Duurzaamheid: Respect voor wie(?) wij eten

Dit wordt denk ik een grensverleggende werkconferentie. De moeite waard om erbij te zijn.

Werkconferentie met o.a. Marianne Thieme en Herman Wijffels over

‘RESPECT VOOR WAT WIJ ETEN’

op basis van een discussienotitie door een wetenschappelijke werkgroep onder leiding van prof. dr Paul Struik en in samenwerking met de Iona Stichting

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.
Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting (column bijlage 1)

Tijd: Vrijdag 7 oktober, 13.30-17.30 uur

Plaats: BANKHAL-NUTSHUIS,
Riviervismarkt 5, 2513 AM DEN HAAG

De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Een groep wetenschappers heeft zich enkele jaren verdiept in een nieuwe visie op het omgaan met de spanning die in de praktijk ontstaat tussen de domesticatie van planten en dieren en de mate waarin deze hun eigenheid kunnen uitleven. Deze visie is nu zover uitgewerkt (zie bijlage 2) dat deze kan helpen om beter om te gaan met dilemma’s. Tijdens de werkconferentie zal de visie tegen het licht worden gehouden en zal worden nagegaan hoe vanuit deze visie praktische keuzes kunnen worden gemaakt, hoe deze onder de aandacht kunnen worden gebracht en worden toegepast.

Veel gedomesticeerde dieren en planten zijn voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden van de mens. Dit roept de vraag op hoever de zorgplicht van de mens voor hen moet gaan. Op zoek naar een antwoord wordt het begrip telos verkend. Een dier of plant heeft als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard en doelgerichtheid. Anderzijds is er een door de mens opgelegde telos, waarbij plant of dier bestemd is om een dienst aan de mensheid te bewijzen. Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De opgave is om beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het natuurlijke doel zo goed mogelijk te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. De discussienotitie identificeert gebieden waar beide vormen van telos met elkaar kunnen conflicteren en doet eerste voorstellen hoe met deze spanningsvelden praktisch om te gaan. U bent van harte uitgenodigd om met de werkgroep, Marianne Thieme, Herman Wijffels en panelleden in dialoog te gaan.

Graag opgeven vóór 5 oktober bij Ionastichting: iona@iona.nl of 020 6233353

Het programma van de discussiemiddag is als volgt:

13.30 uur Inloop met koffie en thee
14.00 uur Welkom door Ignaz Anderson, directeur Iona Stichting
14.05 uur Presentatie discussienotitie Kees Zoeteman, lid werkgroep, bijzonder hoogleraar duurzaamheid in internationaal perspectief, Tilburg University, oud voorzitter COGEM
14.20 uur Co-referaat Telos en praktische ethiek, Herman Wijffels, deeltijd-hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering, Universiteit van Utrecht, oud voorzitter SER en Rabobank Nederland
14.45 uur Co-referaat Telos en maatschappelijke keuzen, Marianne Thieme, fractievoorzitter Partij voor de Dieren
15.10 uur Thee pauze
15.30 uur Panel bestaande uit Marianne Thieme, Herman Wijffels, Kees Zoeteman, Joszi Smeets (Youth Food Movement), Jan Voordouw (diervriendelijke slager, gevraagd), Dirk-Jan Schoonman (melkveehouder, gevraagd) en Bart Vosselman (directeur De Bolster, gevraagd) onder leiding van Jan Paul van Soest (De Gemeynt)
Discussie van panel met de zaal over drie vragen
 Zijn de morele dilemma’s voldoende in kaart gebracht?
 Welke praktische handelingsperspectieven kunnen voor deze dilemma’s worden ontwikkeld?
 Hoe kan de toepassing van dit gedachtengoed in het maatschappelijk debat het beste worden geïntroduceerd?
 Slotconclusies panelleden
16.55 uur Afsluiting door Ignaz Anderson
17.00 uur Napraten met hapje en drankje

Bijlagen:
Column “Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?”, Désanne van Brederode
Discussienota “Respect voor wat wij eten”, Paul Struik, Arie Bos, Jan Diek van Mansvelt, Diederick Sprangers en Kees Zoeteman

NB De discussienota zal in gedrukte vorm ook op de dag zelf uitgedeeld worden.

Bijlage 1

Column
Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Désanne van Brederode, voorzitter Iona Stichting

Er zijn maar weinig mensen die niet van ‘de natuur’ houden. In moderne, jachtige levens, waarin mensen vierentwintig uur per dag met elkaar kunnen communiceren en waarin het wereldnieuws mensen ongevraagd overstelpt en niet zelden lamslaat, is weinig zo weldadig als een pauzemoment in een groene omgeving. Even op adem komen in een park of je eigen tuin. Of genieten van het zo pure, ongedwongen leven van een dierbaar huisdier dat er zijn eigen ritme en gewoontes op nahoudt en niets anders nodig heeft dan toegewijde verzorging: je krijgt er zoveel liefde en rust voor terug.

Veel mensen genieten van natuurdocumentaires, verwonderen zich over de zeldzame vissen en andere levensvormen in de diepste oceanen, over de dieren en planten in oerwouden, woestijnen, op ijsvlaktes en in hooggebergtes en zijn daarbij van mening dat deze schoonheid en diversiteit nooit verloren mag gaan.

Soms wordt daarbij vergeten dat mensen zichzelf in leven kunnen houden dankzij de levende natuur. Immers, het merendeel van al ons voedsel heeft een plantaardige en/of dierlijke herkomst heeft. De planten in de tuin of in de vensterbank, de bloemen in de vaas, de hond, de kat, de cavia en de tamme kauw in de dakgoot kunnen rekenen op liefdevolle interesse, maar voor het graan waarvan ons brood wordt gebakken en voor de kippen die onze eieren leggen geldt doorgaans toch dat we ze, al dan niet bewust, vooral zien als (productie)middelen – niet als doelen in zichzelf. Natuurlijk is de belangstelling voor biologische levensmiddelen groeiende, en kleinschalige, alternatieve landbouwmethodes kunnen op veel sympathie rekenen: het is ‘authentiek’, ‘eerlijk’ en, alweer: ‘puur’. Feel good food, Slow Food, ambachtelijk bereid, en met een liefde die het geweten voor even sust. Bovendien zou het gezonder zijn. Nogal wat reguliere supermarkten, restaurantketens en levensmiddelenmultinationals spelen graag op deze behoefte aan bewuste, gezonde en milieuvriendelijke keuzes in, terwijl er tegelijkertijd sprake is van meer plastic verpakkingen, meer producten die in broeikassen worden geteeld en anders wel afkomstig zijn uit landen ver weg, en er meer en meer sprake is van gentechnologie. ‘De consument wil dat alles het jaar rond in ruime mate voorhanden is,’ heet het dan. Daarbij worden nieuwe technologieën in de landbouw ook nog eens aangeprezen als noodzakelijk om een groeiend aantal wereldburgers te kunnen voeden. Biologisch geteelde gewassen en biologisch gehouden dieren zijn er in deze optiek alleen voor een westerse elite die kennelijk niet maalt om honger en armoede in andere delen van de wereld…

