dat bij het in een gelijksoortige situatie verkerende Spijkenisse op te snuiven viel, nog lijkt te ontbreken. Maar hier vind ik, ondanks de bescheidenheid van deze gemeente, geen verpaupering, geen graffiti.

Houten

Via de A27 ben je binnen een half uur in Houten. Misschien wel de meest bijzondere stad van ons land, die zich nabij Utrecht heeft gevleid tussen Nieuwegein en Bunnik/Zeist. Wat is dan zo bijzonder aan Houten? Dat merk je al meteen bij aankomst. Je kunt er niet zomaar inrijden. Net als de middeleeuwse steden heeft deze moderne New Town een stadsmuur in de vorm van een om de hele stad aangelegde aarden wal van enkele meters hoog.

Slechts op een paar plekken kan de bezoeker door dit afweermechanisme heen breken, en zolang je de meest voor je doel passende ingang niet hebt gevonden moet je verder om de stad heen rijden op de Rondweg. Eenmaal binnen de muren wil het stadsbestuur je zo snel mogelijk uit je auto hebben. De stad maakt in de verschillende wijken op mij een saaie indruk en is gemaakt voor fietsers die met ruime paden overal vorstelijk heen en weer kunnen rijden. Dit is het meest uitgesproken zichtbaar in het centrum van Houten, waar ook het gemeentehuis ligt dat de andere gebouwen met zijn toren domineert. Hoe modern Houten wil zijn blijkt uit een zuil met het naambordje voor het gemeentehuis waarop in letverlichting is te lezen www.houten.nl. Naast het gemeentehuis, de gekanaliseerde waterpartijen en het meanderende hoofdsnelfietspad ligt een opvallend in aluminium en glas vormgegeven hypermodern station van de spoorwegen.

duurzame steden trip 3 2015 032

Nergens in de gemeente is er wanorde. Tenminste, afgezien van een wilde man die bij de gemeentevijver passanten lastig valt door ze verwijten toe te schreeuwen over de toestand in de wereld. Hoe is zoiets in Houten mogelijk? Op de terugweg is hij er al niet meer. Zoiets kan maar een paar minuten in Houten bestaan, denk ik. Ook voor de fietsenstalling bij het station is een passende oplossing gevonden door een futuristisch fietsen transferium met lift en al en een uitgebreid handvest met regels.
Het verbaast niet meer dat de witte en crême-kleurige muren van de gebouwen overal maagdelijk zijn gebleven. Spuitbussen voor graffiti bestaan niet in Houten. In dit Brave New World zijn er echter ook dingen die ik als gewone sterveling mis. Op de riante pleinen met wandelaars en statige fietsers, – toegegeven ook snelt er soms een pizza bezorgen op scooter voorbij -, is een enkel restaurant te zien, maar het geheel ziet er zo steriel uit dat de lust me vergaat om hier het avondeten te gebruiken. Alles is geregeld in Houten omdat aan alles vooraf is gedacht. Ik begrijp dat dertig jaar lang een in detail uitgedacht plan voor deze nieuwe stad consequent is uitgevoerd. Dat is op zich al heel bijzonder gezien de wisselende uitslagen van de vierjaarlijkse gemeenteraadverkiezingen. Maar nu is het dan ook zo dat ik de burgemeester heb horen verzuchten dat hij nergens in zijn gemeente nog ‘rommelruimte’ heeft, bijvoorbeeld voor startende bedrijfjes. Wat me nog het meeste is opgevallen, is het beheer van het groen. In alle gemeenten die ik bezocht stond het gras in de wegbermen en groenstroken hoog omdat het personeel van de plantsoenendiensten vermoedelijk op vakantie is. Niet zo in Houten.

duurzame steden trip 3 2015 046

Langs de Rondweg, ja zelfs op het talud van de spoorlijn, is het gras begin augustus kort gemaaid. Wie wil wonen in deze (bijna) meest duurzame stad van ons land? Het zijn burgers die veelal in Utrecht werken en vervolgens zich in deze moderne enclave terugtrekken waar het leven voorspelbaar en veilig is, geordend en gereguleerd, ja bijzonder verantwoord en duurzaam. Toch vraag ik me af of het een model is voor andere gemeenten die duurzaam willen zijn. Het heeft namelijk ook iets weg van een sekte onder de duurzame gemeenten.

Bunnik

Om nog één andere voorbeeld van een praktisch net zo hoog scorende duurzame gemeente te zien, en in de hoop daar wel gezellig te kunnen eten op mijn laatste vakantiedag, rijd ik naar buurgemeente Bunnik. Ik passer een stukje van Bunnik bijna dagelijks met mijn auto maar heb het centrum nog nooit goed bekeken. Bunnik, inclusief Odijk en Werkhoven, telt 15.000 inwoners, en is een stuk kleiner dan buurgemeenten Houten met 49.000 en Zeist met 62.000 inwoners. Het centrum van Bunnik is moeilijk te vinden want behalve dat er een Dorpstraat is met wat winkels stelt het niet zo veel voor. De Dorpstraat eindigt met het Oude Raadhuis, een elegant pandje dat inmiddels voor een nieuwe versie van het gemeentehuis, dat in Odijk staat, is verruild.
Ja, er staan vrijstaande herenhuizen in Bunnik, maar ook gewone rijtjeshuizen en in de omtrek liggen gewone bedrijventerreinen. Er is niet zoveel bijzonders aan Bunnik te zien. Wel kom ik naast het Oude Raadhuis een sfeervol restaurant tegen dat ik vaker op reclameborden had zien staan ‘Wapen van Bunnik’. Dat gun ik mezelf dan maar. Het is inderdaad een aanrader met een goede keuken. Omdat ik alleen ben word ik nog toegelaten, want men is vol.

duurzame steden trip 3 2015 057

Dat biedt me de gelegenheid om na te denken over het onderscheid tussen Zeist en Bunnik. Wat heeft Bunnik dat Zeist, met zijn Slot Zeist en hotel Figi en het WWF en PGGM en de Triodos Bank en de Slotlaan met heel veel winkels, niet heeft? Ik kom maar op één factor. Zeist is van een mooi dorpje uitgegroeid tot een middelgrote stad en Bunnik is een klein dorp gebleven, met de eigen bevolking waarvan een deel niet onbemiddeld is en hier in het Wapen van Bunnik voor mijn ogen met de fiets komt dineren.

De uitbreiding van Zeist, met wijken die bestaan uit grote flatblokken, weliswaar ‘s zomers verscholen achter bomen, heeft de ‘duurzaamheidspoeling’ dunner gemaakt en daarom is de stad op de duurzaamheidladder gedaald. Is Zeist daarom minder goed bezig dan Bunnik? Een goede vraag, die zeker een antwoord behoeft. Ook een goede vraag is of in Bunnik het roer om moet en of het zich bijvoorbeeld bij Zeist of Houten zou moeten aansluiten. Ik denk dat Bunnik/Odijk niet voor niets als dorp nog steeds bestaat. Men wil het zo, en waarom zou zo’n gemeente daar niet mee door mogen gaan?

Uit deze verkenningstocht komt naar voren dat het niet meevalt aan de uiterlijke verschijning van een gemeente de duurzaamheid af te leiden. Wat zie je wel en wat zie je niet? Laat ik beginnen de twee uitersten te vergelijken: Houten en Oude Pekela. In Oude Pekela zag ik economisch verval dat niet wordt aangepakt maar blijft bestaan. Dan is het slecht met de gemeente gesteld. Er is geen veerkracht meer, zoals ik dat ook, maar veel minder extreem, meende waar te nemen in Schiedam. Spijkenisse barstte, ondanks de lage score, van de veerkracht voor mij als oppervlakkige bezoeker. In Houten vond ik de duurzaamheid wel zichtbaar maar ook een beetje doorgeschoten. Persoonlijk heb ik dan liever Bunnik, een gewoon dorp waar het leven nog simpel en genoeglijk lijkt en waar de grote stad als het moet toch om de hoek beschikbaar is. Dat is ook het algemene kenmerk van de gemeenten die als beste op duurzaamheid scoren. Het zijn allemaal relatief kleine gemeenten in de buurt van grote gemeenten, waar veel groen is, welgestelde burgers wonen, die zich netjes gedragen en voor hun werk naar de grote gemeenten in de buurt pendelen. Al is het een ideaal rolmodel, het is niet de toekomst die voor alle gemeenten is weg gelegd. Hopelijk is de stadswal om Houten niet de voorloper van de ‘gated communities’ die zich als eilanden van welvaart beschermen tegen de boze buitenwereld. Kortom, die echte duurzaamheid is moeilijk aan de buitenkant van de gemeente af te lezen, daarvoor moet je in de woningen, de openbare gebouwen en het gemeentehuis een kijkje kunnen nemen. Duurzaamheid is een samengesteld idee dat zijn wortels heeft aan de binnenkant van de samenleving en daarom is het lastig te fotograferen.

12 augustus 2015

Findhorn International Forum on Sustainability 7-11 juni 2015

Verslag van mijn reis juni 2015 naar de Findhorn Community in Schotland

5 juni

Ik heb me ingeschreven voor het Findhorn International Forum on Sustainability uit drie overwegingen.
Ten eerste omdat Lisette Schuitemaker, de huidige voorzitter van de Trustees van de Findhorn Foundation, het me vroeg en ik haar beoordelingsvermogen vertrouw.
Verder staat Findhorn al heel lang op mijn lijstje van te bezoeken plekken op aarde. Hier hebben 52 jaar geleden Peter en Eileen Caddy, samen met Dorothy Maclean (de enige van de drie oprichters die nog leeft en die inmiddels 94 jaar is) een internationale spirituele gemeenschap gestart waarbij het dichterbij de natuur en de natuurwezens leven voorop stond. De gemeenschap is vormgegeven aan de hand van de intuïtieve leiding die Eileen Caddy dagelijks ontving. Het resultaat is een gemeenschap van bijna 1000 mensen, ooit gesticht op een kaal stuk Schotse grond van zand en gravel, gelegen op een landtong tussen de zeearm Moray Firth en de baai van Findhorn. De gemeenschap bloeit, na een halve eeuw van veelbewogen ontwikkelingsschokken, nog steeds en straalt krachtige vernieuwingsimpulsen uit naar nationale en internationale bewegingen.
Tenslotte is het thema duurzaamheid mijn beroepsterrein als hoogleraar in Tilburg en ben ik altijd nieuwsgierig naar nieuwe ontwikkelingen, vooral als deze ook nog zijn gekoppeld aan spirituele thema’s.
Op vrijdag 5 juni 2015 vertrekken Lisette, een vriendin van haar en ik welgemoed vanuit Schiphol met een directe vlucht naar Inverness, dat nog geen uur rijden van Findhorn ligt. Tegen deze vlucht heb ik opgezien. De mogelijkheid om weer te vliegen was mede een reden om de reis te boeken. Na een fietsongeluk heb ik lang last gehouden van duizeligheid en mijn huisarts kon niet uitsluiten dat ik daar bij het vliegen opnieuw last van zou krijgen. Het heeft me tien jaar lang ervan weerhouden in een vliegtuig te stappen. Dit zal de eerste proef op de som worden. De reis wordt uitgevoerd door Flybe met een Bombardier Dash 8 turboprop toestel voor 78 passagiers. Dat kan niet boven hoge onweerswolken vliegen zoals vliegtuigen met straalmotoren. Ik gaf het maar over. Bij de controle moet ik mijn flesje water en, vervelender, mijn shampoo inleveren. Onervarenheid om dat als handbagage bij me te hebben. De reis van ruim anderhalf uur verloopt wel met enige turbulentie maar ik heb totaal geen last van duizeligheid. Dat is al het eerste succes van deze reis! Nu liggen allerlei vakantie bestemmingen die ik had afgeschreven weer binnen bereik.
Rosie, een vriendelijke vrouw, oudgediende van de Findhorn gemeenschap, komt ons ophalen op Inverness airport. Dit deel van Schotland is ruiger dan het landschap dat ik van Atlantische kust in Normandië ken. Behalve door het koolzaad kleuren de heuvels geel door een weerbarstige struik die je overal langs de Atlantische kusten van Europa kunt aantreffen. Hij lijkt op brem maar de stengels van de plant zijn breder, het is de taaie gaspeldoorn. In de verte, aan de overkant van de Moray Firth zijn in de Highlands nog besneeuwde bergtoppen te zien.

Ik heb nog een andere handicap, een opkomende zware verkoudheid. Even heb ik overwogen de hele reis af te zeggen maar ik heb de knoop toch doorgehakt en ben gegaan met een vervelende keelpijn en hoest. Misschien zijn het zenuwen, dacht ik, en gaat het straks over. Maar dat is helaas niet zo. Moeilijk om met schorre stem te praten, terwijl er juist zoveel te praten valt.
Is Findhorn zo bijzonder als wordt beweerd? Ik vind bij de eerste indruk eigenlijk van wel. De planten barsten vaak uit hun voegen door de geweldige groeikracht van de omgeving.

