Duurzaamheid 1: wat is het nu wel en niet?

Het is eigenlijk een wonder dat duurzaamheid als onderwerp nog steeds actueel is. Als begrip gelanceerd in 1987 door de VN commissie Brundtland, is de gedachte afgedaald van internationaal optredende regeringsleiders en visionaire ondernemers naar landen. En nu, bijna 30 jaar later, is het gedachtegoed volop werkzaam in de vorm van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen bij bedrijven en als duurzaamheidsbeleid bij gemeenten. Het duurzaamheid denken is aangeland bij de mensen die er toe doen omdat zij het handen en voeten geven. Tegelijk merk ik dat er nogal eens verwarring heerst over wat er nu eigenlijk mee wordt bedoeld.

Wat is verduurzamen?

Want het woord duurzaamheid betekent op zich dat je wat er nu is wilt ‘verduurzamen’, dus voor altijd wilt conserveren. Maar dat wordt er juist niet mee beoogd! Duurzaamheid komt van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’, in het Engels ‘sustainable development’. Dat wil zeggen dat er een ontwikkeling van de samenleving plaatsvindt die ‘houdbaar’ is, die dóór kan gaan, omdat de ontwikkelingskansen die de huidige generatie heeft dezelfde blijven of zelfs toenemen voor toekomstige generaties. Duurzaamheid wil de ontwikkelingskansen van de huidige situatie dus niet conserveren maar dynamiseren en vergroten voor hen die na ons komen. En dat kan alleen als ontwikkelingen niet vanuit een eenzijdig belang maar vanuit een gelijkwaardigheid van alle (economische, milieu en sociale) belangen worden vorm gegeven. Die condities voor duurzame ontwikkeling, daar gaat het eigenlijk om.

Duurzaamheid is meer dan energiebeleid

Een net aangetreden wethouder in een gemeente zal enthousiast aan de slag willen gaan met zo’n positief onderwerp als duurzaamheid, om dan te ontdekken dat het een veelvormig onderwerp is. Want meestal denken gemeenten dat duurzaamheid min of meer gelijk staat aan klimaatbeleid en energiebesparing. Zo stelde het College van de gemeente Amsterdam in 2010: ‘Amsterdam is in 2014 duurzaam’. Ik denk dat zij bedoelden dat het College van B&W haar klimaatmaatregelen in 2014 zal hebben uitgevoerd. Maar duurzaamheid is meer dan dat. Soms gaan gemeenten een stapje verder en vatten zij het hele milieubeleid onder duurzaamheid. ‘Wij willen een groene gemeente zijn, die werkt aan de kringloopeconomie,’ hoor je dan. Het hergebruiken van producten en stoffen hoort er zeker ook bij. Als gemeenten in een visie document stellen dat duurzaamheid meer is dan milieubeleid omdat er met duurzame initiatieven op energie en klimaat gebied en rond de circulaire economie ook economische kansen worden geschapen, is dat al dichter bij de waarheid. Maar duurzaamheid is ook het zo inrichten van initiatieven en projecten dat niet alleen milieu en economie maar ook de sociale kansen in een gemeente verbeteren. Dus dat er meer werk ontstaat, de gezondheid verbetert, kunst en cultuur floreren, de bevolking meer participeert in de samenleving e.d. Bij deze brede invulling van duurzaamheid, die zo’n 10% van de grote gemeenten in ons land voor ogen staat volgens een Telos onderzoek van 2014 (Gemeentelijke duurzaamheid: hoe organiseer je dat?; www.telos.nl), hoor je als bezwaar dat zo gezien alles er onder valt en dat duurzaamheid daarmee een onhanteerbaar begrip is geworden.