(Morele) dilemma’s en discussies zijn er in ieder geval wél in overvloed. Vergeten we daarbij misschien dat de gewassen en dieren die ons voeden, ons ook zelf iets te zeggen zouden kunnen hebben? Dat hun levensvormen iets van mensen vragen: een zorgvuldige waarneming, een oordeel dat niet al op voorhand wordt gekleurd door de vraag naar nut, efficiëntie, productie-optimalisering en schaalvergroting? Want tarwe, appels, tomaten, eieren, kalfjes en varkens zijn geen dingen. Geen mechanismen die je met behulp van technologie kunt aansturen en verbeteren, en verder niets.
Te vaak wordt biologie tot slaaf van de economie gemaakt.

Noch met de benadering dat elk leven respect verdient, noch met het streven naar een efficiënte voedselproductie is iets mis. Maar om recht te doen aan het natuurlijke leven, dienen de visies zorgvuldig onderscheiden en filosofisch benaderd te worden.

Hoe willen we denken over al het leven dat ons mensen in leven houdt?

Dat onze smaakpapillen prikkelt, ons een verzadigd én fit, energiek gevoel geeft, en maakt dat we met plezier met elkaar om de tafel kunnen zitten; een ander rustmoment in onze drukke dagen, en tevens cultuur, beschaving? Menselijkheid en medemenselijkheid zouden kunnen beginnen bij meer aandacht voor die natuur die steeds weer – ogenschijnlijk vanzelf – op ons bord belandt.
Om vervolgens naar die aandacht te handelen en veranderingen in het telen van gewassen en het houden van dieren door de landbouw aan te moedigen. Authentiek, met respect voor authenticiteit.

Bijlage 2
Discussie notitie

Geprefereerde citatie:
Struik, P.C., A. Bos, J.D. van Mansvelt, D. Sprangers & B.C.J. Zoeteman, 2016. Respect voor wat wij eten. Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen. Uitgegeven in eigen beheer, Utrecht, 23 pp.

Copyright: Er berust op deze tekst geen copyright.

Respect voor wat wij eten

Omgaan met de spanning tussen natuurlijke aard en menselijk nut van landbouwhuisdieren en cultuurgewassen

Paul C. Struik
Arie Bos
Jan Diek van Mansvelt
Diederick Sprangers
B.C.J. (Kees) Zoeteman


Samenvatting

Deze notitie analyseert de vraag in hoeverre de mens voldoende respect toont aan de dieren en planten die ons voedsel en andere producten produceren, of de mens wel voldoende dank betuigt voor hun dienende rol en voldoende zorg verleent. Die zorg is immers noodzakelijk geworden nu gedomesticeerde dieren en planten voor hun voortbestaan volledig afhankelijk geworden zijn van de mens. Om deze vraag te kunnen beantwoorden verkennen we het begrip telos. Vanuit een biocentrische partnerhouding heeft een dier of een plant als individu en als soort een telos, een natuurlijke aard, een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, maar ook een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect verschuldigd en hebben deze dieren en planten een morele waarde. Beide vormen van telos lijken echter tegenover elkaar te staan: hoe meer de mens het dier of de plant domesticeert, hoe meer het dier of de plant zijn natuurlijke telos moet opofferen om zijn door de mens opgelegde telos te kunnen verwezenlijken. De mens dient echter beide vormen van telos te respecteren door het dier of de plant in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus waarin ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dieren en planten respectvolle wijze. Wij proberen tenslotte enkele richtlijnen te formuleren die daar invulling aan geven.

Sleutelwoorden:
integriteit, intrinsieke waarde, natuurlijkheid, normen en waarden, respect, telos, voedselproductie


1. Inleiding

Door het land te bewerken en te bebouwen en dieren te houden, produceert de mens voedsel, veevoer, vezels en brandstof. Hij (tegenwoordig overigens steeds vaker een zij) maakt daarbij gebruik van duizenden soorten planten en dieren. Er zijn echter belangrijke trends in hoe de mens dat doet. Gedurende de laatste decennia neemt de afhankelijkheid van een beperkt aantal productieve gewassen en diersoorten en van externe hulpbronnen zoals water, kunstmest, pesticiden en antibiotica toe. Vreemd genoeg gaat dat gepaard met een toename in de diversiteit van de voeding op nationaal niveau en tegelijk ook met een toename in de gelijkvormigheid van de nationale diëten van verschillende landen. Deze trends laten zien hoe kwetsbaar de mens zichzelf heeft gemaakt. Wereldwijd wordt bijvoorbeeld de bananenteelt bedreigd door de Panamaziekte omdat overal en op grote schaal hetzelfde ras wordt verbouwd. In sommige gebieden is het gebruik van insecticiden zo groot dat bijenpopulaties niet meer in staat zijn om voor bestuiving te zorgen. Dierziekten verspreiden zich steeds sneller door toegenomen transport van (jong)vee. De soortenrijkdom van flora en fauna in landbouwproductiesystemen neemt af, bodemdegradatie neemt toe. En landroof in Afrika, gevolgd door monocultuur van water slurpende handelsgewassen verandert de hydrologie van uitgestrekte gebieden waardoor kleine boeren niet meer over irrigatiewater beschikken voor de productie van hun basisvoedsel. Aandacht voor ecosysteemdiensten en de rol van biodiversiteit in teeltsystemen neemt in de wetenschap wel toe maar in de praktijk eerder af.
Deze ontwikkelingen zijn uitwassen van de manier waarop de mens landbouw bedrijft. Ons eten komt uit intensieve productiesystemen die vergaand gedomesticeerde planten en dieren zo efficiënt mogelijk benutten. Maar de levende wezens in deze intensieve productiesystemen komen steeds minder toe aan leven naar hun eigen aard. Onze manier van landbouw dwingt tot morele keuzes en tot nu toe pakken de meeste keuzes slecht voor plant en dier uit.
Deze notitie beoogt stof tot nadenken te leveren over de vraag of we wel voldoende respect, dankbaarheid en zorg voor ons voedsel hebben, respect dat gedomesticeerde planten en dieren verdienen, op basis van hun eigen intrinsieke waarde, dankbaarheid voor hun dienende rol voor de mensheid en zorg vanwege de steeds grotere afhankelijkheid van de mens die in het domesticatieproces aan dieren en planten is opgelegd. Maar de notitie gaat vooral ook over de spanning die de domesticatie van dieren en planten heeft veroorzaakt (of op zijn minst heeft versterkt) tussen hun intrinsieke waarde en de extrinsieke waarde op basis van hun nut voor de mens, vanwege onvoldoende wederkerigheid in de relatie tussen de mens, het landbouwhuisdier, het cultuurgewas en de bodem.