20150605_185732

Verder hangt er een liefelijke sfeer. We maken in het Community Center van het Findhorn park een kring om de zegen te vragen over het avondeten. Meisjes versieren hun haar met madeliefjes, honderden mussen tjilpen, merels zingen wat verder weg hoog in de bomen hun avondlied. Een muzikant speelt fluit onder de gigantisch grote taxus boom in het midden van het grasgazon voor het Community Center gebouw.
Na het avondeten zitten we nog in de laatste zonnestralen waar men hier met smart op heeft gewacht na een week van storm en regen. Lisette leidt ons naar bijzondere plekken, zoals de tuin waar Eileen Caddy en haar man Peter ruim vijftig jaar geleden zijn begonnen in een blauwe caravan, die er als monument nog steeds staat. Boven de caravan is een enorme wit-roze clematis ver in de bomen uitgegroeid en hangt nu als een gordijn teer naar beneden. De Findhorn Community is een nog altijd springlevende getuige van de hippy tijd. Het adagium van Peter Caddy voor de gemeenschap is op het hek van de oude groentetuin aangebracht: Work is love in action. Eileen Caddy’s adagium was Listen to the still, small voice within en dat van Dorothy Maclean: Co-creation with nature.

findhorn caravan

We slapen de eerste nacht, omdat onze kamers nog in gebruik zijn voor een lopend programma, in het dorp Findhorn in de authentieke herberg Anchor and Crown. Eenvoudig maar voldoende. Toen Rosie de volgende dag Lisette vroeg hoe het was geweest en wat voor cijfer ze het verblijf zou geven zei ze in haar kenmerkende enthousiasme: een tien! Haar vriendin en ik hielden het op een zeventje.
Voor het gaan slapen spreken we nog over de bijzondere energie op deze plek die de planten uit de grond doet spuiten en die lijkt opgenomen in een groter geheel dat heel Schotland met zijn enorme lengte aan kust omvat. Ik moest denken aan het beleven in de Middeleeuwen van Vrouwe Europa, een energetisch wezen dat op oude kaarten is afgebeeld.
Zou hier in Schotland net zo’n energetische opbouw bestaan?

6 juni

Ik ben deze zaterdag behoorlijk beroerd. Veel hoesten. Lisette weet me toch over te halen in de koude wind een korte wandeling naar de kust te maken. Ruig landschap. Aan de rand van het brede strand langs de Moray Firth ga ik tussen het helmgras uit de wind liggen om te luisteren naar de fluistergeluiden die de wind tevoorschijn tovert. De andere twee lopen naar de waterlijn om de zee met hun handen te begroeten.

Ik schrik op uit mijn sluimering als ze weer boven mij staan, twee lange boden uit de aardse wereld. We ontbijten in de drukbezochte Bakery. Om half twaalf worden we door Rosie opgehaald om naar het terrein van de Findhorn Community te verhuizen. Na de lunch geef ik er de voorkeur aan een middagslaapje te doen. De twee anderen zijn fitter en ondernemender en lopen nogmaals naar het strand.
Aan het einde van de middag laat Lisette ons een andere bijzondere plek op het terrein zien. Half in de grond verscholen heeft de man van Rosie decennia geleden een grotachtig cirkelvormige Nature Sanctuary gemaakt.

findhorn sanctuary

Binnen kunnen de aanwezigen in een cirkel zitten omsloten door de beschermende omhulling van de aarde. We mediteren er tien minuten. Het gebouw is door de kunstig gestapelde stenen aan de buitenkant een echte kabouterplek geworden, met een door gras begroeid dak. Een mooi product van samenwerken tussen mens en elementenwezens, dacht ik.

De andere twee lopen van hieruit door naar het dorp voor een dinerafspraak. Ik ga liever terug, bak een omelet en duik in bed. Een onrustige nacht volgt maar ik krijg de indruk nu het dieptepunt van de verkoudheid te passeren.

7 juni

De ochtend van de eerste Forumdag beginnen we om half tien op aanraden van Lisette met het participeren in het zingen van liederen zoals dat elke zondag in deze gemeenschap gebeurt, steeds onder leiding van een paar anderen uit de groep die deze gewoonte gaande houdt. De liederen zijn afkomstig van de Taizé-gemeenschap, die in 1940 door de Zwitserse protestant Roger Schutz werd opgericht in het Franse dorpje Taizé. Zijn grote streven was de gescheiden christelijke kerken weer te verzoenen. De gemeenschap heeft door de jaren heen een grote aantrekkingskracht op protestantse en katholieke jongeren uitgeoefend en wordt jaarlijks door 200.000 jongeren bezocht. Ik ben er op 25-jarige leeftijd ook tijdens een Paasweekend geweest. In 2005 is de 90-jarige Schutz tijdens een avondgebed voor de ogen van 2500 bezoekers door een verwarde 35-jarige Roemeense vrouw, Luminiţa Solcan, met messteken vermoord.
De Taizé-liederen die in Findhorn gezongen worden kenmerken zich door een herhalend meditatief karakter zodat elk lied eindeloos kan doorgaan. Tijdens de bijeenkomst komen medewerkers en gasten samen in een cirkelvormige ruimte boven het Community Centre, Upper Community Centre geheten. Ondanks mijn schorre stem lukt het om mee te zingen. We zitten gehurkt op de grond met elkaar een spiraal vormend. Ongeveer halverwege de bijeenkomst zingen we het lied Oh Christe Domine Jesu. De tekst is niet veel meer dan deze vier woorden. Maar ik word al zingend en luisterend overmand door een onuitsprekelijke liefde en zachtheid die over me wordt uitgestort. Het is zo teer en liefdevol dat ik niet kan verhinderen dat de tranen over mijn wangen stromen zolang het lied klinkt. Dat allemaal, terwijl het Forum programma nog moet beginnen. Of is dit voor mij de essentie van deze reis? Het belangrijkste gebeurt immers vaak aan het begin. Wat een verrassing.
Na de lunch begint het Forum echt, in dezelfde ruimte, het Upper Community Centre. We zitten in een cirkel met zo’n twintig deelnemers en ieder krijgt gelegenheid zich, lopend langs de cirkel, voor te stellen. Meteen wordt duidelijk dat je hier niet bent gekomen om passief te luisteren, maar om veel van jezelf te laten zien en aan anderen te geven. De middag wordt afgerond met een tour over het park zodat ieder de weg leert kennen.

findhorn kaart the park

Na de avondsessie kruip ik snel in bed. Ik ben wat optimistisch geweest te veronderstellen dat ik het ergste heb gehad.

8 juni

Deze dag krijgen we de belangrijkste elementen aangereikt voor de doelen van de week. We komen bijeen in de grote zaal van het Findhorn park, the Universal Hall, waar Robin Alfred ons aan de hand van Shakespeare’s Macbeth leert welke lessen hieruit over Ethisch Leiderschap zijn te trekken. Robin blijkt niet alleen een fabelachtige goede facilitator van de bijeenkomsten, maar ook is hij in staat hele lappen tekst van Shakesperare’s Macbeth uit het hoofd te reciteren. De theater regisseur Richard Olivier heeft Shakespeare’s stukken geïnterpreteerd. Hij richtte Mythodrama op en bewerkte Shakespeares stukken zodat de daarin verborgen levens- en leiderschapslessen zichtbaar werden. Robin maakt ook onderdeel uit van dit team, dat oefeningen toevoegde waardoor je niet alleen luistert naar Shakespeare’s tekst maar aan den lijve ondervindt wat hij beschreef.

findhorn shakespeare

In de avond hebben we een gesprek met een aantal mensen van het eerste uur van de Findhorn Community.

9 juni

In het programma voor de week staat deze dag beschreven als Open Space. Het is aan ons om het programma zelf te maken. Al snel staan er een stuk of twaalf thema’s op papier die elk door een deelnemer worden gepresenteerd met een vraag aan de anderen om hulp en feedback of een voorstel voor een co-creatieve sessie waarin het onderwerp zal worden beschouwd. In drie ronden van vier simultane gesprekken worden de onderwerpen belicht, waarbij ieder vrij is om deel te nemen aan de meest aansprekende thema’s. Ook al heb ik zelf geen onderwerp ingediend, het is heel leerzaam om in de discussies van anderen betrokken te zijn.
Aan het einde van de middag worden we naar de andere locatie van de Findhorn Community gebracht, het prachtige oude landhuis Cluny, dat meer landinwaarts ligt. Hier gebruiken we de avondmaaltijd en hebben onderling lange gesprekken.

10 juni

In het Upper Community Centre treffen we elkaar weer deze morgen. We staan stil bij ons eigen ontwikkelingsproces en dit in relatie met onze uiterlijke ambities. Het programma biedt de mogelijkheid dit steeds met andere deelnemers uit te wisselen. In de middag is er een busrit om de natuur in de wijdere omgeving te verkennen bij het punt Randolph’s Leap waar, zoals gezegd wordt, de sluiers tussen de werelden die wij kunnen zien en niet kunnen zien ijl is. Ik besluit om niet mee te gaan, het rustig aan te doen en voor het eerst de wandeling naar het strand te maken.

20150611_203821

’s Avonds is er een vrije uitwisseling in de Earth Lodge, zittend op boomstronken in een cirkel, om een kampvuur, in een yurt. Opnieuw gesprekken in een veilige setting waarbij elk zijn of haar ambities, verwachtingen en angsten kan laten zien.

11 juni

En dan is het alweer de laatste dag van het Forum. Voor de afronding zijn we verzameld in het Upper Community Centre. Voor het eerst voel ik me wat beter. Het lijkt wel of ik tijdens deze bijeenkomst niet mocht spreken. Ook nu leidt Robin Alfred alsof het hem geen enkele moeite kost. Eerst krijgen we de gelegenheid om allerlei nog te regelen zaken af te handelen. Want al stonden klimaatverandering en duurzaamheid niet inhoudelijk in het dagprogramma vermeld, in de sessies zijn deze onderwerpen veel ter sprake gekomen en zijn er allerlei ideeën ontwikkeld tussen deelnemers om initiatieven verder uit te werken. Wat normaal de kern van een conferentieprogramma is, werd in deze dagen en-passant ook geregeld. Grappig om te zien dat het zo ook kan. Misschien wel zo effectief, want de afspraken zijn nu gebaseerd op een doorleefde band tussen de betrokkenen.
Dan worden we uitgenodigd om op te staan en langs elkaar te lopen tot we iemand vinden waarmee we twee vragen willen uitwisselen: Wat zie ik als je hoogste potentie? En daarna: Wat is je belangrijkste punt om op te letten bij het realiseren daarvan? Dit kan van ons gevraagd worden omdat we elkaar de afgelopen dagen behoorlijk goed hebben leren kennen. Het proces herhaalt zich vier, vijf keer. Ik merk dat we de gelegenheid krijgen in de geopende ziel van de ander te mogen kijken en dat het onze verantwoordelijkheid is zo zuiver mogelijk weer te geven wat dan wordt waargenomen waarop de ander het ook onbevangen kan ontvangen. Het levert heel bijzondere ontmoetingen op. Zo ontstaat in veel opzichten het hoogtepunt van de hele bijeenkomst. Elementen die ik ontvang zijn bijvoorbeeld een oproep meer mijn gevoel te volgen in de komende fase van mijn leven en valse bescheidenheid los te laten.
Bij het afscheid is er veel hugging. Het was voor mij hartverwarmend hoe de groep me steeds weer verwelkomde en me op mijn gemak stelde ondanks mijn afstotelijke gehoest en gesnuit.

12 juni

In de loop van de week is het weer steeds mooier geworden. Nu we eind van de ochtend terug vliegen naar Amsterdam belooft het een zomerse dag te worden. De luchthaven van Inverness is piepklein en omvat twee Gates. De ruimte zit vol. De sfeer is uitbundig. Het blijkt dat het Schotse voetbalteam tegen Ierland gaat spelen. Mannen in klederdracht drinken zich vast in. We struikelen over de lege bierflesjes. Eenmaal in ons toestel gezeten blijkt al gauw dat ook hier een feestje gaande is. Een van de medepassagiers is jarig en heeft een groep vrienden en vriendinnen meegevraagd om dit in Amsterdam te gaan vieren. Bier en wijn vloeien rijkelijk. Wie niet tot de party behoort kan zich niet aan het feestje onttrekken. In Amsterdam is de temperatuur al flink opgelopen tot 25 graden. Mijn trui en jas zitten daarbij behoorlijk in de weg. Lisette loopt met grote passen op de douane af en heeft geen aparte bagage waarop ze hoeft te wachten, zoals ik. We nemen afscheid en ze beent zich een weg naar rustiger oorden. Ik ben haar erg dankbaar voor de uitnodiging want, ondanks mijn slechte gezondheid, had ik de reis en bijeenkomst echt niet willen missen.
Het is moeilijk te omschrijven wat deze week me heeft gebracht. De deelnemers uit Engeland, de Verenigde Staten, Scandinavische landen, Turkije, Frankrijk en Nederland vormden vanaf de eerste dag moeiteloos een team. Misschien was dat vanzelfsprekende samengaan wel het grootste wonder van deze week in Findhorn dat je makkelijk ontgaat als juist het bijzondere. En nog meer bijzonder vind ik achteraf dat de staf van Findhorn zo’n open hart heeft dat je ze bij de eerste kennismaking als vrienden omarmt met een gevoel alsof je ze altijd al hebt gekend. Hun houding is geen pose, het is de werkelijkheid van de nieuwe mens die hier geboren wil worden.