Meer dan een vaag en alles omvattend begrip, het gaat om de houding

Is duurzaamheid zo vaag en breed dat het inderdaad onhanteerbaar is? Ik vind van niet. Maar de ambitie tot een aanpak waarbij milieu, economische en sociale aspecten tegelijk worden betrokken bij initiatieven is niet zoiets als een project runnen in de klassieke zin. Duurzaamheid kan niet even voorgeschreven worden in een wet of regels of ene programma van eisen, het is een houding, een morele ambitie die mensen zelf moeten willen. Dat is het grote verschil met de klassieke aanpak waar we mee vertrouwd zijn. Ik heb om dat te verduidelijken een vijftal duurzaamheidshoudingen onderkend (zie Sustainable Development Drivers, uitgever Edward Elgar, Cheltenham UK) die je bij personen, bedrijven en overheidsorganisaties kunt aantreffen. Je kunt ze ook meten en er onderzoek mee doen. De eerste, minst duurzame, houding is die van overleven, alleen je eigen belang laten tellen. Al wat meer duurzaam is de houding van je houden aan regels van gemeenschappelijk belang, je houden aan wat de wet voorschrijft. De derde houding is die van onderhandelen over een compromis, een convenant, daarbij moet je vrijwillig ook oog hebben voor het belang van de ander. De vierde houding is de eigenlijke duurzaamheidshouding, daarbij houd je bij je initiatieven vrijwillig rekening met alle andere belangen. En dan is er nog een vijfde houding, waarbij je je gezamenlijk open stelt voor de potentieel best mogelijke oplossing voor alle betrokkenen. Zelfs van deze laatste houding komen er steeds meer voorbeelden, zoals in genoemd boek is beschreven.

Duurzaamheid moet je zelf willen

Dit maakt duidelijk dat duurzaamheid door ieder die er bij betrokken is gewild moet worden. Anders zal het niet lukken en vervalt het tot regels voorschrijven, ze streng controleren en het resultaat is dat onwillige deelnemers kijken hoe ze er de kantjes vanaf kunnen lopen. Niet voor niets riep mevrouw Gro Harlem Brundtland, destijds premier van Noorwegen, in 1988 haar toehoorders tijdens een klimaatcongres in Toronto op met de woorden: ‘we must upgrade our civilisation’. Dat is waar we met duurzaamheid aan gaan staan. En dat dit kan bewijzen voorloper gemeenten en bedrijven waar het bestuur en de CEOs hun nek uitsteken en meer najagen dan prestige projecten en shareholder value alleen.

23 augustus 2014

Wim Reij Archief 12: Komt de grote milieusanering ooit af?

Na de verkiezingen van mei 1981 treedt in september het volgende kabinet aan, opnieuw onder leiding van Dries van Agt. Het CDA regeert dit keer niet met de VVD maar met de PvdA (vice-premier Joop den Uyl) en D66 (vice-premier Jan Terlouw). Het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne wordt geleid door Til Gardeniers, die namens het CDA minister van volksgezondheid wordt en een staatssecretaris van D66, Ineke Lambers-Hacqebard (zij is in 2014 overleden), die zich over het milieu ontfermt. Het tweede kabinet van Agt regeert echter niet onder een gelukkig gesternte. Op 16 oktober 1981 zijn er al zodanige onenigheden over de financiering van de plannen van minister den Uyl dat het kabinet tijdelijk demissionair wordt tot er alsnog een oplossing wordt gevonden en het kabinet vanaf 4 november weer gewoon door regeert. Toch is het kabinet geen lang leven beschoren.

Het aantal milieuambtenaren groeit snel

Het Directoraat-Generaal Milieuhygiëne(DGMH) is in 1981 uitgegroeid tot ruim 700 medewerkers en directeur-generaal Wim Reij presenteert op 6 november van dit jaar met enige trots zijn organisatie aan de nieuw aangetreden Ineke Lambers-Haquebard. Zij komt daarvoor het (100ste) stafoverleg van DGMH bijwonen. Wim begint met zich te excuseren voor het feit dat DGMH nog weinig gevoel voor traditie heeft . Vervolgens schets hij in een beeld de verhouding tussen een politiek bewindspersoon en de ambtenarij. ´Mevrouw Lambers, wij kennen u al jaren als sterk gemotiveerd lid van het parlement. Onder veel moties en amendementen stond uw naam en steeds was hun doel om het milieubeleid te versterken. De toenmalige bewindspersonen moesten de boeien zien te ronden en dit gezelschap van fokkemaatjes moest daarbij helpen. Wij verheugen ons erop dat u nu zelf aan het roer zit, en dat u bereid bent om het overleg in het vooronder mee te maken.´