2. De glijdende schaal van domesticatie

De wijze waarop planten en dieren worden benut, varieert van het eenvoudig verzamelen van wilde soorten (bramen, paddenstoelen, maden, vissen, vogels) via zeer diverse boslandbouwsystemen en intensieve open teelten tot het kweken van planten op hydrocultuur of het produceren van vlees in megastallen. Bijvoorbeeld voor planten bestaat er een continuüm van mens-plant relaties langs een gradiënt van intensiteit van beheer: van verzamelen in het wild, via beheer van werkelijk wilde tot semi-wilde en semi-gedomesticeerde soorten tot volledig gedomesticeerde, doorveredelde planten op het veld of in hydrocultuur in kassen. Het beheer van een bepaalde soort kan overigens variëren in tijd en ruimte, en van boer tot boer. Zo gaan sommige gecultiveerde soorten sterk in de richting van domesticatie, terwijl andere soorten die intensief worden beheerd, tegenwoordig terug bewegen naar de status van wilde soort. De termen “wild” of “gedomesticeerd” worden bepaald door lokale kennis en cultuur. Sommige wetenschappers pleiten zelfs voor het “verwilderen” van een gewas om het robuuster te maken onder stressvolle omstandigheden.

De geschiedenis van succesvolle domesticatie kan ook worden omgedraaid. Vanuit het oogpunt van plantensoorten zoals rijst, tarwe, maïs en aardappel of vanuit het oogpunt van diersoorten, zoals rund en hond, heeft de nauwe interactie met de mens zijn vruchten afgeworpen: deze soorten hebben zich onder menselijke invloed ontwikkeld tot zeer succesvolle kolonisatoren van de Planeet Aarde en zijn momenteel dominant, of in elk geval zeer nadrukkelijk aanwezig, in gebieden ver buiten hun oorsprongsgebied en in habitats waarin ze niet zouden overleven zonder de hulp van de mens.

Het begrip domesticatie kunnen we ook uitbreiden van het domesticeren van een planten- of diersoort naar het domesticeren van vegetaties, landschappen en productiesystemen, maar ook van andere hulpbronnen zoals de bodem, ecosystemen zoals zoetwatersystemen, en ecosysteemdiensten waardoor stikstof-, zuurstof- en waterkringlopen in stand blijven. Ook op dit schaalniveau zien we een toename in bepaalde vormen van uniformiteit, met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Op dit schaalniveau moeten we helaas constateren dat één van de meest “succesvolle” uitbreidingen verwoestijning is.

Domesticatie heeft met zich meegebracht dat de mens het dier en de plant verandert in hun natuurlijk gedrag en hen dwingt om zich zo te ontwikkelen dat zij maximaal nut opleveren voor de mens. Dat kan zo ver gaan dat zelfs het zelfstandig kunnen functioneren in hun natuurlijke niche wordt opgeofferd aan de doelen die de mens stelt. Het is belangrijk om ons rekenschap te geven van mens-plant en mens-dier relaties en van de bewuste of onbewuste keuzes die we als individu en als collectief (de maatschappij) daarin maken. Dat geldt vooral voor mensen die bewust willen leven en de overtuiging hebben dat we ons in een dubbele tijdstroom bevinden, waarbij we bouwen op het verleden maar tegelijk bouwen aan een toekomst, en dus een wezenlijke schakel zijn in een lange keten van ontwikkeling naar een liefst hogere vorm van zijn.


3. Variatie in landbouwproductiesystemen

Landbouwproductiesystemen zijn zeer divers. Zij worden alle gekenmerkt door menselijke invloed. Deze invloed kan evenwel beperkt zijn tot een beetje onderhoud (bijvoorbeeld op de meent of wanneer voedsel wordt verzameld in secundaire bossen beheerd door lokale stammen in het Amazonegebied), gericht op faciliteren (bijvoorbeeld in de biologische landbouw, waar het werken met de natuur in productieve agro-ecosystemen de norm is) of kan zeer sterk zijn (zoals in productie-eenheden van bladgroenten met volledig gecontroleerd klimaat in verschillende lagen van hydrocultuur met ledverlichting).

Afhankelijk van de dominantie van de rol van de mens variëren deze agro-ecosystemen van min of meer ongerept tot volledig kunstmatig. Parallel aan de toename van de invloed van de mens in de processen binnen de agro-ecosystemen is er de daling van het zelfregulerende vermogen van het systeem. Hoe meer de mens zijn wil er aan oplegt hoe minder natuurlijke, ecologische processen hun ecosysteemdiensten kunnen vervullen. Zodra de mens de rol van de heerser van het ecosysteem op zich neemt, maakt hij zelf niet langer bewust deel uit van dergelijke agro-ecosystemen, maar is hij slechts uitbater.

