Wim Reij Archief 20: Tsjernobyl leidt tot 30 doden in Nederland

In 1987 begint het 65-jarig pensioen van directeur-generaal Milieuhygiëne Wim Reij te naderen, maar onder aanvoering van de ‘jonge hond’ minister Ed Nijpels, die gerust zijn ambtenaren midden in de nacht belde om een toelichting op een van de dossiers die hij aan het lezen was, laat zijn agenda hem weinig rust. Regelmatig moet hij de minister vervangen met openingsspeeches voor bedrijven of symposia, zoals op 14 april bij het symposium ‘Kansen voor puingranulaat in beton’ te Dordrecht, op 12 juni bij het vijftienjarig bestaan van het Instituut voor Milieuvraagstukken van de VU te Amsterdam en op 30 september bij het symposium Informatievoorziening voor het milieubeleid door lagere overheden in de Reehorst te Ede. Ook wordt hij geroepen om prijzen uit te reiken, zoals de Pandaprijs op kasteel Groeneveld te Wassenaar op 27 mei, en om vele andere toespraken te geven bijvoorbeeld aan Rotary ’s in de omgeving van Den Haag. Een speciaal moment dit jaar is het uitspreken van zijn inaugurele rede op 7 mei als deeltijdhoogleraar in de milieutechnologie aan de Technische Universiteit Delft. Dit is een leerstoel die hij, mede op initiatief van zijn plaatsvervanger Frans Evers en het Universiteitsfonds Delft, sinds 1 september 1986 vier jaar heeft vervuld samen met de uit het bedrijfsleven afkomstige Huib van Heel. Het ligt voor de hand hier delen uit zijn inaugurele rede te bespreken, die zich vooral richtte op internationale milieu urgenties, maar ik heb ervoor gekozen aan een andere voordracht voorrang te verlenen die hij voor een leergang ‘Arts en milieu’ voor de in 1986 gestarte opleiding medische milieukundige op 15 januari dit jaar geeft. Deze voordracht geeft namelijk goed het milieu-denken weer op het ministerie van VROM na de periode Winsemius, dat vrij naadloos door zijn opvolger Nijpels werd doorontwikkeld. De titel van de voordracht is ‘Hoe komt het milieubeleid tot stand?’

Milieubeleid komt voort uit gezondheidsbeleid

‘In ons land is het milieubeleid voortgekomen uit het overheidsbeleid op het gebied van de volksgezondheid. Onze inspectie belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu is nog steeds een onderdeel van de Inspectie voor de volksgezondheid. Ons belangrijkste adviesorgaan op wetenschappelijk gebied is de Gezondheidsraad en ons onderzoeksinstituut is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in Bilthoven. Vandaag zal ik in het bijzonder spreken over het voorkómen en terugdringen van milieuverontreiniging en in dit gezelschap van medici vooral over de relatie milieubeleid en volksgezondheid, een relatie die al wordt uitgedrukt in het woord milieuhygiëne. De laatste jaren is de aandacht voor de geneeskundige gevolgen van milieuverontreiniging, ondanks het feit dat de luchtverontreiniging aanzienlijk is terug gedrongen, niet verflauwd. De oorzaak daarvan ligt bijvoorbeeld in het bekend worden van de vele ernstige gevallen van bodem- en waterverontreiniging in de jaren tachtig. Andere oorzaken zijn de door de energiecrisis van de jaren zeventig opgelaaide discussies over de risico’s die met de winning van fossiele en kernbrandstoffen zijn verbonden. Ook speelt een rol de uit de energiecrisis voortgevloeide nationale kierenjacht en isolatieactiviteiten, die de kwaliteit van het binnenmilieu beïnvloeden. Ook speelden de ramp met de kerncentrale in Tsjernobyl en de vervuiling van de Rijn door Sandoz een rol’.