Reis naar Texel via het koele water van Marlene Dumas en het sterke water van Damien Hirst

Reis van 9 -11 september 2014

Dinsdag 9 september 2014 begon nevelig. Het was even wennen na de vele zonnige dagen die voorafgingen. Maar ik liet me niet weerhouden om er een paar dagen tussenuit te gaan. Even andere indrukken opdoen en de routine van het alsmaar doorwerken verbreken. Al wendde ik de steven richting Texel, waar ik een hotel had geboekt, ik was van plan onderweg in Amsterdam een kijkje te nemen in het Stedelijk Museum. De veel besproken overzichtstentoonstelling ‘The Image as a Burde van Marlene Dumas had me nieuwsgierig gemaakt, al had ik al eerder de in mijn ogen wat lugubere kinderbeelden van haar gezien in museum De Pont te Tilburg. Marlene Dumas, 61 jaar, is in Zuid-Afrika geboren maar woont al decennia in Amsterdam. Ik verdacht haar ervan medium te zijn voor geesten van onder meer overledenen die als spoken ronddolen en via haar toegang tot ons krijgen. Zag ik dat goed? Ik ging vooral kijken om antwoord op deze vraag te krijgen. Natuurlijk is het resultaat van zulk kunstenaarschap intrigerend voor veel mensen en ook voor mij. Maar ik wilde voorbij gaan aan de primaire verbazing over haar liefkozen van de dood, haar naar buiten keren van de verborgenheid van de seksualiteit, het misschien wel koketteren met grote persoonlijkheden uit onze recente geschiedenis, en inzicht krijgen in wat hier geestelijk aan de hand is. Was het wat ik dacht dat het is?
In Amsterdam was na het parkeren van mijn auto de verleiding te groot en liep ik op weg naar het Stedelijk Museum even de bakkerszaak van Simon Meijssen binnen in de van Baerlestraat. Kan ik iedereen aanbevelen: ouderwets lekkere krentenbollen, amandelcroissants, belegde broodjes met pepoenpitten… Gevaarlijke plek voor als je wilt afvallen.

Als toeschouwer mag ik meedoen met het betekenis geven

Even was ik bang dat ik me zou moeten scharen in een lange rij bezoekers om de expositie van Dumas te kunnen zien, maar dat viel alles mee. Ik kon zo doorlopen. In de museumzalen was het behoorlijk druk, maar je hoefde gelukkig niet te dringen. Eerst liep ik snel door de zalen op de eerste etage om te registreren waar wat hing. Daarna ging ik zorgvuldiger kijken. Bij de introductie wordt uiteengezet dat het Dumas gaat om de meerlagigheid van het beeld en dat de ervaringen van de toeschouwer met al zijn aannames en veronderstellingen deel uitmaken van het werk. De beladenheid van het beeld is onderdeel van de verantwoordelijkheid van de kunstenaar, daarnaar verwijst de titel van de tentoonstelling. Door deze introductie voelde ik me gerechtvaardigd om mijn eigen veronderstellingen vrolijk los te laten op wat ik zag.

Vage contouren, rode ogen

Dumas is vooral bekend van grote samenstellingen van tientallen portretten. Deze zijn niet met scherpe contouren maar met vloeiende lijnen aangegeven, alsof zij in een andere werkelijkheid door haar zijn gezien. Het zijn inderdaad niet altijd gewone gezichten. Sommigen hebben blauw oogwit, andere zelfs rode ogen, alsof het demonen zijn. Dan weer is er een slangenkop afgebeeld.
dumas 1

Terwijl ik er langer naar keek kreeg ik een unheimisch gevoel en bekroop me opnieuw het idee dat ik naar overleden zielen stond te kijken die zich bij haar melden om zich aan deze kant van de grens te kunnen manifesteren. Niet voor niets hoorde ik haar tijdens een interview bij Masterclass vorige week over voodoo spreken. Dat heeft ze mee genomen uit Afrika en daar heeft ze zich niet meer van kunnen bevrijden, leek het wel. Dit was mijn eerste indruk die mijn eerdere vermoeden bevestigde dat we hier misschien wel met een vorm van ‘bezetenhei en magie te maken hebben. Een ander heftig schilderij met een blauw, met rood omrand, gezicht leek die demonische invloed in de werkelijkheid zichtbaar te maken. Het rood van de woede, vermoedelijk gewekt door vernederingen zo fantaseerde ik, staat hier op doorbreken. De zijwaartse gekwelde blik beloofde weinig goeds.
Andere vormen van dit schimmenspel op de grens van fysieke realiteit en geestelijke invloeden zag ik in schilderijen van haar slapende dochter, -de wereld van de droom door de levende mens, een van haar mooiste doeken naar mijn smaak-, die kan overgaan in de wereld die zich achter het gordijn van de dood afspeelt, het achterover gevallen hoofd, de opengevallen mond van de overledene.
dumas 2
Dumas 3

Tussen twee werelden

Eenmaal op dit spoor, ging ik andere dingen zien. Zo was er een doek waarin de hoofdpersoon zich voorover gebogen, alsof ze tegelijk slaapt, in het water beweegt, een voor mij onmiskenbaar beeld van het zich overgeven aan de wereld van duisternis, van ondoorgrondelijke gevoelens, van een andere dimensie, de nachtwereld waarin contouren vervagen, waarin de aardse mens niet kan bestaan. Een beeld van de koele meren des doods waarin de kunstenares soms verwijld, een wereld verwant met die blauwgrijze kleur van schemering.

Dumas 4

En ook was er een intrigerend zelfportret van Marlene Dumas waarbij er iets merkwaardigs is met haar ogen, een vorm van lichtspel die bij geen enkel van de andere portretten is te vinden. In de iris van haar ogen zien we een witte horizontale lichtbaan. Waarom? Is het een lichtschittering afkomstig uit de wereld waarnaar ze kijkt? Maar waarom was die dan nergens te vinden bij de andere portretten? Of is het een uitbeelden van de twee werelden waarin zij met haar bewustzijn, gereflecteerd in haar ogen, verkeert: de zichtbare wereld en de wereld achter het scherm van de dood. En dit laatste bedoel ik dan niet in de zin van een wereld met verheven ideeën en inspiraties, maar een tussengebied waarin onverloste krachten dolen, de wereld waar voodoo zich in begeeft. Zij lijkt vanuit het licht met haar hand in de duistere kant te grijpen, die ook in haar gezicht reflecteert. ik kreeg de indruk dat ze omkijkt, binnenkijkt in de achter ons liggende wereld die ons tegelijk aandrijft. Marlene Dumas ten voeten uit?

Dumas 5

Tenslotte vond ik nog een laatste aanwijzing in dezelfde richting. Deze zat verborgen in het schilderij dat als logo voor de tentoonstelling is gebruikt. Het lijkt een portret van haar dochter die met haar handen aan de vingerverf heeft gezeten.
Dumas 6

Maar zou het niet een beeld van de schilderes zelf kunnen zijn, die met haar wezen in de vagere wereld van droom, dood en voortplantingskrachten verwijlt en als kunstenares alleen haar opeens vaste en felgekleurde handen in onze dimensie houdt om daar af te beelden wat in die andere wereld, waar de rest van haar wezen verblijft, zich voordoet?

Hoe het ook zij, de tentoonstelling liet me niet snel los. Met de beelden nog levendig in mijn hoofd kwam ik aan in Den Helder, waar ik bijna een uur moest wachten op de pont. Kon ik mooi uitwaaien. Tenslotte voer de boot naar Texel me in twintig minuten over.

Teksel

Op Texel, je zegt teksel en niet tessel, viel me op dat het boerenland netjes is geordend. Er heerste nog die voor vakantiegangers aangename ouderwetse burgerlijke ordelijkheid. De lucht brak open voor de avond viel, wat bij mij een gevoel van bevrijding tevoorschijn riep.

Ik sliep in Grand Hotel Opduin, gelegen in De Koog, vlak achter het duin. Men was erg vriendelijk. De vloerbedekking leek afkomstig uit de jaren zeventig van de vorige eeuw en was geïnspireerd op het strand, donker beige gespikkeld met daarop torentjes-schelpen. Misschien was het kleed inmiddels wat smoezelig geworden waardoor het niet meer aan het zand zou doen denken als de afbeelding van de schelpen er niet op had gestaan. Alle meubilair had ook die beige bruine kleur. Ik sloot de dag mooi af met een strandwandeling bij ondergaande zon. Je kon hier in de duinen kamperen, zag ik daarbij tot mijn verbazing.

Slufter

Slecht geslapen. Voor mijn doen vroeg op, om 9.00 uur, zodat ik op tijd was voor het ontbijt. De gasten waren vooral bejaarde Duitsers. De mannen met nog ruim dikkere buiken dan ikzelf. Men deed zich meerdere keren tegoed aan het buffet. Een vlot babbelende gastvrouw kwam overal een praatje maken. ‘Ah schön he zutage, es ist besser weather vandaag dan gister. Hat es gut gesmaakt?’ Zonder enig gebrek aan zelfvertrouwen babbelde ze zo door. Vermoedelijk deed ze dit al jaren en vonden de Duitse gasten het charmant. Nooit de moeite genomen om een paar taallessen te nemen. De mensen hier zijn misschien wel een beetje zelfgenoegzaam omdat die ladingen toeristen het eiland elk jaar bleven overspoelen.
Vandaag begon de dag half bewolkt en opeens lag daar de vraag wat te gaan doen. Het eiland verkennen en niet teveel snoepen -want dat was gister uit de hand gelopen- nam ik me voor. Ik zou gewoon gaan rond rijden en wel zien wat ik tegenkwam. Als eerste stopte ik bij de noordelijker gelegen Slufter. De Slufter is een gebied waar de zee bij hoog water het land in kan stromen, waardoor er een water-land spel ontstaat met kreekjes en begroeiing met onder meer zeekraal. Ik las dat de Slufter een herinnering vormt aan de tijd dat het huidige Texel nog uit twee losse eilanden bestond. Op deze plek was de doorgang van het water tussen ebdie delen droog gevallen, waardoor het noordelijker eiland, waar veel meeuweneieren werden geraapt, voor altijd bij Texel ging behoren.
Helaas betrok de lucht verder. Maar ik ging toch de Slufter in voor een wandeling van een uur. Ik kwam vooral Duitse paren tegen met één of meer honden. Mooie plek om ze uit te laten, vonden ze. Een stemmetje in me zei: houd je vieze honden thuis. Ik schrok een beetje van mijn eigen ongastvrijheid. Ook stopten veel fietsers hier om even uit te blazen. Achter het duin reden de gewone fietsers, maar vlak langs de kust was er een pad voor de meer sportieve crossfietsers. Kortom, het is een spectaculair stukje natuur dat zeer de moeite waard is om te bezoeken. Bij de ingang van de Slufter was een bordje geplaatst dat me verbaasde. Geopend door J.I. de Boer. Dat kan een burgemeester zijn dacht ik, of een minister. Maar nee, het was een ambtenaar van Rijkswaterstaat. Het zoveelste bewijs in mijn ogen dat het deze ambtelijke dienst, die voor ons het water mag beheren, af en toe naar de bol stijgt.
Ik reisde door naar het puntje van Texel, De Cocksdorp, een onverwacht romantisch dorp met een slingerend hoofdstraatje waaraan karakteristieke woningen en Hans-en-Grietje-winkeltjes waren gelegen. Verder was het land hier erg open, met rechte wegen en fietspaden. Mais, wat bloemen hier en daar, grasland met schapen en soms koeien, spaarzame randen met bomen en struiken. Ik zocht mijn heil nog in Midden- en Zuid- Eierland, De Waal, Oosteinde, Oost, wat allemaal gehuchten bleken te zijn. Dan nog maar een laatste stop in de hoofdkern van Texel, Den Burg.

Den Burg

Het centrum van Texel is verrijkt met een AH supermarkt. Daarachter winkelstraatjes, vol wandelaars en fietsers die hier ongehinderd mogen rijden. Ik dronk op een terras een cappuccino en verlaagde me tot het mensen-kijken. Ook hier heel veel Duitsers, met honden en dikke buiken, bedekt door korte broeken met bretels. Wat zijn we allemaal toch lelijk, dacht ik bij de meeste passanten. De winkels in het centrum hadden niet veel bijzondere spullen. Een uitzondering vormde een wolzaakje, waar ik voor een cadeautje binnen stapte. Bij het afrekenen van een paar knotten gekleurde wol vielen me de handen op van de oudere vrouw die me hielp. Het was een lange erudiete dame, en haar fijne, bruine en tegelijk lenige handen pakten de wol vaardig in. Het waren handen waar ik van zou kunnen houden, dacht ik, waar ik me thuis bij kon voelen. Hoe zeg je zoiets? Ik vroeg haar of ze de eigenaresse van de winkel was. ‘Nee, gelukkig niet. Ik ben 67 en die zorgen die wil ik niet meer. Ik doe alleen nog de leuke dingen.’ ‘U heeft groot gelijk’, beaamde ik en verder kwam er niet van een gesprek. Ik vond dat achteraf toch wel jammer. Ik had haar handen willen vastpakken en iets aardigs persoonlijks tegen haar willen zeggen. Maar daar ben ik nog steeds niet bedreven genoeg in.

Moeder aarde

’s Avonds ging ik tijdens de avondschemering schol eten in de strandtent bij paal 19 ½. Het was licht nevelig maar niet koud. En voor het eerst in lange tijd voelde ik die tedere sfeer weer waarbij het is of moeder aarde haar arm om je schouders legt en je laat weten dat ze altijd beschermend aanwezig is. Een gevoel van gerustgesteld zijn en je kunnen overgeven aan het bestaan dat ons altijd draagt, ook als we ons er helemaal niet van bewust zijn.