We hebben ons ontwikkeld van jagers / verzamelaars, via succesvolle domesticeerders, nomaden en boeren, tot industriëlen die producten van plantaardige of dierlijke oorsprong produceren. De vooruitgang in de technologische mogelijkheden van voedselproductie heeft ons voedselzekerheid gebracht, maar heeft ook de houding ten opzichte van onze hulpbronnen veranderd. In de akkerbouw bewerkt de mens niet langer het land, maar produceert hij plantaardig voedsel. In de veehouderij houdt de mens niet langer varkens, maar produceert hij vlees. De natuurlijke hulpbronnen (dieren, planten) worden als vanzelfsprekend beschouwd, worden gebruikt als grondstof, en ze zijn productiemiddelen in de handen van de producent, die bedrijfseconomisch zo efficiënt mogelijk worden gebruikt; hulpbronnen zijn niet langer een levend element met een specifieke rol in een levend systeem. De consument wordt vaak het product aangeboden op een manier die het niet langer herkenbaar maakt als deel van een levend organisme; het is slechts een verbruiksartikel.
Waar voor sommigen technische vooruitgang in het benutten van plant en dier vanzelfsprekend is, ja zelfs louter ten dienste staat van het uitbannen van honger en gebrek, stellen anderen daar grenzen aan. Beide groepen doen dat vanuit normatieve noties die niet altijd helder zijn en waarvoor het lastig is de woorden te vinden. Wij doen een poging door het begrip telos te duiden, daar een morele waarde aan toe te kennen en zo het respect en de zorg te omschrijven die we de dieren en planten die ons voedsel produceren, schuldig zijn.
Morele noties hebben overigens alleen betekenis vanuit een bepaalde grondhouding. Wij gaan in dit stuk uit van een biocentrische partnerhouding ten opzichte van de natuur en het leven in de landbouw. Bij een dergelijke houding is de mens niet de heerser over maar onderdeel van het natuurlijke systeem. De mens staat dan ook niet centraal, maar is een gelijkwaardige partner met de niet-menselijke natuur. Elke levensvorm heeft een eigen geaardheid, een intrinsieke waarde, dat wil zeggen een waarde onafhankelijk van het nut voor de mens.


4. Morele verplichtingen en respect

In de wereldwijde landbouw, op basis van vrije wereldhandel en open concurrentie, worden wijzigingen in het management vaak gedreven door de noodzaak om de bedrijfseconomische efficiëntie te verhogen. Bewuste morele afwegingen spelen zelden een rol. Maar we hebben op veel plekken de grenzen van het draagvermogen van de natuurlijke hulpbronnen bereikt, een omstandigheid die zelden goed in de kostprijs van deze hulpbronnen is verwerkt. Efficiëntie kent vele dimensies (bijvoorbeeld bedrijfseconomische efficiëntie of efficiëntie in het spaarzaam gebruik van biofysische hulpbronnen) en de afwegingen die daarbij impliciet of expliciet worden gemaakt, zijn complex. Afwegingen vereisen normatieve keuzes en overeenstemming over de manier waarop de verschillende aspecten moeten worden afgewogen op basis van kennis. Deze keuzes moeten worden gemaakt op een wereldwijde schaal, gebaseerd op politieke overeenstemming en wetenschappelijk inzicht. Op dit moment worden bij het nemen van beslissingen onze levende hulpbronnen (bodemorganismen, bestuivers, planten, dieren, enz.) te vaak behandeld als dode instrumenten, niet als levende organismen. Ook de ecosystemen waarin ze functioneren, lijken niet een specifieke waarde te hebben, worden niet als unieke, dynamische, levende systemen beschouwd die een eigen identiteit hebben en ons respect en zorg verdienen vanwege hun intrinsieke waarde en hun nut voor de mens.

Om het succes van het telen van gewassen en het houden van dieren (lees: de fysieke en bedrijfseconomische opbrengst) te maximaliseren heeft de mens het milieu drastisch veranderd; in vele gevallen zijn daarbij de natuurlijke habitats van de gedomesticeerde soorten vernietigd. Domesticatie heeft een enorme invloed gehad op het bestaan van de gedomesticeerde soorten, maar ook op dat van de niet-gedomesticeerde, verwante soorten. Voor veel soorten is terugkeer naar de wildernis niet meer mogelijk; ze zijn volledig afhankelijk van de symbiose met de mens geworden. Deze wederzijdse afhankelijkheid vraagt om een bijzondere verhouding tussen de mens en gedomesticeerde, beheerde of verzamelde planten- en diersoorten. In feite heeft de mens zich door het domesticeren van planten en dieren de opdracht en de morele verplichting gegeven om deze soorten en hun diversiteit te behouden. Immers, planten en dieren blijven ons dienstbaar, al hebben ze zich moeten onderwerpen aan onze wetten van nut. Dat neemt niet weg dat we ons de vraag moeten stellen of we naast het feit dat we hun leven nemen hen ook iets terug te geven hebben: zorg, respect en dankbaarheid vanuit het realistische besef dat bij een symbiose wederkerigheid het uitgangspunt is.

Op zijn minst kunnen we constateren dat gedomesticeerde planten en dieren, vanwege de diensten die ze ons leveren in termen van productie van voedsel en andere bruikbare stoffen, ons respect verdienen: zij voeden en kleden ons. Evenzeer geldt dat het besef dat hulpbronnen kostbaar en eindig zijn en iedereen (zowel de gehele, huidige mensheid als ons nageslacht) in gelijke mate daar aanspraak op moet kunnen maken, moet leiden tot respectvol omgaan met onze omgeving, hulpbronnen en de dode en levende materie die daarvan deel maakt. In vele vormen van landbouw leidt dit respect tot speciale vormen van ”boeren”, zoals het geval is in “conservation agriculture” (hulpbronnensparende landbouw), de biologische landbouw, etc. In deze systemen beheren en bewaken boeren het geheel aan natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn bij het duurzaam, mensvriendelijk, milieuverantwoord, en diervriendelijk en plantwaardig produceren van voedsel.

Alle agrarische systemen hebben impliciet morele waarden. Dat wil zeggen, tactische en strategische beslissingen worden genomen op basis van een stelsel van principes die de boer helpen onderscheid te maken tussen goed en kwaad bij het nemen van beslissingen over bodembeheer, gewasbescherming, veeteelt, enz. Dit is ook het geval wanneer bedrijfseconomische efficiëntie de belangrijkste drijfveer voor de besluitvorming van de boer is. De normen en morele waarden achter deze stijlen van de landbouw zijn divers, vaak zwak gedefinieerd of niet algemeen gedeeld. Waarden kunnen mensgericht zijn, zoals het recht op voedsel, welvaart en welzijn, kwaliteit van het milieu, sociale rechtvaardigheid, natuurbehoud, biodiversiteit, voedingswaarde, armoedebestrijding en voedselveiligheid. Maar waarden zijn ook verbonden met het bestaansrecht van dier- en plantensoorten, los van het directe economische nut voor de mens, alsmede met het bestaansrecht van ecosystemen en alles wat aan de instandhouding daarvan bijdraagt. Waarden kunnen aan korte termijn en lokale belangen ontleend zijn, maar ook aan lange termijn en mondiale belangen; zij kunnen exclusief op de mens gericht zijn of inclusief zich richten op al wat leeft. Dergelijke waarden betreffen het recht van gedomesticeerde planten en dieren (en hun verwante wilde soorten) om er te zijn en zich voort te planten, autonoom te blijven, welzijn na te streven en te genieten, een rol te spelen in een ecosysteem, over een bepaalde kwaliteit van hun leefgebied te beschikken, enz.