De blijvende band tussen gezondheid en milieu in Nederland

Hoe in deze periode het milieubeleid verder is ontwikkeld blijkt als Wim 14 december als lid van de Gezondheidsraad een overzicht geeft van de stand van zaken van het milieubeleid. De Gezondheidsraad is tot op de dag van vandaag het belangrijkste adviesorgaan voor de fundamenten van het nationale milieubeleid. Destijds lag het voor de hand om de gezaghebbende Gezondheidsraad om advies te vragen over normen ter bescherming van mens en milieu. Maar later, als de beleidsterreinen van milieu en gezondheid over twee departementen worden verdeeld, blijft deze band in takt. Ook bij het onderzoek is de band met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid, dat in deze periode bijna 1000 medewerkers telt, in latere jaren blijven bestaan. Een belangrijke reden hiervoor is dat het milieubeleid alleen maar wel zal varen bij het verkrijgen van consensus met medici over de noodzaak om de menselijke gezondheid via een schoon milieu te beschermen. Wim zet in zijn inleiding bij de medici van de Gezondheidsraad meteen de toon.
‘Regeren is vooruitzien. Maar bij de naoorlogse economische boom hebben we het milieu vergeten. De verslechterde kwaliteit van Rijn en Maas, de luchtvervuiling in Rotterdam, de vervuiling met PCB’s van voedsel en zoveel meer leidden ertoe dat het moment steeds dichterbij kwam om de oorzaken van het vervuilde milieu te gaan saneren.’
Saneren is een gezondheidskundige term die wijd verbreid is geraakt in de milieuhygiëne. De naam milieuhygiëne is zelf ook een gezondheidskundig begrip. Pas met de latere introductie van de term milieubeheer in de naam van het ministerie is de gezondheidstechniek als dominante invalshoek ingeruild voor het grotere streven om kringlopen te sluiten. Maar in 1981 is het vooral saneren wat de klok slaat.

De sanering van water, lucht en bodem is begonnen

´In 1970 is deze grote sanering begonnen. Eerst werd de sanering van het water aangepakt en snel daarna volgden de lucht en de geluidhinder. En nu zijn we sinds 1980 volop bezig met de bodem. Alleen radioactieve straling is vanaf het begin in toom gehouden. De vermindering van de externe veiligheidsrisico’s moet nog komen.’
Wim noemt hier de nieuwe problemen rond de bodemvervuiling die sinds kort zichtbaar werden. Het eerste gifschandaal had zich in 1980 in een nieuwbouwwijk van Lekkerkerk voorgedaan. De aanleiding was een gesprongen waterleidingbuis die door agressieve chemicaliën in de bodem in korte tijd bleek te zijn doorgeroest. Nader onderzoek leerde dat een hele wijk met 300 woningen was gebouwd op met een grote hoeveelheid chemisch afval ‘bouwrijp’ gemaakte grond. Zo konden de chemiebedrijven ‘goedkoop’ afkomen van hun in 1600 vaten verpakt afval en kon het grondbedrijf tegen lage kosten aan materiaal komen voor het bouwrijp maken van de grond onder de woonwijk. Deze dubbel goedkope oplossing kostte de staat tenslotte 188 miljoen gulden omdat de grond rondom en onder de woningen moest worden afgegraven en verwerkt terwijl de bewoners tijdelijk moesten worden geëvacueerd. Lekkerkerk vormde de start voor de Wet Bodembescherming en voor een gigantische saneringsoperatie die nu, 35 jaar later, nog steeds niet is afgerond. Het afgraven en verwerken van de grond bleek al snel een te dure aanpak voor de enorme omvang van het probleem. In de loop van de jaren werd overgestapt op ‘functioneel saneren’, dat wil zeggen het afhankelijk van het gebruik van de bodem isoleren, beheersen en controleren van de vervuiling zodat er geen korte termijn milieu- en gezondheidsrisico’s meer ontstaan. Maar het grootste deel van het vuil blijft in onze bodem zitten. Voorbeelden hiervan zijn te vinden onder geasfalteerde parkeerterreinen of onder terreinen bij woningen die met een ‘leeflaag’ van anderhalve meter schone aarde zijn afgedekt. Inmiddels is duidelijk geworden dat Nederland als gevolg van de economische bedrijfsactiviteiten 425.000(!) vervuilde bodemlocaties heeft . De functionele sanering daarvan alleen al kost tientallen miljarden euro’s. Functionele sanering wil zeggen: niet verdergaand aanpakken dan voor de huidige gebruiksfuncties nodig is. De ergste gevallen moeten in 2015 onder controle zijn, maar de verwachting is dat bij het voortzetten van het huidige saneringstempo het tot halverwege deze eeuw zal duren voordat de noodzakelijk geachte saneringen zijn uitgevoerd. Dat het zo erg was wist Wim Reij in 1981 echter nog niet. Maar het illustreert dat zijn bezorgdheid en verontwaardiging in deze jaren niet overdreven waren.
‘Milieubeleid stond steeds onder druk. De bevolking vroeg, nee eiste, dat het er kwam. Er werd ons geen tijd gelaten om lang na te denken. Het ging niet alleen om gezondheidsbescherming op korte termijn, maar ook om de kwaliteit van onze gehele omgeving. In Nederland is de band met gezondheid wel sterk gebleven.’