Overtocht

Ik rekende de volgende ochtend rond 11.00 uur het hotel af en reed op mijn gemak naar de veerboot. Ik moest een half uur wachten en merkte dat je voor de terugtocht niet apart hoeft te betalen. Dat was handig geregeld, want iedereen die van Den Helder naar Texel reist moet met dezelfde pont weer terug. Je betaalde één keer €25 bij de heenreis and that’s it. Niet duur. Tijdens de overtocht was het helder en zonnig. Licht en lucht waren anders boven het water dan boven het land. Er is meer schittering, de kleuren zijn meer een geheel.

Gisteravond had ik naar een geschikt museum gezocht waar ik deze dag een vervolg zou kunnen vinden op de tentoonstelling van Marleen Dumas. Ik zocht een andere kunstenaar die zich richtte op het grensgebied tussen leven en dood, materie en geest. Ik had eigenlijk niet veel keus. Ik moest naar het Gemeentemuseum Den Haag waar enkele werken van de Brit Damien Hirst, geboren in Bristol in 1965, waren te bewonderen, onder de titel Memento Mori.

Damien Hirst’s schedels en vlinders

Damien Hirst leek me een geschikte vergelijkingsbasis te bieden voor het werk van Marlene Dumas. Hirst heeft zich als kind al verdiept in de dood en macabere voorstellingen. Zijn doorbraak in 1991 was het gevolg van een expositie in Londen van een op sterk water, in dit geval formaldehyde, gezette haai in een glazen tank, met als titel ‘The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living’. Zijn geëxposeerde werk in Den Haag dateerde van 2008 en bestond vooral uit twee groepen van zes afbeeldingen van schedels en gekleurde vlinders. Ik associeerde de schedel met de dood en de vlinder met het uit de dood van de rups ontstane leven. Bij de ene groep afbeeldingen werden de vlinders gekleurd in rood-oranje, geel-groen en blauw-paars, de primaire kleuren en hun combinaties. In gedachten trok ik een V-door de drie schedels waarmee een pijl die naar beneden wijst ontstond; het omgekeerde was het geval bij de vlinders. De schedels waren verschillend van vorm en gaven me de indruk reconstructies met foto’s te zijn.

Hirst 1
Bij de tweede compositie waren weer andere schedels gebruikt en nieuwe kleuren voor de vlinders. De vlinders hadden betoverende schakeringen van paars, lila en roze.

Hun kleuren kwamen vooral tevoorschijn terwijl ik van dichtbij een foto nam, waarbij ze bijna tot leven leken te worden gewekt.

Hirst 4

Momento

Naast deze twee composities was er een fotogravure/gouache uit 2008, getiteld Momento (schedel) van een met diamanten bezette schedel, die kennelijk een vervolg was op de eerder ook in het Rijksmuseum tentoongestelde platina schedel met 8601 diamanten die hij in 2007 maakte met als titelFor the Love of God’.

Hirst 3

Al is veel van zijn werk als schokkend ervaren, door bijvoorbeeld dode dieren als kunstobjecten te gebruiken, de achtergronden waren in mijn ogen niet te verbinden met de voodoo praktijken waar Dumas mee speelt. Er ligt enige spot aan zijn werk ten grondslag om de mens die alles investeert in het behoud van zijn vergankelijke lichaam. De platina schedel met diamanten is hier een beeld van, de duurste schedel die een mens zich kan voorstellen, en toch ontrukt deze zich niet aan de dood. De vlinder als tegenhanger van de dood, die met zijn kortstondige hemelse schoonheid opwaarts streeft, lijkt zijn boodschap om onze aandacht op andere zaken te richten te versterken. Maar hij is niet makkelijk op een boodschap te betrappen, omdat hij elk statement weer ontkent. Hij vraagt onze aandacht voor de dood omdat het een werkelijkheid is die steeds wordt weggedrukt.

Hij maakte bijvoorbeeld niet alleen een met diamanten bezette schedel, maar ook een grote zwarte cirkel waarvan je op een afstand denkt dat hij met zwarte acrylverf is gemaakt, om dichtbij gekomen te ontdekken dat het duizenden dode vliegenlijven zijn. De werkelijkheid is niet wat wij denken dat hij is. Hij dwingt ons om beter te kijken en onze geruststellende voorstellingen niet te vertrouwen. Ook de haai in formaldehyde is bedoeld om ons dichtbij de angst te brengen die we voor een haai zullen voelen als we in het water zwemmen. De doorgezaagde koe met haar kalf op sterk water is bedoeld om ons de binnen- en buitenkant van de dingen dichtbij te brengen. Steeds zoekt hij een nog directere manier dan waaraan we gewend zijn om de werkelijkheid ervaarbaar te maken. Hij toont ons de werkelijkheid op een manier waar we ons niet van af kunnen wenden (zie ook http://www.tate.org.uk/whats-on/tate-modern/exhibition/damien-hirst). Dat leek me meer zijn doel dan om hieraan een boodschap te ontlenen. ‘There are no answers, only questions. It is to the viewer to decide what the answers are.’ En daar kwam Hirst dichtbij Dumas, die zichzelf voor die uitkomst van de interactie tussen toeschouwer en kunstwerk ook nog verantwoordelijk houdt. Maar Hirst bleef in mijn ogen een vrije en heldere observator, terwijl ik bij Dumas de indruk kreeg dat zij zichzelf toestaat om op sleeptouw te worden genomen door wat zij ziet. Waar zij de dood liefkoost is de dood voor Hirst een gebeurtenis om mee wakker te schudden en naar antwoorden te blijven zoeken. Jammer vond ik dat Hirst niet lijkt stil te staan bij de vraag hoe die schedel zo mooi is gemaakt en waaruit het ontwerp van die vliegenlijven is voortgekomen. Is het dode een achterblijfsel van het leven of is het leven voortgekomen uit het dode? Ik houd het op het eerste.

De lucht was stralend blauw toen ik uit Den Haag thuis kwam. Op deze donderdag 11 september 2014 was het zelfs warm op mijn balkon. Ik pakte snel mijn spullen uit en haalde in het zonnetje een uurtje slaap in dat ik de afgelopen nachten had gemist.
Ja, je voelt je een ander mens als je er even uit bent geweest, dacht ik tevreden.

Over duurzaam Nederland tussen Delfzijl en Cadzand

Over duurzaam Nederland tussen Delfzijl en Cadzand

Verslag van mijn reis zomer 2013 langs de Noordzeekust

 

19 juli

Buiten zingt de zomer. Een strak blauwe lucht bevestigt al dagen mijn ideaalbeeld van de zomer rond mijn verjaardag, quatorze juillet. Bij dit weer voel ik me helemaal thuis en kan ik me ontspannen. Ik heb daardoor een groot verlangen gekregen om de Utrechtse heuvelrug te verlaten en naar het water, de kust, de zee te gaan. Eerst dacht ik aan Zeeland, Zoutelande, waar ik als kind met mijn ouders en broertje de zomervakanties doorbracht. Maar ons vroegere pension Haga bleek al volgeboekt. Ik liet het rusten tot ik me realiseerde dat ik gewoon zou blijven doorwerken om dan ineens te ontdekken dat de herfst zich al aankondigde en de zomer voorbij zou zijn. Nee, ik moest er gewoon op uit. Maar waarheen? En met welk doel? Ik heb graag een doel, een thema om me op te richten. Er viel me nog geen thema in. De dag waarop ik wel zou moeten weggaan, omdat ik anders al weer in een periode met afspraken terecht zou komen, naderde en excuses van werk dat ik eerst nog moest afmaken verdampten stuk voor stuk.

Vanmorgen was het dan zover. Ik had een heel algemeen thema bedacht dat me toch de moeite waard leek. Ik zou de hele Nederlandse kust in etappes langs reizen. Kon ik eventueel geen hotel vinden om te overnachten dan was daar altijd nog de uitweg om dat thuis te doen. Ik nam me eerst voor om op die verschillende plekken na te gaan hoe duurzaamheid daar had vorm gekregen. Maar ik kreeg er geen beeld bij hoe ik dat eenvoudig in kaart kon brengen. Ik verkleinde het toen maar tot het voornemen om op elke plek te beschrijven wat ik erbij voelde, wat me opviel, hoe oorspronkelijk het nog was, of ik er blij of droevig van werd.

 

Deze eerste dag ben ik naar het uiterste noorden van ons land gereden, Delfzijl. Omdat ik langs Assen zou reizen en er daar een interessante expositie was over de Dode Zee rollen, besloot ik hier ook langs te gaan. De Dode Zee rollen hadden mijn fantasie al vanaf mijn jonge jaren geprikkeld toen onze Nederlands Hervormde predikant erover vertelde. Zij waren eind jaren veertig gevonden in de grotten van de bergen rond de Dode Zee na 2000 jaar verborgen te zijn gebleven. Deels waren ze nog ongeschonden. Ze vormden het bewijs dat de Bijbel historische wortels had en ze getuigden van een groep, de Essenen, waar Jezus mee verbonden zou zijn geweest. Die rollen lagen nu in Assen en ik was nieuwsgierig om daar nader kennis mee te maken. Alvorens  aan te komen in Assen passeerde ik kamp Westerbork. Ik had me niet gerealiseerd dat dit vlak bij Assen lag. Van hier werden de Joden, waaronder ook Etty HIllesum, wiens boeken ik zeer intensief heb gelezen, naar de gaskamers in Duitsland gedeporteerd. Een koude rilling liep over mijn rug. Hier had het monster zich uitgeleefd. Maar al gauw was ik in Assen en vond het mooi met wit marmer gerenoveerde Drents Museum waar de tentoonstelling smaakvol en levendig was ingericht. De rollen zelf vielen me echter tegen. Er zijn er in totaal bijna 1000 gevonden en ze zijn grotendeels op leer geschreven. Veel rollen waren ook gefragmenteerd. Acht rollen hebben de reis naar Assen gemaakt. In een geklimatiseerde kleine ruimte mocht je één voor één even een blik op de originele fragmenten werpen door een knopje in te drukken waardoor ze een paar seconden werden belicht. Dit alles om verdere beschadiging te voorkomen. Het is niet meer dan een fossiel overblijfsel van wat 2000 jaar geleden als levende ervaring aanleiding tot het schrijven op de rollen is geweest. Die levende impuls is in het museum niet te vinden, mocht ik ook niet verwachten, maar had ik ergens wel gehoopt. Net zo als bij een bezoek aan de mummies van enkele farao’s in het Cairo Museum, waar ik nog wel een energetische lading kon ervaren die met de lichamen van de mummies was verbonden.

Gewapend met twee mooie boeken over de Dode Zee rollen met foto’s en uitleg, reed ik door richting Groningen en Delfzijl. Veendam zag ik op de borden. Leuk, daar had ik nog herinneringen aan omdat ik hier als student mijn stage had doorgebracht voor mijn chemie studie. Ik verbleef zes weken bij een hospita in Veendam en werkte bij de aardappelmeelfabriek van Avebe. Was een leerzame tijd, ook omdat de mensen erg openhartig waren en ik voor het eerst op mezelf leerde staan.

Na Groningen wordt het land leger en lager. Dan passeer ik Appingedam. Tenslotte komt Delfzijl in zicht. Langs de Handelshaven is er een hotel restaurant waar ik me aanmeld. Maar zij hebben geen kamer meer vrij. Een paar Duitsers drinken een biertje op het terras. Ik wordt doorverwezen naar een ander hotel dat nog wel ruimte heeft. Ik verwacht een achteraf gelegenheid aan te treffen maar het blijkt een buiten de dijk op palen gebouwd modern hotel met een wijds uitzicht over de Eems-Dollard. Het heet Eemshotel. Beter had ik het niet kunnen treffen. Een frisse bries zorgt voor een aangename verkoeling. Af en toe krijst een zeemeeuw uitdagend. In de verte varen zeeschepen en aan de overkant bij Embden staan windmolens en verrijst industrie, net als rond de haven hier. De Eems presenteert zich als een groot wad dat nu onder water loopt. Als ik tijdens het avondeten richting het noorden kijk zie ik in de nevelige verte een energiecentrale, andere grote gebouwen en minstens 50 windmolens. Dat is Eemshaven, legt de jonge vrouw die mij bedient vriendelijk uit. Het krioelt aan de oevers van de Eems-Dollard van de windmolens. Beide landen kunnen op deze open en winderige grens al dit geklapwiek mooi kwijt. Ik bevind me op de ene uithoek van mijn reis. De plek heeft geen strand en geeft ook geen kustplaats gevoel. Vermoedelijk is het hier om die reden niet erg toeristisch, al lopen er wel verdwaalde Duitsers rond die een dagje de grens zijn overgestoken. Ook heeft Delfzijl een heus Zeeaquarium museum, dat op het vasteland tegenover het hotel ligt. Vermoedelijk is het door het mooie zomerweer daar nu niet druk. Waarom zou je ook naar Delfzijl komen als toerist? Wat hier is te vinden kan ook elders gevonden worden, bij het Lauwersmeer of de Friese binnenmeren. Kortom, het is hier een aangename maar weinig spectaculaire uithoek, waarvan mijn hart niet sneller gaat kloppen. Het is een wonder dat er nog zoveel industriële bedrijvigheid rond de haven is ontstaan. Bestuurders hebben zich daar natuurlijk heel sterk voor gemaakt als tegenprestatie voor het goud van het aardgas dat de regenten uit Holland de Groningers afhandig hebben weten te maken. Slochteren ligt hier niet ver vandaan. Wat hier aan industrie en zeehaven is verrezen kan nauwelijks als een passende tegenprestatie voor het plunderen van de lokale bodemschatten worden gezien.