Morele waarden hebben niet alleen betrekking op productie, maar ook op handel, gebruik en consumptie. Veertig procent van het geproduceerde voedsel in de wereld gaat verloren tijdens oogst, transport, opslag, in de winkel of op de eettafel. Een deel is natuurlijk bederf, inherent aan het product. Ook dat proces heeft recht van bestaan, omdat het een rol speelt in systemen, kringlopen en zelfs in de voortplanting. De natuur is niet van nature zuinig. Maar een deel van het verlies in onze productieketens is verspilling, ingegeven door economische wetten van handel, logistiek en specialisatie dan wel veroorzaakt door slecht beheer of ongewenst gedrag. Verspilling gaat vaak gepaard met een vernietiging van hulpbronnen met enorme economische, ecologische en sociale gevolgen. De co-existentie van obesitas, (verborgen) honger, verspilling, armoede en uitputting van natuurlijke hulpbronnen roept vele vragen op omtrent morele aspecten van onze voedselproductie.
We hebben nieuwe begrippen nodig bij het stellen en beantwoorden van dergelijke ethische vragen. Het begrip telos helpt daar wellicht bij.

5. Het begrip telos

Telos (van het Griekse τέλος voor “einde”, “doel”, of “bedoeling”) is einde of doel, in een vrij beperkte zin gebruikt door filosofen zoals Aristoteles. Het is de stam van de term “teleologie”, ruwweg de studie van doelgerichtheid, of de studie van objecten met het oog op hun doelstellingen, doeleinden of intenties.
Een dier of een plant heeft als individu en als soort een telos, dat wil zeggen zowel een natuurlijk, soorteigen doel of natuurlijke doelgerichtheid, als een door de mens opgelegde bestemming (nut, bedoeling, dienst aan de mensheid). Op grond van beide vormen van telos is de mens landbouwhuisdieren en gewassen respect en zorg verschuldigd en op basis van beide vormen van telos hebben deze dieren en planten een morele waarde. Wij maken onderscheid tussen twee verschillende vormen van telos, maar ze mogen niet tegenover elkaar staan. De mens dient zijn respect voor de beide vormen van telos te tonen door het organisme in staat te stellen het soorteigen, natuurlijke doel te realiseren in harmonie met de door de mens opgelegde doelstelling. Met andere woorden, beide vormen van telos worden met elkaar verzoend indien de mens zijn morele plicht vervult om cultuurgewassen en landbouwhuisdieren te ondersteunen bij het voltooien van hun productiecyclus, en het volbrengen van hun ecosysteemdiensten, terwijl ze voedsel produceren voor de mensheid op een voor dier en plant respectvolle wijze. We werken beide vormen van telos nog wat verder uit.
De eerste vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat planten en dieren bepaalde soort-specifieke doelen hebben. Zij moeten kunnen leven en hun levenscyclus zodanig kunnen vervullen dat deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Deze organismen moet daarom worden toegestaan en zij moeten in staat worden gesteld om de specifieke capaciteiten en vaardigheden te ontwikkelen om te gedijen en om hun soorteigen doelen te realiseren. Zij moeten worden behandeld als autonome levende wezens bij het realiseren van deze doelen. Kortom: ze hebben waarde omdat ze het recht hebben om er te zijn, met hun eigen aard en geaardheid, de zgn. intrinsieke waarde (in het Engels: dignity; in het Duits: Würdigkeit).
Intrinsieke waarde is de ethische of morele waarde die vanuit een biocentrische grondhouding (of: partnerhouding van de mens ten opzichte van de natuur) wordt toegeschreven aan een levend organisme, plant of dier:
• gewoon omdat het bestaat,
• omdat het een unieke vorm van gespecialiseerd leven is,
• omdat het autonoom is en daarom het verdient om te leven,
• omdat het zijn eigen rol speelt in zijn eigen niche binnen een ecosysteem (vaak een agro-ecosysteem), een rol die bijdraagt aan de diversiteit van levensvormen op onze Planeet Aarde en aan de homeostase van het Systeem Aarde, en
• omdat het ons evolutionair is voorgegaan, de weg heeft bereid om het menselijk bestaan mogelijk te maken.
De rol, die het organisme speelt, is dynamisch omdat die altijd in interactie met andere levende wezens zal worden gespeeld, die ook autonoom zijn en het verdienen om te leven, en bij te dragen tot het functioneren van ecosystemen. De telos van een soort of van een individu van een soort is dan ook niet los te zien van de telos van een niche of biotoop. De eerste vorm van telos laat zich dus eenvoudig opschalen tot complexere organisatieniveaus van het leven.
Ook het agro-ecosysteem heeft een intrinsieke waarde, want het is een dynamisch systeem dat als een levende entiteit met (in meer of mindere mate) een eigen aard en identiteit functioneert door zijn unieke combinatie van soorten die tot op zekere hoogte door een boer worden beheerd, die ze uiteindelijk oogst, maar ook verzorgt op basis van een stelsel van regels en waarden. Zelfs het bedrijf waartoe dit landbouwecosysteem behoort, kan worden beschouwd als een levend wezen met een morele waarde die een specifieke rol speelt in een bredere (ruimtelijke en temporele) omgeving die afhankelijk is van het juiste management. Evenzeer kan zowel aan het agro-ecosysteem als aan het bedrijf een eigen telos worden toegekend. Vele boeren ervaren dat ook zo en hun bedrijfsstijl zal gericht zijn op het versterken van de eigen identiteit en het realiseren van die telos.
We kunnen het concept intrinsieke waarde operationaliseren door het begrip integriteit te duiden. Voor gecultiveerde planten en gedomesticeerde dieren verwijst integriteit naar hun aard, heelheid, volledigheid, soort-specifieke eigenschappen en hun wezen dat – terwijl het natuurlijke doel wordt vervuld – in balans is met zijn omgeving. De integriteit van gewasplanten manifesteert zich op vier verschillende niveaus: integriteit van het leven, planten-typische integriteit, integriteit van het genotype en de integriteit van het fenotype. Op dezelfde manier kan integriteit van dieren worden uitgewerkt. Het respecteren van de integriteit (en dus van de intrinsieke waarde van landbouwhuisdieren en gewassen) is onderdeel van de natuurlijkheid van de landbouw zoals die door velen vanuit een partnerhouding beleefd wil worden en gewaardeerd wordt. Immers deze vorm van telos respecteert het natuurlijke doel, het natuurlijke gedrag en de natuurlijke omgeving van plant en dier. Deze vorm van telos ligt verankerd in de bedrijfsvoering en is daarmee onlosmakelijk verbonden met de telos van het agro-ecosysteem (inclusief de bodem) en het bedrijf.

