Duurzaamheid 8: Eisenhouwer, duurzaamheid en de voorpagina

Ik herinner me nog dat in de tijd van milieuminister Leendert Ginjaar (VVD) (1977-1981) elk onderzoeksrapport van het RIVM voorpaginanieuws opleverde. Sinds de kabinetten Kok is milieu en later duurzaamheid naar de achterliggende rechterpagina’s van de krant verschoven om vervolgens op de nog minder belangrijke linkerpagina’s te verschijnen totdat het onderwerp het merendeel van de tijd geheel uit de krant verdween. Journalist Derk Stokmans schreef een analyse in zijn artikel ‘De politieke realityshow’ van NRCWeekend, 27 & 28 juni 2015, die de reden voor dit lot van milieu en duurzaamheidthema’s in het nieuws goed typeert.

‘Doet een politicus gekke dingen, zoals over saaie maar belangrijke onderwerpen praten (duurzaamheid!), dan zappen kiezers weg. ’

De inconvenient truth

Voor professionals die met duurzaamheid bezig zijn staat hier de ‘inconvenient truth’: hun levensroeping is vanuit de media gezien inderdaad belangrijk, maar saai. Waarom saai? Als ik de duurzaamheidthema’s van nu met de milieuthema’s van de jaren tachtig en negentig in de vorige eeuw vergelijk wordt het al snel duidelijk. Duurzaamheid vertaalt zich voor de burger in zaken zoals het afval netjes sorteren en inleveren –gedoe met ruikende zakken vuilnis op je balkonnetje-, of zonnepanelen op je dak plaatsen –iets wat veel huurders zien als een hobby voor rijkelui -, of een weinig CO2-uitstotende plug-in hybride auto kopen – een zaak waar burgers die al blij zijn zich een tweedehandsje van 7 jaar oud te kunnen veroorloven niet mee bezig zijn. Dat was enkele decennia geleden wel anders. Het drinkwater kwam schuimend en naar rotte vis stinkend uit de kraan in Rotterdam. Het roet van de zeeschepen in de haven lag op de raamkozijnen in Vlaardingen zodat moeder de vrouw voortdurend alert moest zijn om de was op tijd naar binnen te halen. In Maassluis kon je tijdens smogdagen nauwelijks de lantaarnpaal aan de overkant van de straat zien. En tot overmaat van ramp bleken hele nieuwbouwwijken (Lekkerkerk) op het chemisch afval van de industrie gebouwd. Een dreunende geluidsdeken lag over de woningen die door snelwegen met zwaar vrachtverkeer werden ingesloten, waardoor de kinderen slaapstoornissen opliepen. De voortuitgang was mooi maar de keerzijde riep algehele verontwaardiging op. Er was een gevoel van urgentie, dat vandaag de dag bij de doorsnee burger ontbreekt. Het is nu een saai onderwerp.

Hoe ligt dit bij de gemeenten? Is er daar wel bestuurlijke aandacht voor duurzaamheid? Duurzaamheid is best wel een punt voor gemeentebesturen. Gemeenten hebben het energieconvenant van 2013 met de overheid getekend en maken daar nu allemaal veel werk van. Ook hebben ze zich verplicht om zich te houden aan regels voor duurzaam inkopen en aanbesteden zodat hun eigen ‘huishouden’ op dit punt op orde is. Maar duurzaamheid is nog vaak een zaak van de milieuwethouder en niet van de wethouders voor economische zaken en financiën die zich met het grote geld en de prestigieuze projecten bezighouden. Het onderwerp is breed en vraagt meer dan een snelle deal. Het vraagt eigenlijk een houding van integraal en op lange termijn kijken en alle belangen meenemen. Dat is veel lastiger dan de uitdagingen waar gemeenten enkele decennia geleden voor stonden. Er kwamen toen nieuwe verantwoordelijkheden voor de gemeenten aan, nieuwe budgetten en scholing voor de nieuwe milieuambtenaren, alles werd anders. De bodem moest gesaneerd, dat greep in bij hele wijken en de stadplanning. Vervuilende fabrieken moesten de binnenstad uit. Nieuwe bedrijfsterreinen moesten uit de grond worden gestampt. Geluidschermen moesten worden aangebracht. Dat was spannend en een financieel omvangrijke operatie. Nu dreigt de stroomversnelling van destijds in stroperigheid van procedures te verzanden en staat efficiency voorop door als gemeenten gezamenlijke omgevingsdiensten op te richten en veel werk daar uit te besteden. De beleidspiek is voorbij. Saai, niets voor de krant. Het grootste schandaal dat hieruit kan voortkomen is dat een bestuurder zich teveel heeft verrijkt, en dat is ook geen nieuws meer te noemen.