Ik kijk op en zie dat de lucht is betrokken. De wind rukt aan het raam. Grijze laaghangende wolken trekken jachtig het land in. In Delfzijl duurt de zomer niet lang.

 

20 juli

De ochtend begint grauw. Onder me klotsen de golven tegen de beschoeiing van de dijk langs het Eems estuarium.

Nederland is eigenlijk een afspiegeling van het deel van het Europese continent dat ten noorden van de Pyreneeën en Alpen ligt waar het rivierwater naar het noord-westen stroom. Zo vormen zich onder meer de rivieren Garonne, Loire, Seine, Schelde, Maas, Rijn, Elbe en Weser. In het klein herhaalt zich dat patroon in Nederland met de Schelde, Maas, Waal, Lek, IJssel, de Overijsselse Vecht en de Eems. Onze kustlijn van het zuidwestelijke puntje bij Cadzand tot aan Delfzijl is binnen dit groter plan als een waaier die wordt uitgevouwen tussen de Westerschelde en de Eems. Ik heb er nooit eerder bij stilgestaan dat al die waterinhammen langs onze kust met dijken zijn getemd behalve de wateren langs onze grenzen. Voor de Eems-Dollard ligt geen dijk met sluizen, evenmin als dit het geval is bij de Westerschelde. Verder is dat bij alle grote wateren wel het geval, van de dammen bij  Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet tot de dijken voor het IJsselmeer en Lauwersmeer. Dat ga ik de komende dagen allemaal nog zien.

Vandaag voert mijn reis eerst nog wat noordelijker tot ik op het noordoostelijke puntje van het Groninger vasteland het industrieterrein bij de Eemshaven vind. De windmolens draaien wild en maken telkens als een rotorblad passeert een sissend, snijdend geluid. Het wemelt hier van deze molens. Wat verderop zie ik hoe de drie bladen op de rotor worden gemonteerd en hoe enorm groot, toch zeker 10 meter lang, deze bladen zijn. Eenmaal in elkaar gezet worden ze opgestapeld op een zeeschip om naar elders te worden gebracht. Er is hier wat noordelijker ook een kleine haven met een Ferry naar de nabijgelegen Waddeneilanden waarvan, aan de auto’s te zien, vooral Duitsers gebruik maken. Weer een stuk natuur opgeofferd aan de vooruitgang, denk ik met een zucht. Het is nog lege natuur, er hangt hier nauwelijks een geur van geschiedenis. Het doet me meer aan de Maasvlakte bij Rotterdam denken.

 

Er is geen reden om hier lang te blijven. Bovendien is het nog steeds bewolkt. Ik vervolg mijn reis richting Lauwersoog en het Lauwersmeer. Onderweg zie ik lange akkers met in bloei staande aardappelplanten, en weidse weilanden met koeien en schapen. Ook hier ben ik nog nooit geweest. Wat ooit de Lauwerszee was, is nu door een dijk van de zee afgesloten. Zelfs dit stukje water hebben we met een dijk getemd. Achter de dijk zijn er eilanden en meertjes ontstaan in het Groninger deel. In Friesland is er een veel groter meer achtergebleven. Op het punt waar de zeedijk begint gaat een veerboot naar Schiermonnikoog. Het is hier al wat levendiger en meer toeristisch dan in Delfzijl. In Friesland valt me op, al kan ik niet de vinger leggen op het waarom, dat het land minder leeg aanvoelt, alsof er meer bezieling in hangt. Er staat een waarschuwend bord langs de weg voor gladheid door ‘modder’. Leuk dat woord modder. Daar zit ook het woord moeder in. Modder is moederkoek, vruchtbare prut waar planten goed op gedijen.

Al heb ik als doel voor vandaag Harlingen uitgekozen, eerst wil ik een bezoek brengen aan Dokkum. Op de lagere school leerde ik dat Bonifatius in Dokkum is vermoord. Dat wil ik nu weleens van dichtbij zien.

 

Bij het VVV in Dokkum koop ik een boekje over Bonifatius, een ijverige Engelse monnik die eerst onverrichter zaken uit Friesland vertrekt en decennia later op 80-jarige leeftijd nogmaals naar Friesland terugkeert. Nu is hij een in Rome gewijd bisschop. Hij heeft grote successen in het bekeren van heidenen  behaald in Duitsland. Op een nacht, wanneer zijn tentenkamp met vijftig geestelijken is opgeslagen op wat nu de Grote Markt is, wordt hij overvallen door een groep mannen die vijandig tegenover zijn werk staan en knechting door de kerk vrezen. Hij wordt met een bijl gedood, evenals alle andere geestelijken in zijn gezelschap. Niet mis. Zijn lichaam wordt in Duitsland begraven. Vanaf dit moment begint Dokkum merkwaardig genoeg te groeien en wordt het tot een soort bedevaartsoord, inclusief een aan Bonifatius’ genezende kracht toegeschreven zoetwaterbron. En dat terwijl zijn stoffelijk overschot in het buitenland ligt. In het Admiraliteitsgebouw weet een voorlichtster me te vertellen dat Dokkum en zelfs Leeuwarden vroeger via open water met de Lauwerszee verbonden waren, zodat hier het getij nog merkbaar was. Dokkum begon als een dorp op twee terpen in een vaak nog overstroomd gebied. Dit hele deel van Friesland kon worden vergeleken met de Biesbos, vol eilanden en kreken, totdat van de Biesbos afkomstige dijkenbouwers, woonachtig in Gorinchem, naar deze streek kwamen om ook hier dijken aan te leggen. Nu nog zijn er plaatsen waar nazaten van deze dijkenbouwers een afwijkende taal spreken. Hier in Dokkum was een ‘zijl’, wat sluis betekent. Ze wees me aan dat de elfstedentocht tussen Leeuwarden en Dokkum precies voor deze sluis zijn keerpunt heeft  waar de rijders worden afgestempeld. Ik trek tevreden naar het einddoel van mijn reis deze dag: Harlingen.

Hier begint het toeristische kustleven te komen. Het moet vooral de veerdienst naar Vlieland en Terschelling zijn die het gezellige vertier oproept. Harlingen heeft een Noorder- en een Zuiderhaven voor plezier vaartuigen. Daarnaast is er een derde haven voor de grote veerschepen en de visserijvloot. Ik vind na enig zoeken een hotel in de binnenstad, hotel Centraal, en ga bij de havens kijken. De zon breekt eindelijk door en ik vind een terrasje uit de wind bij hotel Zeezicht. Vlak voor me manoeuvreren de schepen aan het einde van de dag de haven in zodat er steeds wat te doen is. Regelmatig klinken de drie stoten van de scheepstoeter van de veerboot als die zich losmaakt van de wal. Dit komt dicht bij het perfecte vakantie gevoel.

 

21 juli

Als ik wakker word zie ik door het slaapkamerraam een strakblauwe lucht naast het vak dat grenst aan de kerk. Het gesnerp van zwaluwen weerklinkt luid in de heldere ochtend. Het vertedert me altijd omdat het me doet denken aan de weken die ik als 55-jarige tijdens mijn sabbatical leave op Patmos doorbracht. Daar was dit geluid ook niet van de lucht en het begeleidde mijn intense innerlijke ervaringen, die ik nog steeds beleef als een hoogtepunt, misschien als mijn hele leven achter me ligt wel als hét geestelijke hoogtepunt, van mijn leven.

Het weerbericht voorspelt een warme dag. De komende dagen zal  de temperatuur 30 graden of hoger worden. We gaan een hittegolf tegemoet.

Ik rijd richting Afsluitdijk. Mijn eindbestemming vandaag is Den Helder. Ik hoop daar nog een hotelkamer te vinden, al doet de drukte op de weg het ergste vermoeden. In de richting van Noord-Holland is de weg veel drukker dan andersom. Het is zondag. Waar komen al die mensen vandaan en waar willen ze naartoe? Halverwege de Afsluitdijk stop ik even. Hier zie ik voor me wat ik bij meetkunde op de middelbare school leerde: een rechte lijn komt vanuit het oneindige en gaat naar het oneindige. Zover het oog reikt zet de dijk zich voort. Werk van tekentafel-ingenieurs. Toch wagen fietsers het erop als ze aan de reis over de dijk beginnen in de verwachting dat ze eens op hun bestemming in het oneindige aan zullen komen. En ik zelf verwacht dat natuurlijk ook. Hier blijkt het oneindig verre toch bereikbaar. Het is allemaal een kwestie van perceptie en perspectief.

Aan het einde van de dijk sla ik af richting Den Oever en Den Helder. Voor de afslag begint de file al. Holland is vol, je ervaart het aan den lijve. Dat is het verschil met Friesland en Groningen. Daar is nog ruimte. Ik heb vandaag geen grote reis voor de boeg en besluit daarom in Den Oever te stoppen. Het is immers ook een vissersplaats aan de open zee, dus passend in mijn thema . Met wat moeite kom ik langs smalle straatjes bij de van elk toerisme gespeende haven waar tientallen vissersboten uit Wieringen en Den Oever liggen. Er is een grote visafslag waar ook in het Duits staat aangekondigd dat hier ‘s zaterdags vis kan worden gekocht. Ik drink op een terras koffie en lees onder een parasol in mijn boek. Dit is mijn vorm van vakantie.

’s Middags rijd ik de resterende kilometers naar Den Helder. Deze reis is een herhaling in spiegelbeeld van de reis van gister. Den Oever spiegelt Harlingen en de dijk langs het Lauwersmeer kom ik tegen als de dijk langs het Amstelmeer en dan dient het industriële Delfzijl zich aan in de vorm van Den Helder met zijn marinehaven. Ik verwacht bij een kale haven met marineschepen te komen en een stad die door de bezuinigingen een beetje in verval is geraakt. Als ik afwijk van de hoofdwegen kom ik inderdaad in wat vervallen buurten met kleine burgerwoningen. Maar op weg naar de veerdienst richting Texel verandert het beeld. De wegen zijn nieuw en ruim. Er blijkt een hotel-restaurant op de kop van het vasteland en een boulevard langs de zeewering die ideaal is voor fietsers. Alleen al voor het uitzicht rijd ik erheen. Tot mijn verrassing kan ik nog een kamer boeken in hotel Lands End, met uitzicht op zee. Het Marsdiep ligt voor mijn voeten. Het enige dat tussen het water en mijn kamer staat is de neerwaartse glooiïng van de dijk en het lagere fietspad langs de geasfalteerde boulevard. Zo’n 30 meter van mijn kamer begint het water. Waar kom je dat in Nederland tegen? Ik zie het strand van Texel in de verte schitteren. Regelmatig glijdt de in vergelijking met de zeilbootjes monsterachtig grote veerboot langs naar de overkant en terug. Opnieuw heb ik het erg getroffen met mijn kamer. De bries maakt dat het nog fris aanvoelt ondanks de bijna 30 graden die de thermometer aanwijst.

Voor het avondeten verken ik de haven en zoek het deel waar de marine huist. Maar hier kan je als burger niet op. Het met ons belastinggeld opgebouwde eigen wereldje van de marine wordt voor ons afgeschermd. Ik maak bij de slagbomen rechtsomkeert en rijd in de tegenover gestelde richting. Aan de Noordzeekant vind ik bij Huisduinen een restaurantje boven op de zeedijk. Terwijl ik in de HP lees over de lang geleden plaatsvindede escapade van Ruud Lubbers als aankomende premier met een hocky-vriendin en tegelijk nood gedwongen de stoere verhalen aanhoor van een Amsterdamse aannemer die aan de tafel naast me zit, koestert de avondzon ons allen vriendelijk. Dit is zomer.

Terug in mijn hotelkamer zie ik op tv het interview van Linda de Mol met Chantal Janzen en Barry Atsma. Nooit geweten dat Chantal Janzen als 21-jarige met Johnny de Mol vriendjes was. Het is allemaal incrowd, de presentatoren en sterren die ons vanuit Hilversum dag en nacht bezig weten te houden. Wanneer stoppen we eens om er naar te kijken? Ik zet de tv uit.

Buiten sluipt het grijsblauwe duister van de nacht naderbij. Alles verandert behalve het geluid van de golfslag dat zich niet aan dag of nacht stoort. Ik besef dat ik op het mooiste plekje van Den Helder zit.