De tweede vorm van telos is gebaseerd op de erkenning dat de mens doelstellingen oplegt en dat we planten en dieren ook daarom moeten eren en verzorgen. Planten en dieren wordt ook een bepaalde morele waarde toegewezen wanneer en omdat zij voldoen aan de rol die wij ze geven, namelijk de rol om in ons levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld door het leggen van eieren of het produceren van aardappelen. In deze zin is telos de bestemming van een plant of dier die een morele waarde vertegenwoordigt. Planten en dieren hebben een morele waarde, omdat wij mensen hen nodig hebben (de extrinsieke waarde). Zij verdienen ons respect, omdat ze een nuttige rol spelen en het is onze morele plicht om hen op een plantwaardige of diervriendelijke manier te verzorgen, terwijl zij dit doen. Met andere woorden, we hebben, omdat we deze organismen gebruiken, de verplichting om ze te koesteren en te begeleiden binnen de productiecyclus dan wel binnen een parallel vermeerderingsprogramma opdat zij tevens, naast het door ons opgelegde doel, hun natuurlijke soorteigen doel bereiken. Deze verplichting kan ook worden vertaald in rechten, zowel van het dier als van de plant. In deze context worden rechten niet beschreven als vrijheden (vrijheid van pijn, lijden, honger, enz.), maar in positieve zin als het recht op het vervullen van hun natuurlijk doel en om een autonoom wezen te blijven met een eigen telos.

Beide vormen van telos zijn verweven. De soortbepaalde telos van planten en dieren (de waardigheid die we aan hen toeschrijven op basis van hun intrinsieke waarde) kan geweld worden aangedaan als de mensbepaalde telos (de waardigheid die we aan hen toeschrijven vanuit de extrinsieke waarde) de overhand krijgt. Omgekeerd ervaren velen dat de mensbepaalde telos van een plant en een dier ook geweld wordt aangedaan wanneer we de soortbepaalde telos van organismen frustreren, wanneer we hen of hun producten weggooien voordat ze hun cyclus kunnen voltooien en hun soorteigen telos kunnen vervullen. Soms is dat onvermijdelijk, want gekoppeld aan de mensbepaalde telos: we eten immers geen slazaad maar de krop van de sla. In andere gevallen kan het uitleven van de soorteigen telos eenvoudig samengaan met het vervullen van de mensbepaalde telos. Hoe dan ook, telos is een essentieel onderdeel van de morele waarde van wat we eten. Ook de mens heeft een doelgerichtheid (telos) als soort en, daarbinnen, als individu. De telos van ons menszijn is gebaat bij respect voor de telos van wat ons voedt. We worden een beter mens als we beter voor onze omgeving zorgen.

Zo vormen mens, plant en dier gezamenlijk een community of practice gericht op het behoud van de circle of life, die het welzijn van de mensheid propageert en waarin sprake is van respect voor elkaars rol daarin. In veel opzichten weerspiegelt het de circulaire economie die momenteel wordt geconceptualiseerd en – soms – geïmplementeerd.
Terwijl de begrippen natuurlijkheid, intrinsieke waarde en integriteit goed zijn ontwikkeld, is het aspect van het natuurlijke doel (of telos) van het dier of de plant en de wijze waarop de mens daar een doel aan heeft toegevoegd nog nauwelijks geduid. Voor (semi-)-gedomesticeerde planten en dieren die deel uitmaken van ons dagelijks levensonderhoud is de door de mens toegevoegde telos essentieel en meer dan de soort-specifieke telos van het organisme zelf. Het bepaalt hoe we hen beheren en gebruiken. Ons beheer van deze planten en dieren wordt gedreven door het uiteindelijke gebruik en de morele waarde die wij aan hen toeschrijven is – op zijn minst ten dele – afhankelijk van dit gebruik. We kunnen het gras maaien of dieren slachten zonder hun natuurlijke doel of telos te verstoren, en dan wordt dit niet beschouwd als een schending van hun integriteit. Aan de andere kant wordt het ruimen van gezonde landbouwhuisdieren om een besmettelijke ziekte onder controle te krijgen beschouwd als een schending van hun telos. Ze gaan immers, voortijdig en ongegeten, de verbrandingsoven in.

In de volgende sectie proberen we deze gedachtegangen te visualiseren en het verschil tussen beide vormen te verduidelijken.


6. Telos verder uitgewerkt

Figuur 1 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van onze houding ten opzichte van een levend wezen: het respecteren en erkennen van rechten, en twee unieke eigenschappen van het levende wezen: de aard (de “koeiïgheid van de koe”, de “aardappeligheid” van een aardappelplant) en zijn rol in het ecosysteem. De hoekstenen vertegenwoordigen dus alle vier aspecten van de natuurlijke telos. Samen vormen deze vier hoekstenen de morele waarde van de telos en deze relaties zijn aangegeven met dunne pijlen in de figuur. Echter, deze hoekstenen zijn met elkaar verbonden (de dikke en genummerde pijlen in Figuur 1).

telosfiguren

Figuur 1. De natuurlijke vorm van telos, gebaseerd op soort-specifieke doelen.

Pijl 1 gaat over de relatie tussen aard en de natuurlijke rol die het organisme speelt in het ecosysteem. De natuurlijke aard van een organisme bepaalt welke rol dat organisme in het samenspel van processen en interacties binnen een ecosysteem vervult.
Pijl 2 gaat over de relatie tussen het recht van het wezen en de rol die dat wezen in het ecosysteem speelt. Immers, zonder recht op bestaan kan de rol in het ecosysteem niet worden gegarandeerd en daarmee kan het voortbestaan van het ecosysteem zelf in uiterste consequentie niet langer zeker worden gesteld. Het recht om te zijn hangt samen met het doen. De zelfverwezenlijking vindt plaats in een ecosysteem context.
Pijl 3 geeft aan dat respect, op basis van dankbaarheid en beschaving, niet alleen een houding is, maar ook gevolgen heeft. Gedomesticeerde levende organismen verdienen respect omwille van hun nut of onderwerping aan onze wil. Wilde dieren en planten verdienen respect vanwege hun unieke rol in ecosystemen waarmee ze ook het ecosysteem zijn telos verschaffen. Respect moet echter worden vertaald in concrete acties op basis van rechten, rechten die rechtstreeks voortvloeien uit respect.
Pijl 4 bepaalt dat vanuit dat respect er grenzen moeten worden gesteld aan de mate waarin we de aard van levende wezens beïnvloeden en in hun natuurlijke cyclus ingrijpen. Het is niet respectvol om de “aardappeligheid” van de aardappelplant geweld aan te doen. Genetische manipulatie kent zijn grenzen, omdat het van invloed is op de aard van het individuele levende wezen en de soort waartoe het behoort en ingrijpt in zijn natuurlijke cyclus.