Sociale geneeskunde voorloper van milieuhygiëne

‘Binnen de wereld van de behandelende artsen is het een goede traditie zich met milieuvervuiling bezig te houden. Al in de negentiende eeuw en vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn artsen werkzaam geweest op het gebied van de sociale geneeskunde. Zij hielden zich bezig met besmettelijke ziekten die in die tijd het gevolg waren van slecht drinkwater, ontbreken van riolering, slechte voeding, huisvesting en arbeidsomstandigheden. Nog steeds hebben artsen aandacht voor het verband tussen milieu en gezondheid. Voorbeelden zijn blootstelling aan gevaarlijke stoffen, ioniserende straling en lawaai. Het is daarom verheugend dat medische milieukundigen worden opgeleid. Zij kunnen door advisering aan basisgezondheidsdiensten, huisartsen en anderen hun steentje bijdragen om gezondheidsproblemen die uit milieuvervuiling kunnen volgen te voorkomen. Daardoor zal binnen de regio’s meer en beter aandacht kunnen worden besteed aan gezondheidskundige en psychosociale gevolgen van al dan niet vermeende ernstige milieuvervuiling. Naast de milieukundige artsen die bij milieuverontreiniging worden betrokken blijft basiskennis over medische toxicologie en sociale geneeskunde nodig voor elke arts’.

Waaruit bestaat milieuvervuiling?

‘Er zijn fysische, chemische en biologische agentia die de mens via het milieu kunnen beïnvloeden. De blootstelling kan incidenteel of continu, hoog of laag zijn. Onder de fysische agentia vallen bijvoorbeeld geluid, licht, trillingen en straling. De klachten door hinder bestaan meestal uit hoofdpijn, misselijkheid, slaapstoornissen of hoge bloeddruk. Dit zijn aandoeningen die meestal niet levensbedreigend zijn, maar die wel de kwaliteit van leven aantasten. Afgelopen april werden we indringend geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval in Tsjernobyl die volgens berekeningen de komende dertig jaar leiden tot ca. 30 mensen die in Nederland aan kanker zullen overlijden. Gelukkig is dit relatief weinig ten opzichte van de 35 a 40.000 mensen die in ons land jaarlijks aan enigerlei vorm van kanker overlijden. Door de industriële ontwikkeling worden er steeds meer schadelijke chemische stoffen in het milieu gebracht, waarvoor beperkende maatregelen van de overheid nodig zijn, maar ook heeft de bevolking zelf hierin een rol. Er worden jaarlijks zo’n 300 milieu-incidenten bij de milieu-inspectie geregistreerd. Met zekere regelmaat moeten personen in ziekenhuizen worden behandeld, bijvoorbeeld na een ontploffing of de ontsnapping van een gaswolk. Minder in het oog springt de zeker zo belangrijke chronische blootstelling aan schadelijke stoffen via de lucht, het voedsel en het drinkwater. Voorbeelden zijn het lood in drinkwater dat van loden buizen afkomstig is, of het lood dat door loodhoudende benzine in de lucht komt. Ook zijn dioxines van belang die bij verbrandingsinstallaties vrij kunnen komen en via het gras en de koemelk weer in de voedselkringloop komen. De Gezondheidsraad bracht onlangs advies uit waarin zij stelde dat het geven van borstvoeding in ons land niet om deze reden ontraden hoeft te worden. De biologische verontreiniging in onze omgeving doet zich voor door bacteriën in drinkwater en in zuiveringsslib dat op het land wordt gebracht, en door gisten en schimmels die vrijkomen bij industriële productieprocessen. Ook veel plaagdieren, zoals de zwarte rat, steken regelmatig de kop op in onze gebouwen’.

Milieubeleid een laat geboren kind

‘Hoe wordt tegen al deze problemen vanuit het beleid aangekeken? Het milieubeleid is de laatste 15 jaar uitgegroeid van een wat laat geboren kind tot een gezonde jonge volwassene. Van sanering en steeds achter de feiten aanhollen is nu de preventie en milieubescherming op de voorgrond komen te staan. Onze primaire basis van de Gezondheidswet heeft zich uitgebreid tot een ruim assortiment van milieuwetten en –regels waarmee ook de volksgezondheid gediend kan zijn. De uitgangspunten van het beleid zijn om onnodige blootstelling te voorkomen, ongewenste situaties te herstellen en gewenste situaties te consolideren. Dat blijkt niet eenvoudig. De normstelling wordt natuurwetenschappelijk onderbouwd, waarbij we een voorzichtige benadering kiezen vanwege de altijd bestaande onzekerheden. We werken met een effectgericht beleid dat gericht is op het inperken van de vervuiling tot niveaus die niet schadelijk zijn voor mens, dier en plant, en met een brongericht beleid dat gericht is op de vervuiler.