 

22 juli

Wakker gemaakt door het schitterende zonlicht vanuit de hemel en de zee. De wind is gaan liggen. Het doet denken aan Middellandse-zee-weer. Ik ontbijt in de zon op het grasveldje voor het hotel van waar je de zee kunt overzien en de veerboot die hiernaast aanlegt goed kunt zien komen en gaan. Wat ga ik vandaag doen? Ik lees in de krant dat het de afgelopen dagen een gekkenhuis langs de kust van Zandvoort tot Zeeland is geweest. Misschien zal ik vanavond naar huis gaan om de planten water te geven en morgen dan weer naar de kust rijden. Misschien ook niet. Ik neem me voor eerst naar Egmond aan Zee te gaan. Over Bergen en de kunstmatig geforceerde duindoorbraak bij de Kerf lees ik op internet van Afra Botman[1] een reisverslag in Trouw uit 2002. Ik citeer een paar onderdelen:

 

‘Tussen Bergen en Schoorl aan Zee is de duindoorbraak De Kerf, die in 1997 met bulldozers werd geforceerd. We willen zien hoe het ermee staat…Waar een aantal golfbrekers de zee insteken, is aan de duinenkant een open vlakte. De voor Nederlandse begrippen vanzelfsprekende doorlopende duinenrij is daar onderbroken. Door de twintig meter brede opening zien we een zandverstuiving, met meteen daarachter bos en de volgende duinenrij … In de jaren zeventig was op deze hoogte een spontane duindoorbraak geweest, destijds door Rijkswaterstaat onmiddellijk weer gedicht. Maar toen ontstond wel de discussie: het duingebied is op deze hoogte zo breed, waarom niet bij wijze van experiment de natuur haar gang laten gaan? In 1997 was men bereid een slufter te laten ontstaan, waar de zee een aantal keren per jaar de duinvallei kon binnendringen. In het zoet/zout vochtig milieu zouden bijzondere planten gedijen (onder meer zeeraket en parnassia) en vogels nestelen. Tot nu toe zijn de zware noordwesterstormen echter uitgebleven, waardoor de zee de Parnassiavallei niet is binnengestroomd. Het gebied is gaan verstuiven en slibt langzaam dicht met zand… Verderop gaan we rechtsaf, de Blijdensteinsweg op. Wie daar linksaf gaat, komt na ongeveer 2 kilometer in Bergen-Noord uit. ..We volgen de Blijdensteinsweg, houden links aan en gaan richting Bergen aan Zee, langs de Verspeyckweg. Het schelpenpad gaat over in verharde weg. We lopen door het bos tot we uitkomen bij Het Zeehuis, een voormalig ‘kolonie-gebouw voor jong Nederland’ zoals de pui vermeldt. ….Voorbij Villa De Horizon, een heel hoog huis met appartementen. Eigenlijk afzichtelijk dominant zo aan de kust, maar in het hoogste appartement heb je ongetwijfeld een fabuleus uitzicht over zee….We zijn in Bergen aan Zee en gruwen van het centrum. Wat een lelijke appartementengebouwen en nieuwbouwwinkels. Onder het grijze appartementengebouwtje Neptunes is het zee-aquarium gevestigd…’

 

Ik moet even denken aan het museum in Delfzijl en besluit dit alles niet te gaan bekijken. Eerst passeer ik het bordje Petten. Dat hier een kerncentrale in de duinen staat laat zich maar moeilijk raden. Alvorens te stoppen in Egmond aan Zee ga ik eerst langs Alkmaar. Ik wist van de kaasmarkt en de kaasdragers. Die heb ik nog nooit gezien. Op de markt blijkt dat het verschijnsel nog wel bestaat maar alleen op zaterdagen is te bewonderen. Door de week worden de kaasmarkten in plaatsen in de omgeving gehouden. Het valt me op hoe een gebrek aan stadsarchitectuur hier heeft huisgehouden. De stad maakt een chaotische en versnipperde indruk. Er zijn nog oude straten maar het geheel is niet met smaak geordend en ontworpen. Erg jammer. Dan maar naar Egmond aan Zee. Daar is de kneuterigheid en chaos zo mogelijk nog groter. Ik rijd rond de stad en langs de boulevard. Op het veel te kleine parkeerterrein is ook nog een kermis geïnstalleerd. Het enig positieve ten opzichte van de plaatsen die ik eerder heb bezocht is dat hier een echt strand is, maar daar heb je het dan ook mee gehad. Ik maak me weer snel uit de voeten.

Op naar Noordwijk aan Zee! Onderweg passeer ik aan mijn rechterhand het Hoogoven complex, nu in handen van het Indiase Tata Steel. Vroeger ben ik hier regelmatig geweest toen Hoogovens zijn luchtvervuiling moest aanpakken. Het industrieterrein in Velsen-Noord loopt tot in de duinen. Aan de andere kant van het water, ‘romantisch’ het Noorderbuitenkanaal geheten,  ligt IJmuiden permanent onder de rook en geluidsterreur (klinkt beter dan ‘deken’) van de staalproducent. Ik besluit er niet opnieuw te gaan kijken. Rookpluimen stijgen op uit wat op afstand een Nederlands Manhatten lijkt. De Velsertunnel is vandaag zonder file te passeren. Ik sla een aantal kustplaatsen over waaronder Zandvoort, dat bescheiden is gebleven gezien zijn potentieel grote Amsterdamse achterland.  Al snel rijd ik onder de paraplu van Schiphol’s dalende en opstijgende vliegtuigen. Je ervaart heel direct dat het vliegen in de derde dimensie gebeurt. Richting Den Haag rijdend komt een dalend vliegtuig me tegemoet en we zouden frontaal botsen als er niet een hoogteverschil tussen ons was. Zo leert deze reis me hoe de eerste,  de tweede en de derde dimensie concreet aanvoelen.

In vergelijking met Egmond aan Zee is Noordwijk aan Zee een verademing. Keurig aangeharkt, bloemen langs de wegen, ruime banen, zo kom ik aan de koningin Wilhelmina boulevard. De duinen voor de boulevard, die ik nog heb zien aanleggen, hebben inmiddels een flinke aanwas gekregen zodat je er vanaf de boulevard niet meer overheen kunt kijken. Ik parkeer mijn auto en ga als eerste op zoek naar een hotel. Golden Tulip heeft nog één kamer vrij, kosten  € 122 excl. ontbijt per nacht. Ik besluit nog even verder te zoeken. De avonden ervoor kon ik voor € 70 in Delfzijl, € 60 in Harlingen en € 80 in Den Helder terecht, inclusief ontbijt. Dan passeer ik Hotels van Oranje dat niet veel goedkoper zal zijn en ik probeer het nog in het volgende hotel waar een oude Duitse dame de receptioniste zo lang aan de praat houdt dat ik weer wegloop.

Op het strand voor Hotels van Oranje ga ik in hun Beachclub O. wat eten. Als ik een plekje heb valt me pas op wat een bekakt publiek hier zijn toevlucht heeft gevonden. De prijzen zijn er ook naar. Een kopje koffie is € 7,50. Gaandeweg bekruipt me een gevoel van afkeer, walging zelfs. Ik eet een broodje tonijn salade en maak me daarna snel uit de voeten. Ik wil hier helemaal niet zijn. Ik heb hier niets te zoeken. Wat wil ik nog aan nostalgische herinneringen ophalen? Het is de neiging naar een beetje snobisme die mijn moeder had die ons als gezin 60 jaar geleden hierheen heeft gevoerd. Toegegeven, ik heb hier fantastische vakanties in Kamphotel de Branding gehad, zodat ik huilde als we weer naar huis gingen. Maar nu heb ik hier niets meer te zoeken. Toch rijd ik nog even over de koningin Astrid boulevard en langs De Baak waar mijn dochten een paar jaar heeft gewerkt. Vervolgens kom ik toch nog langs wat nu Hotel de Branding heet. Het gebouw is niets veranderd, behalve dat men wat wit was aan de gevel nu marinegrijs heeft geverfd. Afschuwelijk lelijk vind ik het. Ik overweeg nog even om naar Katwijk te gaan, dat minder mondain is maar zie daar toch van af. Ik wil hier weg.

Ik wend de steven naar Hoek van Holland, het andere strand waar we heel wat weekenden als gezin doorbrachten. Ik sla bewust Scheveningen en Kijkduin over, omdat ik recent een paar jaar in Den Haag heb gewoond en de opgeknapte stranden rondom Den Haag goed ken. Scheveningen is op het Kurhaus na een etalage voor de middenstand, met kermis en al, zoals ik ook aantrof in Egmond aan Zee, maar ontegenzeggelijk met heel wat meer allure. Er komen hier miljoenen dagjesmensen elk jaar. Kijkduin en de duinenrij langs de Haagse Vogelenbuurt heeft meer mijn voorkeur omdat het authentieker is gebleven en je hier heerlijk kunt fietsen en wandelen. Het meest aantrekkelijk zijn Meijendel ten noorden van Den Haag en de duinen rond Wassenaar tot aan Vogelenzang. De mooiste  duinen van Noord- en Zuid-Holland zijn minder toegankelijk voor het publiek omdat hier rivierwater wordt geïnfiltreerd en later weer voor de drinkwatervoorziening wordt terug gewonnen. Dit is een van de grote uitzonderingen waar een technologische ingreep de natuur ten goede komt. Het kan.

Soms nam mijn moeder de trein om met ons naar Hoek van Holland te gaan en dan liepen we het laatste stuk naar het toen nog niet opgespoten strand. Later reden we op de fiets van Schiedam naar Hoek van Holland. Tot mijn vader een Citroën met zo’n wiel achterop kocht. Daarna gingen we zaterdagsmiddags met de auto naar het strand, stelden het windscherm op en voelden ons helemaal gelukkig als we verbrand en met zout en zand op onze rug weer huiswaarts keerden.

Er loopt een smalle 5-7 meter hoge dijk van Maassluis naar Hoek van Holland waarop een tweebaansweg is aangelegd. Als we van het strand terugkeerden stond je daar altijd in de file. Bij het naar Hoek van Holland rijden zie ik dat dezelfde file er ook nu weer staat, al is het pas 4 uur in de middag. Hoek van Holland is sinds het strand werd opgespoten erg veranderd. Er is een hele reeks lage duinen bijgekomen en daarvoor ligt nu een onpersoonlijk breed strand. Vanaf het oude parkeerterrein naar dat strand lopen neemt een klein half uur. Dat is bij het hete weer niet leuk. Ik verbaas me erover hoe weinig werk hier is gemaakt van een stukje natuur dat jaarlijks voor een paar miljoen mensen hun dagje uit is. Elke verfijning ontbreekt, een enorme gemiste kans. Ik rijd dichter naar het strand en zie de duizenden geparkeerde auto’s staan in de blakerende zon en mannen in fel gekleurde  geel-oranje pakken die de auto’s naar een plekje dirigeren. De mensen komen toch, ondanks de bloedarmoede van de plek. Het oude restaurant Het Jagershuis bestaat nog. Dat is het enig nostalgische dat ik kan ontwaren. En een hotelletje om te overnachten kan ik wel vergeten. Kortom, er rest mij weinig anders dan naar huis te gaan. Ik heb het even gehad met de Hollandse kust. Wat de mens eraan kon verknoeien is ook uitgevoerd. Alleen de zee is nog rustig zichzelf gebleven. Maar daar hebben we ook wat op bedacht: windmolens. De Nederlander heeft geen last van gebrek aan schoonheid. Ooit schreef minister Pieter Winsemius nog:  ‘Nederland is mooi en dat moet zo blijven!’ Ik denk dat hij de Nederlander op zijn chauvinisme wilde aanspreken. Want ook nu nog zingen we liefdevol:  ‘Holland, dat kleine landje aan de zee’. Ik krijg van wat ik zie een bittere smaak in de mond. Weg hier. Ik ga later wel naar Zeeland.

 

Zo komt het dat ik zelf in de eerder gesignaleerde file richting Rotterdam terecht kom. Met een klein beetje geduld valt het eigenlijk best mee. Ik rijd na het sluiswachtershuisje bij Maasdijk snel door en zie hoe het ’Land van de lelijkheid’ zich verder uitstrekt tussen Maassluis en Capelle aan de IJssel. Ik gruwel bij het idee dat ik hier de eerste dertig jaar van mijn leven heb doorgebracht. Destijds viel het me nauwelijks op. Wat natuur was is werklandschap geworden en het werklandschap wordt stap voor stap getransformeerd tot metalen blokkendozen van bedrijfshallen waartussen straks geen mens meer wil of kan leven. Dat is de boodschap die deze dag me heeft geleerd over het Hollandse duinlandschap. Waar het kon hebben we als mensen alle natuur geofferd aan snel economisch gewin. Hier en daar zijn we zelfs nog te beroerd geweest om de betonbrokken van de 70 jaar oude bunkers uit de Tweede Wereldoorlog op te ruimen. We zijn kennelijk zo afgestompt dat ze ons niet eens storen.

 

29 juli

Het heeft een week geduurd voor ik mijn reis langs de kust vervolg. Dat lag niet alleen aan de bittere gal die ik van me af moest spugen. Er lagen nog allerlei klussen thuis en de hittegolf sloeg me lam. Nu is het meer aangenaam zomerweer met 24 graden en een stevige bries.

Ik ben eerst naar de overkant van de Waterweg gereden, wetend dat je daar niet blij van wordt. Je komt dan in wat ik maar noem ’de buik van het beest’. De kelen, darmen en anussen van onze machinale dinosauriërs liggen op het aardoppervlak te ruften terwijl vrachtauto’s, treinwagons en zeeschepen de buik van het beest van voedsel voorzien en de omgezette producten weer afvoeren. Ik overdrijf wat, want er is de laatste decennia heel wat verbeterd aan de luchtkwaliteit en veiligheid. Ik blijf me toch afvragen of we deze chemische processen die onze technologische samenleving van energie- en basismaterialen voorzien niet esthetischer kunnen verpakken. Dat moet toch kunnen! Maar het kost wat geld dat pas zal worden betaald als het moet van de burger en de overheid. Nu telt alleen dat het functioneel moet zijn en daarom staan die technische organen en darmen en anussen gewoon in de open lucht opgesteld. Wie looft er een prijs uit voor het mooiste gebouw van een kunstmestfabriek, raffinaderij  of kolencentrale? Het zou de Nederlandse kust een stuk leefbaarder maken als we mooie bedrijfs- en industrieterreinen leren bouwen langs de Eemshaven, in Velsen, op de Maasvlakte, in Vlissingen en Terneuzen.