De plaats van Gezondheidsraad adviezen

‘Bij het voeren van een beleid is altijd een analyse van de problemen nodig om op een goed geformuleerde vraag een antwoord te zoeken. Vanaf het eind van de zestiger jaren is door eerst staatsecretaris Kruisinga (van Sociale Zaken en Volksgezondheid, 1967-1971) en later door minister Stuyt en opvolgers steeds de Gezondheidsraad tijdig ingeschakeld. De Gezondheidsraad stelde adviezen op over bijvoorbeeld zwaveldioxide in de lucht, lawaai, kernenergie en kankerverwekkende stoffen. Een advies kost gemiddeld 200,000 gulden en soms een miljoen gulden. Het Gezondheidsraad model gaat ervan uit dat het een plicht en een eer is voor de wetenschappelijke topburger om de overheid te adviseren. Het uitbrengen van een advies blijkt tijdrovend. De voorbereiding kost doorgaans 6-9 maanden, het commissiewerk zelf 2.5-6 jaar en de toetsing zo’n 9 maanden. Totaal vergt het gemiddelde advies zo’n 4 jaar. De conclusie moet dan ook zijn dat de Gezondheidsraad voor snelle adviezen over concrete zaken niet het geschikte orgaan is. Daarop zijn in bijzondere gevallen natuurlijk uitzonderingen aanwezig, zoals we zagen bij drie adviezen in 1974 over kerncentrales. Omdat we bij Milieuhygiëne met veel korte termijn adviezen moeten werken, ontwikkelt zich de volgende aanpak. Korte termijn adviezen worden verkregen door opdrachten aan wetenschappelijke onderzoeksinstellingen te geven. Voor vragen die op middellange termijn zijn te beantwoorden worden ad hoc commissies in het leven geroepen zoals recent is gebeurd over formaldehyde en dioxines. En bij de op langere termijn te verkrijgen adviezen wordt een beroep gedaan op de Gezondheidsraad. ’
Vervolgens spreekt Wim uit wat later veel vaker aan de orde komt: de maatschappij wil niet altijd wachten op wat de dames en heren wetenschappers in hun wijsheid bedenken, al zijn politici ook wel eens geneigd om tijd te kopen door het afwachten van een advies van een commissie van wijzen.
‘Het oude model -een vraag stellen, jaren op een antwoord wachten van de objectieve wetenschap en dan beleid formuleren- werkt niet meer. De wetenschap zelf verandert snel en de objectiviteit wordt geweld aangedaan doordat wetenschappers het zelden eens worden. Voor het formuleren van het beleid wordt geen tijd gelaten. Men zal meer van serie naar parallel schakelen over moeten gaan. Dat kan ook een matigende invloed hebben op te gretige vragen om adviezen vanuit het beleid.’
Nog altijd doet de Gezondheidsraad jaren over het opstellen van haar adviezen. Kennelijk draagt dat bij aan het gezag van deze meer dan een eeuw oude organisatie.