Thema’s en doelgroepen

Bij het effectgerichte beleid richten we de inspanningen vooral op vijf thema’s: verzuring, vermesting, verspreiding van gevaarlijke stoffen, verwijdering van afvalstoffen en verstoring door stank, geluid en veiligheidsrisico’s. Bij het brongerichte beleid onderscheiden we de individuele benadering via vergunningen en de groepsgewijze benadering door afspraken tussen doelgroepen en de rijksoverheid over bepaalde taakstellingen. Voorbeelden van dergelijke doelgroepen zijn de landbouw, de raffinaderijen en het wegverkeer’.
Het doelgroepen beleid is in gang gezet door minister Winsemius door convenanten te sluiten met de energiesector en de basismetaalsector, maar het heeft pas onder zijn opvolgers Nijpels en Alders een grote vlucht genomen. Dit resulteerde bij Hans Alders, die als PvdA minister eerder neigde tot wettelijke voorschriften dan vrijwillige afspraken met het bedrijfsleven, tot de plagerige bijnaam ‘Hans convenant’ die hem door Jan te Veldhuis (van 1982-2003 lid voor de VVD van de Tweede Kamer) werd gegeven.
‘Milieu-effect-rapportage is er verder op gericht het milieubelang naast andere belangen een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De getoonde aanpak laat zien dat de uitgangspunten van het milieubeleid sterk zijn gericht op de primaire preventie’.

GIPS

Binnen het DGMH is een filosofie ontwikkeld die het voor de medici onder het u bekende begrip GIPS samengevat kan worden. Het woord GIPS is samengesteld uit vier kernwoorden: Geloofwaardigheid, Integratie, Prioriteitstelling en Samenspel.
Geloofwaardigheid is een eis die aan het beleid gesteld moet worden. Problemen doorlopen binnen het beleid vier fasen, die tezamen als de beleidscyclus worden aangeduid. In de bijgevoegde figuur zijn in deze beleidscyclus de momenteel spelende beleidsonderwerpen geplaatst.

beleidslevenscyclus 2

In iedere fase zal steeds evaluatie moeten plaatsvinden bijvoorbeeld door het beschikbaar komen van nieuwe informatie.
Integratie is nodig zodat niet alleen naar bodem, lucht of water wordt gekeken maar dat bij maatregelen de gevolgen voor alle milieucompartimenten worden bezien. Ook moeten binnen bedrijven en overheden milieuaspecten steeds meer geïntegreerd worden in de normale bedrijfsvoering. En we mogen hopen dat dit ook gebeurt in het gehele gezondheidsbedrijf, bij huisartsen, tandartsen, apotheken en laboratoria van ziekenhuizen.
Prioriteitstelling is een belangrijk onderdeel van de beleidsaanpak om met de beperkte middelen een maximaal effect te bereiken. De keuze van de eerder genoemde vijf thema’s is hierop gericht en vervolgens worden jaarlijks prioritaire doelgroepen, prioritaire afvalstromen en prioritaire stoffen onder de loep genomen.
Samenspel tenslotte is van belang omdat de overheid alleen effectief en efficiënt kan optreden in samenwerking met vooral de genoemde doelgroepen. Met hen wordt een haalbaar plan gemaakt om de problemen binnen een redelijke termijn op te lossen.
Hoewel het woord GIPS bij medici andere gedachten zal oproepen, zoals starheid en noodverband, hopen wij via deze vier onderdelen meer gestructureerd en gecoördineerd beleid te maken voor een schoner en leefbaarder milieu’.

Brundtland rapport

Tenslotte moet toch nog worden stilgestaan bij de belangrijkste gebeurtenis in 1987: het verschijnen van het rapport ‘Our Common Future’ van de VN World Commission on Environment and Developement, kortweg de commissie Brundtland. In zijn inaugurele rede op 7 mei merkt Wim daarover het volgende op:
‘Op 27 april jongstleden heeft de Commissie Brundtland, vernoemd naar zijn voorzitter de Noorse premier Gro Harlem Brundtland, in Londen zijn rapport gepresenteerd. Gister heeft zij het rapport voorgelegd aan de Raad van de Europese Gemeenschap. Er wordt een indringend beeld gegeven van de zeer grote problemen waarvoor de sterk toenemende wereldbevolking ons stelt. “We borrow environmental capital from future generations with no intention or prospect of repaying”, hield zij haar toehoorders voor. Toch komt de commissie tot de conclusie dat het mogelijk is een gemeenschappelijke leefbare toekomst te creëren als de internationale samenwerking en het beleid in ieder land apart gericht wordt op sustainable development. Men mag hopen en verwachten dat de aanbevelingen in de komende jaren tot een beleid zullen leiden dat enig vooruitzicht biedt op het betalen voor onze schuld aan de komende generaties’.
Op het moment dat Wim deze woorden uitspreekt is er nog geen ingeburgerd Nederlands woord voor ‘sustainable development’, anders had hij het zeker gebruikt. Maar de term duurzame ontwikkeling is inmiddels bijna 30 jaar later algemeen bekend. Niemand heeft voorzien dat dit rapport een ongekend grote invloed zou krijgen en houden in de wereldwijde samenleving. Tot op de dag van vandaag staat duurzame ontwikkeling wereldwijd op de agenda van regeringen, bedrijven en burgers.