En al die windmolens, die heb ik liever ondergronds. Moet toch kunnen! Op weg naar de Maasvlakte struikel je over de windmolens. Goed, windtechniek mag een plek hebben in een technisch werklandschap, dus ik moet niet zeuren. Ik rijd langs Pernis, Hoogvliet richting Maasvlakte 1 en passeer talrijke borden met Haven nummers. Ik merk dat P&O, waarmee je naar Engeland vaart, nu vlakbij de Maasvlakte zijn terminal heeft. Dan valt mijn oog op een haventerrein dat De Beer heet. Weinig mensen zal die naam nog wat zeggen. In mijn lagere schooltijd was De Beer het natuurgebied tegenover Hoek van Holland waar in de duinen bijzondere diersoorten, vogels en planten werden aangetroffen. Er was zelfs toen al enig verzet om dit gebied te offeren aan de vooruitgang. Tevergeefs, want nu is er alleen nog een havendeel dat deze naam voor het nageslacht bewaart.

Dan rijd ik de Maasvlakte 1 op en kijk met een schuin oog op mijn navigatiescherm. Toyota heeft deze twee jaar geleden in mijn Auris Hybrid ingebouwd en helaas ontdekte ik pas later dat de kaarten tamelijk verouderd zijn. Op het moment dat ik de Maasvlakte 1 verlaat en de Maasvlakte 2 oprijdt laat mijn routeplanner me in de steek. De pijl geeft aan dat ik in het blauw van de zee rijd. Dat is toch wel een kleine sensatie. Dat hebben die jongens van Rijkswaterstaat en de Rotterdamse haven  toch maar mooi voor elkaar gekregen dat ik hier op land rijd terwijl Toyota nog denkt dat hier de golven van de Noordzee heersen!  Ik kan niet ontkennen dat ik een klein gevoel van trots voel. En dat zwelt nog aan als ik verder rijd en op de borden zie staan: Maasvlaktestrand. Ik wist niet dat dit bestond. Langs de nieuwe zeewering is niet zoals in Noord-Nederland een geasfalteerde dijk te vinden maar hier is er om het hele nieuwe havengebied een duinengordel aangelegd met jonge helmplantjes en daarvoor is er een fraai strand gemaakt. Er zijn ruime parkeerterreinen aangelegd en duinovergangen, gemaakt van hardhout. Op het strand staat een onafzienbare rij van prullenbakken keurig in het gelid. Enkele aarzelende badgasten hebben hun windscherm op het strand uitgezet. Het strand ruikt zelfs zoals het strand vroeger rook. Het is een thuiskomen op het Maasvlaktestrand. Dat hebben ze goed gedaan. Je moet alleen niet omkijken. Dan zie je de hijskranen, windmolens en rookpluimen van het uitgestrekte havengebied dat scherp afsteekt tegen de donkere luchten die zich landinwaarts vormen, terwijl hier aan het strand de zon volop schijnt. Een bizarre nieuwe wereld is hier geschapen. Ik ben verward. Wat moet ik hier van vinden? Het is niet alleen maar slecht.

Ik ga eerst een middagdutje op het maagdelijke zand doen. Daarna rijd ik verder langs de duinenrij waarbij de weg na een paar kilometer in een bocht omhoog voert terug naar de eerste Maasvlakte. Links strekt zich de Slufter uit. ‘Gevaarlijk terrein’, lees ik op bordjes die op het talud zijn geplaatst. Ik heb hier minstens 15 jaar geleden ook een keer gestaan, begint het me te dagen. De slufter was toen nog merendeels leeg. Het is een door de mens gemaakt gigantisch bassin dat is volgestort met chemisch vervuild slib uit de Rotterdamse haven en omgeving. Weg is de illusie van maagdelijke ongereptheid die mij even beving op het Maasvlaktestrand. We zijn hier weer midden in de realiteit van de smerige wereldhaven Rotterdam, die zich als een besmettelijke olievlek zeewaarts uitbreidt. Na een paar kilometer biedt de weg de mogelijkheid af te slaan in zuidelijker richting, Hellevoetsluis, Ouddorp, Zierikzee, staat op de borden. Maar ik hoef dat niet allemaal in één dag af te werken en besluit eerst Oostvoorne aan te doen dat op het vroegere eiland Voorne en Putten ligt en direct grenst aan de Maasvlakte.

Oostvoorne is een plaatsje dat we vroeger toen ons gezin een vakantiehuisje in Ouddorp had altijd rechts lieten liggen. Het plaatsje ziet er echter welvarend uit. De huizen zijn goed verzorgd en er wonen hier aan de voortuinen te zien welgestelde mensen. Ik volg de borden naar het Strand tot de weg doodloopt bij een parkeerterrein en een op duurzaamheidsprincipes gebaseerd restaurant. Aan de overkant van het water ligt de Slufter en rechts daarvan stijgen de rookpluimen hemelwaarts. Maar als ik verder loop zie ik dat hier de Voornse slikken beginnen, nota bene een natuurgebied dat onder Natura 2000 van de EU valt. Er zijn drie zones aangegeven: in de eerste mag de recreant zijn gang gaan, in de tweede mag dat maar beperkt en in de derde mag niemand komen om de trekvogels die hun voedsel op de slikken zoeken niet te storen. Doet toch wat hypocriet aan. Eerst die Maasvlakte met geweld bouwen, de Slufter met zijn vergif aanleggen, en dan ineens een stukje Voornse slikken beschermen tegen invloeden van kite surfers alsof je leven ervan af hangt. Maar ik moet zeggen dat het aardig is gelukt om zo dichtbij de uitgebreide haven toch weer natuur en recreatie een plek te geven. Als ik op de terugweg het hotel  ’t Wapen van Marion passeer besluit ik om te kijken of ik hier kan overnachten. Het kost een paar centen, € 97,50 voor een eenpersoonskamer met ontbijt, maar dan heb ik een dak boven mijn hoofd. Ik besluit om vandaag hier te blijven.

 

De laatste dagen ben ik in gedachten toch begonnen om een schema te ontwikkelen waarmee ik iets over de duurzaamheid van de verschillende kuststroken van Nederland kan zeggen. Waar de ingenieurs domweg dijken hebben gebouwd is dat toch minder mooi dan wanneer er nog iets van eb- en-vloed is overgebleven zonder de veiligheid geweld aan te doen. Je ziet dat we na de watersnoodramp van 1953 de ‘interface’ tussen zee en land drastisch zijn gaan terugbrengen om zo de veiligheid te vergoten. De ruim 1800 doden en 125 onderlopen polders van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden hebben veel discussies gesmoord en voorrang gegeven aan het aanpakken van de zaak. Aan de andere kant vormt juist die wisselwerking tussen water en land het grensvlak waar de interessante dingen gebeuren. De Maasvlakte 1 en 2 zijn daar voorbeelden van. Zij zijn er op gericht om deze interface weer te vergroten ten behoeve van de haven activiteiten. Beide acties zijn zeer kostbaar en gaan alle kosten-baten berekeningen, die zo populair zijn tegenwoordig, te boven. Ik herinner me nog goed dat ik in het ambtelijke vooroverleg voor de onderraad voor Ruimtelijke Ordening- en Milieu (RROM) zat waarbij de Maasvlakte 2 aan de orde kwam. Die zaken lopen echt over een termijn van 10-20 jaar. Toen kon geen ambtenaar van Verkeer& Waterstaat of Economische Zaken uitleggen dat deze investering ooit rendabel zou worden. Het was een prestige zaak, zoals zo vaak. De enige keer dat er echt een synergie tussen omgeving en veiligheid is gevonden was bij de Oosterschelde, die voor de veiligheid wel een dam kreeg maar het werd een dam met gaten (sluizen) zodat het zeewater kon blijven in- en uitstromen, behalve als er overstromingsgevaar is. Maar sinds in 1995 na heftige regen de rivierdijken dreigden te breken heeft Rijkswaterstaat weer carte blanche om dijken versneld te verhogen en daar is de dreigende klimaat verandering nog eens bovenop gekomen. De sinds november 2009 aangestelde Deltacommissaris mag voor het tweede Deltaplan, dat dient om ons land voor te bereiden op de komende klimaatverandering, elk jaar tenminste een miljard (let wel: EEN MILJARD PER JAAR) aan dijkverzwaringen e.d. besteden. Dus alle reden om te kijken hoe dat geld ook voor duurzaamheid zoveel mogelijk opbrengt.

Je kunt de kuststrookplannen beoordelen op hun harmonieuze inpassing in het grotere ecosysteem van zee-kust-achterland. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de bestaande en nog komende ingrepen langs de kust kan naast verhoging van de veiligheid het scheppen van (hoogwaardige) werkgelegenheid in kaart worden gebracht en versterking van de economische potentie van het gebied. Maar ook is versterking van het ecosysteem van belang en van de multifunctionaliteit van het gebied. Omdat onze kust eigenlijk overal door menselijk ingrijpen is beïnvloed zou je de gevolgen van die ingrepen in kaart kunnen brengen naar schaal en effect. En je zou kunnen nagaan of er aan ingrepen met slechte resultaten nog iets ter verbetering zou kunnen worden gedaan. Kortom zo zou je er nog een leuk project van kunnen maken. Maar goed, ik heb nu vakantie. Is mogelijk iets voor later.

 

30 juli

De ochtend in Oostvoorne begint grauw en winderig. Had ik niet verwacht. Mijn kamer was erg gehorig en ik heb daardoor slecht geslapen. Humeur is nog niet optimaal. Maar gaandeweg weet de zon af en toe door te breken en verdampen de boze geesten uit mijn hoofd. De vooruitzichten zijn dat in de loop van de dag de bewolking zal toenemen en dat het tenslotte gaat regenen. Ik treuzel niet langer en begin met een verdere verkenning van de kust van Voorne en Putten door Rockanje te bekijken. Dit plaatsje ligt maar een paar kilometer verder, echter het strand is meer zuidelijk gericht. Het gevolg is dat je de ingewanden van de Maasvlakte niet hoeft te zien, al zijn ze hemelsbreed niet veel verder weg dan in Oostvoorne. Rockanje is ook aardiger dan Oostvoorne omdat er meer werk van is gemaakt. Vooral is bij het strand geïnvesteerd. Ik rijd naar wat hier de ‘tweede slag’ heet. Daar zit het zelfde woordje in als bij Wassenaarse slag. Slag wil kennelijk zeggen dat er een doorgang is naar het strand. Bij de tweede slag is er een groot parkeerterrein en een verzorgd pad naar het strand. Aan weerszijden van de entree op het strand zijn twee heel grote Beach Clubs ingericht, met stoelen, parasols, restaurants, echt indrukwekkend. Het is kwalitatief goed verzorgd en een voorbeeld voor alle stranden van ons land. Het is hier om deze tijd, 10 uur in de ochtend, echter nog uitgestorven op wat personeel na, vermoedelijk wegens de slechte weersvooruitzichten.

Ik ga snel op weg naar mijn volgende stop die ik vanaf het strand van Rockanje al aan de overkant zie liggen, de Kwade Hoek op Goeree.

 

Ik heb heel wat jaren vakantie doorgebracht op Goeree en ken het op mijn duimpje. Vroeger ergerde ik me enorm aan de windmolens die langs de dam over het Haringvliet zijn geplaatst. Nu valt me op dat het in vergelijking met de huidige exemplaren eigenlijk maar kleintjes zijn. Op Goeree treft het me dat het landschap mooier en bezielder op me overkomt dan op Voorne. Of is het omdat ik hier mooie herinneringen aan heb?  Nee, het is meer dan dat. Het is goed verzorgd en fijn gedetailleerd. Misschien wel dank zij de watersnoodramp is er veel in het landschap geïnvesteerd. Voor ik naar de Kwade Hoek ga, kan ik het niet laten te stoppen in Goedereede bij Hotel-Restaurant De Gouden Leeuw. Al wordt er flink gebouwd in Goedereede, het oude centrum is nog mooi geconserveerd. Ik trakteer mezelf op cappuccino met appeltaart. En als er ook wat zonnestralen bij komen is het even perfect.

Dan op naar de Kwade Hoek. De wegen in Goedereede zijn meer één-richting verkeer geworden zodat het even duurt voor ik de goede weg heb gevonden. Bij de Kwade Hoek is er gelukkig nauwelijks iets veranderd. Het is mooier en groener geworden. Het is een buitendijks natuurgebied zodat het doen en laten van Rijkswaterstaat hier niet zo heeft huisgehouden. Het is eigendom van Natuurmonumenten. Door zandsuppletie elders groeit het zuidelijke deel van de Kwade Hoek nog aan. Dat is alleen maar positief. Gek eigenlijk die naam: Kwade Hoek. Hij is aan deze kop van het vasteland van Goeree gegeven omdat het op zee op die plek flink kon spoken. Mooi contrast ook: de zee die Kwade Hoek heet en de binnenhaven die Goede Rede is genoemd. Geen goede rede zonder kwade hoek. Ik kom twee koppels tegen en een vader met twee jongens en een hondje. Dat is al op deze toplocatie in het hoogseizoen op een dag die zeer geschikt is om te wandelen. Maar goed dat ook hier de kosten-baten gesel niet is toegepast.