Rijswijk, maandag 14 december 1981

WIM REIJ ARCHIEF 11: Zeilschip ‘De Avonturier’ als voorloper van de participerende samenleving; zelf feiten verzamelen langs de Rijn

In 1980 wordt de publieke aandacht opnieuw gericht op de Rijn, een voor ieder zichtbaar te maken probleem. De vervuiling van de Rijn had in 1971 zijn dieptepunt bereikt maar is, ondanks de Rijnverdragen van 1976 en de afspraken in EU verband, in 1980 nog steeds zorgelijk. Vooral de voortdurend toenemende zoutlozing door de Franse kalimijnen in de Elzas leidt tot spraakmakende acties. Het zout in de Rijn is voor de Nederlander het icoon van de milieuproblematiek zoals anno 2014 de CO2 in de atmosfeer dat is. Het is de Stichting Reinwater die in 1980 onder aanvoering van zijn voorzitter Jessurun d’Oliveira regelmatig de publiciteit zoekt. Hij is Amsterdams hoogleraar internationaal privaatrecht en voert een jarenlang slepende rechtszaak ter intrekking van de lozingsvergunning van de kalimijnen en het betalen van een schadevergoeding aan gedupeerden. In 1977 werd al een Rijnfietstocht georganiseerd. Voorjaar 1980 stort Stichting Reinwater een zoutberg voor het Franse verkeersbureau te Amsterdam. In het zelfde jaar blokkeert Greenpeace een schip in de Rotterdamse haven dat chemisch afval van chemiereus Bayer in zee wil dumpen. En in juli 1980 wordt een Rijnboottocht georganiseerd die vanaf de Zwitserse grens naar Rotterdam en vervolgens langs de kunst naar de Waddenzee tot in Denemarken zal varen. Onderweg bemonsteren chemici het Rijnwater zodat direct zichtbaar wordt welke gevolgen de lozingen van de grote bedrijven en energiecentrales langs de Rijn teweeg brengen. Dergelijke gegevens willen Stichting Reinwater en andere initiatiefnemers in Duitsland en Nederland gebruiken bij onder meer een op te richten Internationaal Watertribunaal waar klachten over de vervuilers aan een onafhankelijke jury kunnen worden voorgelegd. Eind 1983 zal een dergelijk tribunaal inderdaad voor het eerst bijeenkomen. Tegen deze achtergrond is het de bedoeling dat VVD minister Leendert Ginjaar van Volksgezondheid en Milieuhygiëne op 11 juli 1980 te Rotterdam een petitie met de meetresultaten van het actieschip ‘De Avonturier’ in ontvangst zal nemen. Op dat moment heeft het schip de tocht langs de Rijn helemaal afgelegd en staat het op het punt de zee op te varen richting de Wadden. Minister Ginjaar kon echter op het laatste moment niet aanwezig zijn en directeur-generaal Milieuhygiëne Wim Reij krijgt de opdracht de door de minister geaccordeerde speech te houden.