Utrecht, donderdag 15 januari 1987

Wim Reij Archief 19: Pieter Winsemius ‘maakt plaats in de luwte’ voor Ed Nijpels

Op 14 juli 1986 komt het eerste kabinet Lubbers op natuurlijke wijze aan zijn einde. De afgelopen jaren is een fors bezuinigingsbeleid op de overheidsuitgaven uitgevoerd dat het tweede kabinet Lubbers wil voortzetten om het tekort op de overheidsbegroting verder terug te dringen en de economische groei te stimuleren. In de laatste maanden van het eerste kabinet Lubbers is het Directoraat-Generaal Milieuhygiëne (DGMH) tot over de oren betrokken bij de afhandeling van de gevolgen, ook in Nederland, van de op 26 april 1986 plaatsvindende kernramp te Tsjernobyl. Minister Winsemius is hiervoor coördinerend bewindspersoon en heeft de ambtelijke coördinatie bij een interdepartementale groep onder leiding van zijn Hoofdinspecteur Marius Enthoven belegd. Maar kabinetsformaties houden bij hun timing met zulke praktische projecten geen rekening. Bij de installatie van het tweede kabinet Lubbers, dat eveneens uit CDA en VVD ministers is samengesteld, moet Pieter Winsemius, die graag minister van Economische Zaken was geworden, het veld ruimen. Hij maakt plaats voor VVDer Ed Nijpels, die door zijn partij geacht wordt op dit ministerie van VROM een beetje in de luwte van de grote politiek te gaan opereren. Grappig in dit verband is dat drie jaar later het door Nijpels ingediende Nationale Milieubeleidsplan, en daarin opgenomen maatregelen tot aanpassing van het reiskostenforfait, aanleiding wordt tot de val van het kabinet en van nieuwe verkiezingen. De voorziene luwte is niet gekomen.

Wim Reij houdt als directeur-generaal Milieuhygiëne de volgende speech bij het emotionele afscheid van Pieter Winsemius, die weliswaar VROM als minister verlaat maar de rest van zijn leven bij natuur en milieu professioneel en bestuurlijk nauw betrokken blijft.

Gekomen als lieveling van de werkgevers

‘Kabinetsformaties en regeerakkoorden plegen voor het milieubeleid geen hoogtepunten te zijn. Het begon al in 1971 bij het kabinet Biesheuvel: het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne werd ingesteld maar Milieu kreeg geen extra geld of menskracht en nauwelijks bevoegdheden. Het regeerakkoord waarmee minister Winsemius zijn politieke carrière begon vormde daarop geen uitzondering. Ik herinner mij de sombere novembermaand van 1982 nog levendig: 800 man van centrale en stafafdelingen van VenM verloren hun ankerplaats, de deregulering stond volop in de belangstelling, een onbekende minister, naar voren geschoven door de werkgevers, en zo kan ik nog wel even door gaan.

Het wonder van Winsemius

Het regeerakkoord van 1986 is voor ons departement ook geen veelbelovend stuk. Er moet geld en mankracht ingeleverd worden en nieuwe perspectieven op ons terrein ontbreken. De kabinetsformatie in 1982 leverde ons een afscheid met tranen in de ogen van twee bewindsvrouwen, die van heden een afscheid van u, dr. Winsemius. De secretaris-generaal (dit was in deze jaren het latere o.a. CDA Eerste Kamerlid Wolter Lemstra) vroeg mij bij dit afscheid iets te zeggen over uw optreden als minister voor milieubeheer. Ik doe dat met enige schroom. Uw verdiensten worden immers overal breed uitgemeten door politici en journalisten. Toch geloof ik dat ik in dit koor niet mag ontbreken. Wat is immers in de afgelopen drie-en-een-halfjaar met het milieubeleid en met het DGMH gebeurd? Een WONDER! Datgene wat aan het milieubeleid begon te ontbreken: samenhang, geloofwaardigheid, prioriteitstelling, wist u aan te vullen. Een minister, die een goed politicus nieuwe stijl is, noemt de dingen bij hun naam, stelt prioriteiten en weegt het een tegen het ander af, het bijzondere tegen het algemene en het menselijke tegen het zakelijke. Dat u deze eigenschappen in zo bijzondere mate bezit is verwonderlijk, maar leidt nog niet tot een wonder. Dat deze eigenschappen gecombineerd worden met de uitzonderlijke gave om mensen enthousiast te maken, met een neus voor resource allocation, dat wil zeggen dat u weet waar u de mosterd moet halen, en met sportiviteit, dat mag ik wel een wonder noemen’.