Ik rij verder langs de kust van Goeree, een weg die elke keer dat ik hier kom alleen maar mooier wordt omdat mensen oude huisjes prachtig opknappen zonder het landschap te verzieken. Bij Ouddorp sla ik af omdat ik nog even naar het Flaauwe Werk wil kijken, waar je zo lekker over de hoge geasfalteerde zeedijk kunt fietsen. Er staan dit jaar niet zoveel bloemen op de akkers. Dit gebied was vroeger bekend om het kweken van bloemenzaden. Kennelijk loont het niet meer. Het autoverkeer is langs de duinen en de zeewering meer beperkt dan vroeger. Bij het Flaauwe Werk is een parkeerplaats gemaakt, vooral in gebruik door surfende Duitsers en Belgen, die hier makkelijk bij het strand kunnen komen. De oude opgang is onbruikbaar gemaakt en vervangen door een andere die op het parkeerterrein begint. De kust verandert niet alleen door de zee maar ook door de beheerder die steeds veranderingen nodig vindt. Jammer, zo kan je jouw plekjes uit het verleden niet meer vinden. Ik rijd langs de altijd geheimzinnige Westduinen, een heel hobbelig weiland waarop militaire zend- en ontvangstmasten zijn opgesteld, en werp nog even een blik op de Punt, het kunstmatige strand langs het Grevelingenmeer voor de Brouwersdam begint. Dan ga ik verder. Bij Port Zélande kruis ik de provinciale weg en rijd langs de zeezijde van de Brouwersdam verder naar het zuiden. Het is hier ruig en basaal. Veel surfers uit het buitenland zetten hier hun caravan neer en gaan zich dan de hele dag vermaken. Je kunt zo de zee inlopen. Er is ruimte voor alles wat je maar wilt.

Ik neem me voor op Schouwen Renesse te laten liggen en meteen door te rijden naar Burgh-Haamstede. Vaag staat me voor de geest dat hier een bijzonder geschilderde vuurtoren staat. Helemaal op de kop van Schouwen vind ik die als ik op een hoge duintop sta die naar het strand voert. Door de slechte weersvoorspelling is het anders overvolle weggetje hierheen vandaag rustig. Een spiraal beweging, aangegeven met rood-witte banen, markeert de vuurtoren tot iets waardoor je hem onder zijn soortgenoten meteen herkent.

Ik heb geen rust en kies nu als volgend reisdoel Domburg. Moet ook heel aardig wezen. Ik steek de Oosterscheldedam over richting Veere. Die bijzondere dam waardoorheen het zeewater heen en weer stroomt op drie plekken, om de Oosterschelde zout te houden, ben je in een paar minuten over en vervolgens rijd ik op Domburg aan. Walcheren heet het hier. Zou leuk zijn om in Domburg een hotel te vinden. Maar bij het binnenrijden krijg ik al het vermoeden dat dit niet eenvoudig zal zijn. Domburg is een Noordwijk in het klein. Hier komt een wat chiquer publiek, vooral welgestelde Duitsers naar al gauw blijkt. De hotels die ik binnenloop zijn allemaal vol. Tenslotte vind ik een groot badhotel. Hier zijn nog wel kamers te krijgen voor € 170 – € 220 per nacht. Is wat overdreven voor mij alleen en ik geef het op. Dat hotel in Noordwijk was zo duur nog niet als ik het hiermee vergelijk. Zeeland is in het seizoen heel erg duur, vermoedelijk door het grote aanbod van toeristen uit zowel België als Duitsland. Want behalve het strand heeft dit kustgebied niet erg veel te bieden. Friesland is eigenlijk interessanter. Aan zee eet ik wat in een strandrestaurant en zet dan de reis voort. Eerst naar Westkapelle, waar misschien wel een hotel is te vinden. Het plaatsje ligt vlak achter de smalle duinen en zeedijk. De weg voert je een stukje op die dijk om dan het plaatsje in te duiken. File rijden en geen hotel te bekennen. Dan maar door naar Zoutelande, het eerste vakantie adres waar mijn ouder me mee naar toe namen. Ik weet nog hoe de bruine boterhammen daar smaakten, hoe het toilet rook, hoe de begroeiing op het duin eruit zag en dat daar sprinkhanen in zaten. Ik vind ons hotelletje, Haga, en controleer nog even of ze echt geen kamer meer vrij hebben. Een plakkaat op de buitenmuur laat geen twijfel bestaan. Ik loop het duinpad op en werp een blik op de Westerschelde terwijl het begint te regenen. Het strand is breder dan ik me herinnerde en staat vol met huisjes en paviljoens. Het duin is omgetoverd tot een wandelboulevard waar druk gebruik van wordt gemaakt. Ook beneden aan de weg lopen drommen toeristen. Wat heeft me hier te zoeken?

Door naar Vlissingen. Hier is het bij het tweede hotel op de boulevard raak. Kosten: € 102,50 per nacht. Mijn duurste hotel van de reis. Het hotel heet De Leugenaar. Vanuit mijn kamer heb ik een spectaculair uitzicht op de Westerschelde. Een korte golfslag spoelt over het kleine strandje. De vaargeul loopt hier vlak langs de oever. Ik begrijp nu dat schepen met een gevaarlijke lading zo wel erg dicht bij de bewoners van gebouwen, zoals dit hotel, komen. Jaren geleden was hier op het ministerie van VROM veel om te doen. Maar ik zie zo gauw niet wat hier aan kan worden veranderd. Destijds is dan ook door minister Hans Alders besloten de risiconorm maar wat soepeler te maken door de keus welk risico nog aanvaardbaar is aan de lokale overheid over te laten. Door de nevel en regen zie ik aan de overkant vaag de kust van Zeeuws-Vlaanderen, de eindbestemming van mijn Noordzeereis. Hier geen windmolens en schoorstenen.

Een harde zuidwester beukt als de avond valt op de boulevard. Het strandje is verdwenen en schuim staat op de golven.  Het is hoogtij. Nog een meter stijging en het pad voor de boulevard zou onder lopen. De regen slaat op mijn hotel raam. De zomer is even weg. Eén nachtje maar, hoop ik.

 

31 juli

De wind is wat geluwd. Af en toe zie ik een stukje blauw in de lucht. Toch staat het schuim nog op de golven die voor het hotel tegen de boulevard briessen. Goed geslapen ondanks de krakende deuren van mijn buren. Bij het weggaan vraag ik naar de achtergrond van de naam de Leugenaar. Want het klinkt toch niet erg positief. Wie kiest nou zoiets als naam voor zijn hotel? Het blijkt ontleend aan de schipperstaal. Iets verderop was een baken langs de kust dat de schippers vaak aanzagen als het begin van de haven, maar ze moesten dan nog een paar honderd meter verder gaan. Daarom hete dat baken ‘de leugenaar’. En daarnaar is het hotel vernoemd.

Mijn eerste doel vandaag is Breskens dat ik aan de overkant zie en hemelsbreed maar een paar kilometer is verwijderd. Maar je kunt met de auto in Vlissingen geen pont naar Breskens meer nemen sinds de tunnel naar Terneuzen in gebruik is genomen. Rijdend door het gezellige centrum van Vlissingen ga ik op weg naar de een stuk  verderop aangelegde tunnel. Vlak voordat deze begint, zie ik aan mijn rechterkant de koepel met schoorsteen van de kerncentrale in Borssele. De enige twee kerncentrales die we nog hebben liggen aan zee, realiseer ik me voor het eerst. Alle narigheid schuiven we die kant op. De zee is die wilde natuur die getemd moet worden en waar we ons afval zo nodig in kunnen dumpen of overheen kunnen blazen. Waar die begint bouwen we onze grote fabrieken, hoogovens en raffinaderijen. Al komt de toerist in de vakantie zich aan zon en zee laven, onze basishouding is toch dat we met de rug naar de zee staan. De zee is de wildeman die veroverd moet worden en die we met ons afval kunnen opschepen.

Ik rijd langs de getemde zeearm die Braakman of Dullaert (herkennen we hier Dollard in?) is genoemd. Deze is een jaar voor de watersnoodramp afgesloten, wat ongetwijfeld levens heeft gespaard. Ik passeer IJzendijke en Schoondijke en arriveer een half uur later in Breskens. Deze oever aan de Westerschelde ligt meer in de luwte dan die van Vlissingen en het strand is hier dan ook een stuk breder. Tussen Vlissingen en Breskens ligt eigenlijk de monding van het Westerschelde estuarium, hierna wijken beide kustlijnen snel uit elkaar en begint de Noordzee. Je ziet nu pas goed dat ten oosten van Vlissingen alle drukte van havens en windmolens en schoorstenen is gesitueerd.

Ik vervolg het laatste stukje van mijn reis langs de kust, tussen akkers met aardappelen en tarwe, naar Cadzand en de Belgische grens. Een deel van Nederland waar ik nog nooit ben geweest. Zeeuws-Vlaanderen is een net zo prettig landschap als dat van Goeree en Schouwen. Vlak bij Cadzand volg ik het bordje Cadzand-Bad. Tot mijn verrassing zijn de duinen hier hoog en de stranden natuurlijk mooi. Het is een hoek die alleszins de moeite waard is. Dat hebben de Belgen ook ontdekt want die kom je hier veelvuldig tegen. Eenmaal in het plaatsje zelf kijk ik mijn ogen uit. Cadzand-Bad is een recent ontwikkel project en het is hier modern en gezellig. Men probeert er een echte badplaats te maken en zo te zien is het een geslaagd project dat potentieel een alternatief voor Domburg wordt. Ik hoop dat de projectontwikkelaars er echt iets moois van maken met blijvende waarde. Kunnen ze in Holland wat van leren.

 

Me de verhalen over Knokke van mijn ouders herinnerend, een mondain oord waar ze zelf nooit naar toe zijn geweest, besluit ik om nu ik hier toch ben als laatste Knokke aan te doen. Op weg daarheen kom ik langs een fenomeen dat in Nederland stap voor stap is uitgeroeid maar hier nog bestaat omdat het precies op de grens tussen Nederland en België ligt. Dat is het natuurgebied ’t Zwin. Ik sluit de Eems uit omdat die rivier alleen in Duitsland stroomt. ’t Zwin is een bres in de duinen waar de zee bij hoogwater vrij spel heeft en in het achterland een Biesbos in het klein heeft gemaakt. Je ziet het begin van een riviertje meanderen en er zijn moerasachtige gebieden waar niet de mens maar allerlei vogels vrij spel hebben. Je hoort ze krijsen en fluiten. Ik word er stil van als ik het vanaf de zeedijk, die er omheen is gelegd, gadesla. Niet alleen stil, ik word ontroerd. Hier in dit hele kleine Biesbosje, op de grens tussen Nederland en België heeft Rijkswaterstaat zijn tengels van de onderbroken duinenrij afgehouden en is als herinnering aan wat er langs de Noordzee in ons land overal was, ’t Zwin nog over. En terwijl ik daar zo sta wordt iets me ineens heel erg duidelijk. Ik ga naar onze kust kijken op een heel andere manier dan ik ooit heb gedaan en dan die weg- en waterbouwers van Rijkswaterstaat met alle goede bedoelingen ooit hebben gedaan. Ik kijk niet naar onze kust vanuit het land, maar vanuit de zee, vanuit de wildeman de zee, vanuit de god Neptunus met zijn drietand. En dan voel ik haast vanuit welke aandrift de zee op de delta van Nederland heeft gebeukt zoals een minnaar zijn geliefde binnendringt en hoe dichter het orgasme nadert hoe stormachtiger de wind waait en hoe dieper hij zichzelf uitstort in de delta, alles overstromend op zijn weg en het vruchtbare slib afzettend in de onder water gelopen gebieden. Die wildeman die de aarde begeert en tegelijk het achterland met zijn regen zegent, die wildeman is in Nederland de toegang ontzegd en mag in dit achtertuintje van ons land nog wildemannetje spelen waar het geen kwaad kan. Ik laat het hierbij. Maar ik ben aan het einde van mijn reis vol van het gevoel dat we met het dijken bouwen misschien te ver zijn doorgeschoten. Dat gevoel speelde ook bij de burgers die de duindoorbraak van de Kerf bij Bergen hebben geforceerd, maar dat blijkt achteraf weinig om het lijf te hebben.

 

Dan vervolg ik mijn tocht naar Knokke-Heijst. Hier overkomt me een haast nog overweldigender ervaring als bij ’t Zwin, alleen van een heel andere aard. Want Knokke maakt de verhalen die ik erover had gehoord meer dan waar. Knokke is tien keer zo groot als kustplaatsfenomeen als het Nederlandse Noordwijk en Scheveningen bij elkaar! Achter een kilometerslange boulevard van hoge panden en restaurants en strandhuisjes is er een hele wijk met de ene Kalverstraat na de andere. Hoe is dit mogelijk, vraag ik me af? Waar komen de klanten en het geld vandaan om dit in stand te houden? Waarom kan dit in Nederland niet? Ik denk dat het alles te maken heeft met onze volksaard. ‘Ons ben zunig’. Er is maar een hele kleine groep die het breed laat hangen, een veel kleinere dan hier in België, 10 km vanaf de Nederlandse grens. Natuurlijk voel ik me hier evenmin prettig als in Noordwijk, maar het fenomeen vraagt om een nadere verklaring. Is iets dergelijks tussen Scheveningen, Noordwijk en Zandvoort nooit ontstaan omdat we daar de waterleidingduinen tussen hebben aangelegd? Is een Nederlands Knokke wenselijk en waar moet het vanuit duurzaamheid dan aan voldoen? Ik ga door dat kleine uitstapje over de grens met meer vragen terug dan waarmee ik aan mijn reis ben begonnen.

 

[1] http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2769781/2002/10/05/Een-experiment-in-de-Bergense-duinen.dhtml