De publieke opinie wakker schudden

‘Deelnemers aan de Rijn/Waddentocht, u bent hier omdat u als burgers vervuld bent van een diepe bezorgdheid over de snel verslechterende kwaliteit van ons leefmilieu, een ontwikkeling die al sinds jaar en dag merkbaar is aan de kwaliteit van het oppervlaktewater en in het bijzonder het water van de Rijn en de Noordzee. U zet uw bezorgdheid om in concrete daden die er ook op gericht zijn de publieke opinie wakker te schudden en wakker te houden. Daarvoor offert u een aanmerkelijk deel van uw vrije tijd op; ik heb daar grote waardering voor. Daarnaast wil ik het belang benadrukken dat ik hecht aan het tot stand komen van internationale samenwerking tussen de nationale milieubeschermingsorganisaties. Deze organisaties zijn het die de publieke opinie kunnen mobiliseren door hun landgenoten te wijzen op het feit dat de ernstige gevolgen van de verontreiniging van een rivier als de Rijn niet beperkt blijven tot de landsgrenzen, maar zich tot ver in andere landen kunnen uitstrekken. Want het is de mening van de burgers die in eerste instantie ervoor zorgt dat de regeringen met een positieve opstelling naar de onderhandelingstafel gaan.’
De demonstratieve boottocht was een initiatief van drie leden van de Duitse Jeugdbond voor natuurstudie. Hun actie ,,Redt de Rijn” was in de eerste plaats bedoeld om de Rijnoeverbewoners te overtuigen van de ernstige mate waarin hun rivier wordt vervuild. De Rijnactie werd in Nederland onder andere mogelijk gemaakt door de Stichting Reinwater, het Zuiveringschap Rivierenland en de Werkgroep Schoon rivierenland.
‘U en ik hebben ons tot taak gesteld om de nadelige gevolgen van de welvaart niet zoals de in Nederland onvermijdelijke oceaandepressies over ons heen te laten komen, maar de ontwikkelingen zó om te buigen dat – met behoud van een redelijk welvaartspeil – een zo goed mogelijke kwaliteit van het milieu wordt bereikt.’
In deze tijd is nog niet bekend dat de milieukosten weliswaar aanzienlijk kunnen worden maar toch nauwelijks een wezenlijke invloed hebben op de economische groei van het land. We zien Wim Reij tegen het beeld opboksen dat milieubeleid ten koste gaat van een stukje welvaart. Die last zal later van de milieubeleidsmakers afvallen als de voordelen van het milieubeleid ook in monetaire termen kunnen worden uitgedrukt.

Internationale samenwerking rond de Waddenzee krijgt vorm

‘Wat de Waddenzee betreft wil ik wijzen op het internationale overleg dat over dit natuurgebied plaatsvindt. Begin 1980 zijn in Bonn de betrokken bewindslieden uit Nederland, West-Duitsland en Denemarken bijeen geweest, waarbij nauwere wetenschappelijke samenwerking, extra nationale beheersmaatregelen en de resultaten van het in 1979 gehouden internationale symposium over de Waddenzee zijn besproken. Overeengekomen is per land een coördinator aan te wijzen voor het onderzoek en de daaruit af te leiden beleidsprioriteiten. In 1981 zal in Denemarken opnieuw een ministersoverleg worden gehouden. De door de Waddenbootactie beoogde directe voorlichting aan toeristen over milieuvriendelijk gedrag is belangrijk om schade aan het Waddengebied te voorkomen. ’

Onderzoeksresultaten zijn nodig om te overtuigingen

Dat het gelijk aan de kant van het milieubeleid staat moet steeds opnieuw worden aangetoond. Ten overstaan van de ongeduldige actievoerders vraagt Wim Reij begrip voor de noodzaak van onderzoek dat een uitweg biedt om de klassieke weerstanden bij onder meer ondernemers weg te nemen. Het is een beproefde strategie op het milieuministerie geworden: zorgen dat je de problematiek minstens zo goed kent als je opponent, dan kan deze uiteindelijk overtuigd worden.
‘Zoals uit het voorgaande blijkt moet er voor het overleg en het maken van afspraken steeds onderzoek worden uitgevoerd. Sommigen denken daar naar mijn mening te negatief over en zien daar een vertragingstactiek in. Dames en heren, het is nu eenmaal zo dat je steeds weer opnieuw je gelijk zult moeten aantonen. Ook u heeft daaraan moeten toegeven, getuige de metingen die tijdens de boottocht langs de Rijn zijn verzameld. Burgers, politici en autoriteiten worden, door steeds opnieuw met de feiten te worden geconfronteerd, gedwongen na te denken over de schadelijke effecten van velerlei menselijke activiteiten. Zij worden gedwongen eerder ingenomen standpunten te verlaten en andere wegen in te slaan. Naast deze prikkelende functie is onderzoek vooral op het terrein van de milieubescherming nodig om het te voeren beleid op een zo hecht mogelijke fundering te plaatsen. De overheid kan nu eenmaal niet uit de losse pols met kwaliteitsdoelstellingen, normen en voorschriften gaan strooien. Zo is bijvoorbeeld om de lozing van een bepaalde stof goed te kunnen inperken het noodzakelijk te weten waar en op welk moment die stof in het milieu terecht komt. De bronnen moeten worden opgespoord en vervolgens moet de verontreiniging bij die bronnen worden bestreden, bij voorkeur door het toepassen van schone technologie. ’
Het principe van bestrijding aan de bron wordt op dit moment wel als belangrijk gezien maar de consequentie dat het productieproces en vooral het productontwerp op de milieugevolgen en recyclebaarheid moeten worden gericht is nog niet aan de orde.