Successen en een eigen woordgebruik

‘Mij is dan ook een eindeloze lijst van successen in het geheugen gegrift. Ik denk bijvoorbeeld aan de AVR, de afspraken met de ministeries van LenV en EZ, de opslag van radioactief afval, Moerdijk, de wetsontwerpen voor ruimtelijke ordening, bodem, mer, en gevaarlijke stoffen; de Structuurschema’s, het overleg in de EG, de USA, de aanpak van Tsjernobyl. Daarbij kwam een grote dosis humor naar voren en typisch woordgebruik voor de aanpak in verschillende situaties zoals: “schudden, de maagd, de vliegenmepper, de zweep-hoepel-en-peen, de schone prinses, de spaakloper, de onverantwoorde Waddentocht, de marathon, de mest, 100 km per uur in het Fries, de schilderijen en de gelijmde pot”’.

Insiders weten dat Winsemius bij elke uitdaging of onderhandelingssituatie een strategie bedenkt om deze uitdaging zo effectief mogelijk het hoofd te bieden en daarbij in metaforische oplossingen denkt. Het voert te ver om hier de genoemde metaforen toe te lichten. Maar een goede indicatie van zijn werkwijze en taalgebruik is bijvoorbeeld te vinden in zijn boeken Speel nooit een uitwedstrijd (1988, Sijthoff, Amsterdam) en het later samen met Siegfried Woldhek geschreven Beestachtige vertellingen (1995, Uitgeverij Contact, Amsterdam). Over zijn werk op VROM heeft hij aan het einde van zijn ministerschap een voor een minister ongebruikelijk boek geschreven Gast in eigen huis, Beschouwingen over milieumanagement (1986, Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan de Rijn) dat al een opmaat geeft voor zijn later regelmatig verschijnende speelse en tegelijk serieuze boeken.

Afscheid nemen van een groot man, een gaaf mens en een vriend

‘Wij moeten afscheid nemen van een komeet, zoals ik het ergens las, die schitterde aan de horizon, die gelukkig een lange staart zal hebben, maar die snel, te snel verdwijnt. Of toch? Misschien lijkt het milieubeleid op dr. Winsemius zelf: nieuwe uitdagingen zijn voortdurend nodig om op peil te blijven.

We nemen afscheid van een groot man, een gaaf mens en van een vriend!
Pieter het ga je goed,
Dank voor je inzet en begrip!
En om deze dank enigszins tot uitdrukking te brengen, een paar boeken – niet om te lezen want dat kost je teveel moeite – maar als herinnering aan je taak als wetgever in je boekenkast’.

Het vertrek van een bewindspersoon is een hard gelag dat veel overeenkomst vertoont met de leus “De koning is dood, leve de koning!” Want op dezelfde dag dat de oude god door de achterdeur het gebouw verlaat met achterlating van de honderden ambtenaren die hem op zijn wenken bedienden, en zijn secretaresses, voorlichters, kamerheer en chauffeur, treedt een nieuwe god met een onbeschreven blad binnen die vaak het vak nog moet leren en nieuwsgierig door het personeel van zijn Haags paleis wordt opgewacht. Ed Nijpels was weliswaar geen minister geweest maar wel een ras politicus en een even harde werker als Winsemius die zich niet lang in de luwte van zijn departement zou ophouden.
Wat mij later, vanaf 1988 als plaatsvervangend directeur-generaal Milieuhygiëne, het meest opviel was dat Winsemius nog vaak bij Nijpels mocht komen buurten, iets wat ik bij andere (oud)bewindslieden nooit heb meegemaakt. Ook dat was een wonder.

Den Haag, maandag 14 juli 1986