Figuur 2 beschrijft telos als een centraal begrip tussen twee aspecten van de houding ten opzichte van het levend wezen, te weten het respecteren en erkennen van de rol in de voedselproductie en de aard van het wezen, alsmede twee rechten, te weten het recht op verzorging omdat het domesticatieproces het organisme uit zijn natuurlijke omgeving heeft gerukt en het recht op het voltooien van de natuurlijke levenscyclus teneinde zijn aard te kunnen voldragen, ook in een productiesysteem. Hierbij is van belang dat de mens door middel van het nuttigen van zijn voedsel andere levensvormen ontmoet en ervaart.

2

Figuur 2. De nuts-vorm van telos, gebaseerd op de rol die de mens planten en dieren oplegt.

Pijl 1 illustreert dat ook in een productieomgeving er een onlosmakelijk verband is tussen het respect voor de aard van het organisme en het recht om zijn gehele natuurlijke cyclus naar zijn aard te voltooien.
Pijl 2 duidt op het verband tussen het recht op verzorging en bescherming in de productieomgeving en het recht om ook in die omgeving tenminste de potentie te behouden om de gehele cyclus te voltooien.
Pijl 3 geeft aan dat de mens met het domesticeren ook de verantwoordelijkheid op zich neemt om de condities waarin het organisme kan leven in stand te houden en de plant een plantwaardig en het dier een dierwaardig bestaan te geven. Dierenwelzijn en het welzijn van planten maken deel uit van onze verantwoordelijkheid als we hen gebruiken. Verzorgen is een plicht die staat tegenover het recht op gebruik dat we ons hebben toegeëigend. Verzorgen moet tenminste op het niveau van de soort plaatsvinden maar krijgt zijn praktische betekenis op individueel niveau; immers oogsten of slachten is een onomkeerbare ingreep ten opzichte van het individu waarbij ons respect voor het organisme en onze dankbaarheid voor het offer dat wordt gebracht, voorop dienen te staan. Het gevaar van domesticatie is dat plant of dier worden verdingelijkt, als een productiemachine worden gezien alsof die alleen bestaan om de voor ons bestaan noodzakelijke koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen en vitaminen te leveren. Hoe extremer dit wordt doorgevoerd uit economische motieven hoe meer dit in strijd komt met het recht van het organisme om zijn eigenheid uit te leven.
Pijl 4 geeft aan dat het domesticatieproces kan worden gekarakteriseerd door een wijziging in de aard (die is veranderd door de mens om het wezen nuttiger te maken) en door een verandering in gebruik (wanneer onderlinge afhankelijkheid en symbiose vorm krijgen).
Zowel de natuurlijke als de door de mens opgelegde telos kennen verschillende dimensies: van individueel organisme, naar soort, naar het systeem (niche, biotoop, agro-ecosysteem, bedrijf) waarvan ze deel uitmaken. We kiezen in deze uitwerking van het begrip voor de soort als centraal aggregatieniveau. Met andere woorden, de aard en het gebruik definiëren het respect en de rechten van de soort en het individu als vertegenwoordiger daarvan, omdat telos zowel de intrinsieke waarde van het levende wezen gebaseerd op het eigen zijn en zijn unieke positie in het natuurlijke ecosysteem omvat als de morele (extrinsieke) waarde op basis van het nut ervan voor de mens. Deze telos wordt toegewezen aan zowel de soort als geheel als ook aan de individuele plant of het individuele dier. Het kan ook worden uitgebreid naar het ecosysteem waarin de planten of dieren hun unieke rol spelen.
In het voorafgaande is meermalen geduid op een conflict tussen beide teloi. Telos is een resultante van het zoeken naar balans tussen domesticatie en het behoud van de natuurlijke aard. Het respect voor de natuurlijkheid van het organisme kan niet ten volle worden opgebracht als de mens het organisme een deel van zijn aard laat opofferen om het een rol op te leggen ten dienste van de mens. Er zullen dus grenzen moeten worden gesteld, en deze dienen bij voorkeur te worden vertaald in concrete richtlijnen.

7. De beide teloi verzoend?

In de confrontatie tussen beide doelgerichtheden (aard-telos en nut-telos) kunnen een aantal thema’s worden onderscheiden die zich lenen om hiervoor randvoorwaarden te formuleren en deze in beleidsregels vast te leggen. Wij formuleren een aantal mogelijke ethische richtlijnen:
1. Elk gedomesticeerd organisme moet weer kunnen verwilderen.
2. Elk individu moet kunnen leven in een populatie die bestaat uit alle normaal bestaande leeftijdscategorieën zoals jonge, volwassen en oude exemplaren; familie- of kuddegedrag moet kunnen worden uitgeleefd, planten moeten in bestanden staan met verschillende ontwikkelingsstadia.
3. Dieren moeten zich vrij en naar hun aard kunnen bewegen.
4. Planten moeten in staat gesteld worden te leven in interactie met elkaar, het bodemleven, de insectenwereld en de seizoenen.
5. Planten en dieren worden niet geïsoleerd van de natuurlijke context waarin zij gewend zijn te leven en die mede hun levensritme bepaalt.
6. Het sluiten van natuurlijke kringlopen is een leidend principe bij het inrichten van teelt- en transport-omstandigheden.