Stichting Reinwater steunt en wordt gesteund

‘Dames en heren, ik geloof dat we op dit ogenblik nog niet tevreden kunnen zijn met de resultaten van ons werk en ons enthousiasme. Al is er veel gebeurd, het aantal teleurstellingen is vaak nog te groot. Bij de Rijn is er gelukkig enige vooruitgang. We zien het zuurstofgehalte verbeteren, het gehalte aan zware metalen als kwik en chroom afnemen. Voor zout zien we echter nog steeds een verslechtering. Om niet te gaan versagen is het van eminent belang dat een milieuminister en zijn medewerkers zich gesteund weten door grote groepen burgers, die zich met vaak grote inspanning inzetten voor het ideaal van een beter leefmilieu. Een van de organisaties die zich op steeds professionelere wijze voor dit ideaal inzet is de Stichting Reinwater. Ik weet dat de door mij zeer gewaardeerde inspanningen geld kosten. In het verleden zijn door mij aan de Stichting enkele eenmalige subsidies verleend, maar nu is het dan zover dat ik aan de Stichting, mede namens mijn collega’s van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw en Visserij, een subsidieverlening over de duur van voorshands 3 jaar kan toezeggen voor de werkzaamheden van het bureau van de Stichting.’

Hoe het bevorderen van milieubewustzijn als taak van de overheid uit de gratie kon raken

We zien hier het ontstaan van een subsidiestroom naar een milieuorganisatie waartegen dertig jaar later forse kritiek van de Tweede Kamer ontstaat. Minister Jacqueline Cramer van VROM mag in 2009 op aandrang van CDA-Kamerlid Elly Blanksma-van den Heuvel en VVD-Kamerlid Helma Neppérus het potje van 9 miljoen euro voor milieuorganisaties niet langer aanwenden voor organisaties die milieubewustzijn willen bevorderen of de overheid voor de rechter dagen. Helma Neppérus stelde: “Ik wens niet dat ons belastinggeld wordt besteed aan organisaties die democratisch genomen besluiten alsmaar blijven bestrijden”. In de tijd van minister Ginjaar ligt dat allemaal nog anders.
‘Naar mijn mening kan alleen eensgezinde samenwerking van overheid en burgers, van consumenten en producenten ons voeren naar een moment waarop wij kunnen vaststellen dat Rotterdam niet alleen met een Nieuwe maar ook met een Schone Waterweg met de zee is verbonden. Straks zult u met de klipper “De Avonturier” deze Waterweg afvaren. U blijft daarbij in het weinig aantrekkelijke gezelschap van de mee stromende chemische verontreiniging en deze zal u spijtig genoeg vergezellen tot de Waddenzee. Daar kan deze, zoals de onderzoekingen steeds meer gaan uitwijzen, een voor plant en dier fatale uitwerking hebben. Wat dat betreft is er, in tegenstelling tot de naam van uw schip, geen sprake van een spannend avontuur. Er is helaas sprake van een, zo blijkt – riskant – spel, dat de mens met het natuurlijke milieu speelt en dat de dieren en andere organismen die aan dat spel zijn overgeleverd misschien uiteindelijk met de dood zullen bekopen.
Ik wens u toe, dat uw reis ertoe zal bijdragen dat we deze ontwikkeling zullen kunnen stoppen en ombuigen. Ook daarin wens ik u een behouden voortzetting van uw vaartocht.’

Vrijdag 11 juli 1980