8. Tenslotte

In de manier waarop we telos hebben beschreven, helpt dit concept om de morele verplichtingen die we hebben tegenover gedomesticeerde planten en dieren te bepalen en laat het zien waarom het nodig is ons eten te respecteren. Het concept is een aanvulling op natuurlijkheid (aangezien het de onnatuurlijke elementen in het gebruik maken van planten en dieren onderkent), de intrinsieke waarde (aangezien het de morele waarde benadrukt van het gebruiken van planten en dieren) en integriteit (door het definiëren en waarderen van het natuurlijke doel). Samen helpen deze vier elementen (natuurlijkheid, intrinsieke waarde, integriteit en telos) ons om de waardigheid aan planten en dieren te geven en daarmee morele waarde toe te kennen aan de manier waarop we ons voedsel produceren.
Wat we eten verdient ons respect: wij hebben planten en dieren uit het wild gehaald en hen gedomesticeerd, opdat we ze kunnen gebruiken. In dat proces werden ze afhankelijk van de symbiose met ons en ze moesten een deel van hun natuurlijkheid opofferen om ons beter te kunnen bedienen. Ze bleven levende wezens met hun eigen recht om te zijn, zij het met de handicap dat ze nu de mens nodig hebben om deel te nemen aan hun agro-omgeving. Dat schept een morele verplichting voor de mensheid. Bovendien, in de huidige economische bedeling worden leefgebieden van wilde dieren vernietigd en moeten cultuurplanten en landbouwhuisdieren steeds productiever worden; zo dwingen we hen tot het steeds meer verliezen van hun natuurlijkheid opdat zij ons nog beter van dienst zijn, en toch worden ze op grote schaal verspild. Het is onze verantwoordelijkheid om dat regiem te veranderen, ons respect te vergroten voor wat we eten en daarnaar te gaan handelen in het productieproces, ons koop- en consumptiegedrag en door de bereidheid daarvoor de werkelijke prijs te betalen.


9. Bibliografie

Om de leesbaarheid te bevorderen zijn er in de tekst geen referenties opgenomen. Wij hebben ons bij het schrijven echter laten inspireren door een groot aantal publicaties. Een selectie is hieronder als bibliografie opgenomen.

Achterberg, W. (red.), 1989. Natuur: uitbuiting of respect?: Natuurwaarden in discussie. Kok Agora, Kampen, 201 pp.
Bloksma, J. & P.C. Struik, 2007. Coaching the process of designing a farm: using the healthy human as a metaphor. NJAS – Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 413-429.
Cruz-Garcia, Gisella, 2012. Ethnobotanical study of wild food plants used by rice farmers in Northeast Thailand. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 215 pp.
Khoury, C.K., 2015. The conservation and use of crop genetic resources for food security. Doctorate thesis, Wageningen University, The Netherlands, 305 pp.
Khoury, C.K., H.A. Achicanoy, A.D. Bjorkman, C. Navarro-Racines, L. Guarino, X. Flores-Palacios, J.M.M. Engels, J.H. Wiersema, H. Dempewolf, J. Ramírez-Villegas, N.P. Castañeda-Álvarez, C. Fowler, A. Jarvis, L.H. Rieseberg & P.C. Struik, 2015. Where our Food Crops Come from: A new estimation of countries’ interdependence in plant genetic resources. CIAT Policy Brief No. 25. Centro Internacional de Agricultura Tropical. 4 p. Available online at: https://cgspace.cgiar.org/bitstream/handle/10568/68372/CIAT_PB_25_WHERE_OUR_FOOD_CROPS_COME_FROM.pdf

Khoury, Colin, Anne Bjorkman, Hannes Dempewolf, Julian Ramirez-Villegas, Luigi Guarino,
Andy Jarvis, Loren Rieseberg & Paul C. Struik, 2014. Increasing homogeneity in global food supplies and the implications for food security. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 111 (11): 4001-4006.

Kockelkoren, P.J.H., 1993. Van een plantaardig naar een plant-waardig bestaan: ethische aspecten van biotechnologie bij planten. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag, 47 p.

Lammerts van Bueren, E.T., R. Amons, J.M.M. van Damme, P.C. Struik & J.F. Wienk, 2007.
Special issue on Values in organic agriculture. NJAS- Wageningen Journal of Life Sciences 54 (4): 327-483.

Lammerts van Bueren, Edith T. & Paul C. Struik, 2005. Integrity and rights of plants: ethical notions in organic plant breeding and propagation. Journal of Agricultural and Environmental Ethics 18: 479-493.

Pretty, J., 2002. Agri-culture. Reconnecting People, Land and Nature. Earthscan Publications,
London.

Stafleu, F.R., C.C. Lauwere & K.H. Greef, 2004. Respect for Functional Determinism.
A Farmer’s Interpretation of ‘Respect for Animals’. In J.H. Tavernierde and S. Aerts (eds.), Science, Ethics & Society, 5th Congress of the European Society for Agricultural and Food Ethics, (Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, pp. 73-75.

Struik, Paul C. & Thom W. Kuyper, 2014. Sustainable intensification to feed the world: concepts, technologies and trade-offs. Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 1-100.

Struik, P.C., T.W. Kuyper, L. Brussaard & C. Leeuwis, 2014. Deconstructing and unpacking scientific controversies in intensification and sustainability: why the tensions in concepts and values?
Current Opinion in Environmental Sustainability 8: 80-88.

Verhoog, H., 2003. Naturalness and the genetic modification of animals. Trends in Biotechnology 21(7): 294 – 297.

Zoeteman, B.C.J., 2013. De risico’s van de ‘verdingelijking’ van het levende. Speech ter gelegenheid van het afscheid als voorzitter van de Commissie Genetische Modificatie (2001-2013). Het Spaansche Hof, Den Haag, 21 november 2013. Beschikbaar op http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&sqi=2&ved=0ahUKEwi7tIeG1tfMAhWK1xQKHWqYC0YQFggcMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.cogem.net%2Fshowdownload.cfm%3Fobjecttype%3Dmark.hive.contentobjects.download.pdf%26objectid%3D6EDFE07B-D60E-562A-8C2AE3F4E7BAC872&usg=AFQjCNHBlZ2wMklUW71H9EtiRl1cOQxllw&sig2=0IySiof5pY-b6ljcrcRxpA&bvm=bv.122129774,d.bGg


10. Over de auteurs:

Paul C. Struik is hoogleraar gewasfysiologie, Wageningen University.
Arie Bos is huisarts n.p. en auteur.
Jan Diek van Mansvelt is voormalig bijzonder hoogleraar biologische landbouw van Wageningen University en auteur.
Diederick Sprangers is biochemicus en adviseur bij de Stichting Genethica.
B.C.J. (Kees) Zoeteman is bijzonder hoogleraar duurzame ontwikkeling, Tilburg University, voormalig voorzitter COGEM en auteur.

Alle auteurs hebben op persoonlijke titel bijgedragen.

Geef een antwoord