Het belangrijke is nooit urgent

Ik moest vervolgens denken aan het oude dilemma dat gelinkt wordt aan het ‘Eisenhouwer principle’. Eisenhouwer citeerde als president van de VS in 1954 Roscoe Miller, die aan het hoofd stond van de Northwestern University. Miller zei: ‘I have two kinds of problems: the urgent and the important. The urgent are not important, and the important are never urgent.’ Eisenhouwer baseerde de organisatie van zijn agenda op het omgaan met deze twee invalshoeken. Duurzaamheid valt daarbij onder de categorie ‘important but not urgent’. Belangrijk wil in dit verband zeggen dat het bijdraagt aan het bereiken van onze doelen en urgent dat ze onmiddellijke actie vragen.

Framing

We kunnen ons afvragen waarom duurzaamheid belangrijk zou zijn. Ik denk dat het belang ervan ligt in de morele uitdaging die het voor burgers en bestuurders betekent bij alle belangrijke keuzes die we maken met het oog op de toekomst van onze kinderen. Zijn we in staat vanuit het hogere belang te handelen en hoe vind je daarbij passende praktische oplossingen? Dat is telkens weer heel erg spannend als je bereid bent vanuit je persoonlijke keus, en niet vanuit berekening hoe het op de kiezers of je klanten overkomt, naar innovatieve oplossingen te zoeken. Voor burgers en bestuurders is de verleiding echter groot niet te werken aan de belangrijke-maar-niet-urgente-zaken. Voor de media geldt dat nog meer. Het advies van Eisenhouwer is om voldoende tijd in te ruimen om deze zaken toch aandacht te geven en af te handelen zodat ze niet alsnog urgent worden. Al zal dit advies aan de journalistiek wel aan dovemans oren zijn gericht, het is toch een poging waard. Immers duurzaamheid wordt ook door journalisten nog steeds als belangrijk gezien. Zij kunnen juist helpen het belangrijke en spannende ervan te laten zien. Het is een kwestie van framing en dat kunnen journalisten als de besten.

5 juli 2015

Findhorn International Forum on Sustainability 7-11 juni 2015

Verslag van mijn reis juni 2015 naar de Findhorn Community in Schotland

5 juni

Ik heb me ingeschreven voor het Findhorn International Forum on Sustainability uit drie overwegingen.
Ten eerste omdat Lisette Schuitemaker, de huidige voorzitter van de Trustees van de Findhorn Foundation, het me vroeg en ik haar beoordelingsvermogen vertrouw.
Verder staat Findhorn al heel lang op mijn lijstje van te bezoeken plekken op aarde. Hier hebben 52 jaar geleden Peter en Eileen Caddy, samen met Dorothy Maclean (de enige van de drie oprichters die nog leeft en die inmiddels 94 jaar is) een internationale spirituele gemeenschap gestart waarbij het dichterbij de natuur en de natuurwezens leven voorop stond. De gemeenschap is vormgegeven aan de hand van de intuïtieve leiding die Eileen Caddy dagelijks ontving. Het resultaat is een gemeenschap van bijna 1000 mensen, ooit gesticht op een kaal stuk Schotse grond van zand en gravel, gelegen op een landtong tussen de zeearm Moray Firth en de baai van Findhorn. De gemeenschap bloeit, na een halve eeuw van veelbewogen ontwikkelingsschokken, nog steeds en straalt krachtige vernieuwingsimpulsen uit naar nationale en internationale bewegingen.
Tenslotte is het thema duurzaamheid mijn beroepsterrein als hoogleraar in Tilburg en ben ik altijd nieuwsgierig naar nieuwe ontwikkelingen, vooral als deze ook nog zijn gekoppeld aan spirituele thema’s.
Op vrijdag 5 juni 2015 vertrekken Lisette, een vriendin van haar en ik welgemoed vanuit Schiphol met een directe vlucht naar Inverness, dat nog geen uur rijden van Findhorn ligt. Tegen deze vlucht heb ik opgezien. De mogelijkheid om weer te vliegen was mede een reden om de reis te boeken. Na een fietsongeluk heb ik lang last gehouden van duizeligheid en mijn huisarts kon niet uitsluiten dat ik daar bij het vliegen opnieuw last van zou krijgen. Het heeft me tien jaar lang ervan weerhouden in een vliegtuig te stappen. Dit zal de eerste proef op de som worden. De reis wordt uitgevoerd door Flybe met een Bombardier Dash 8 turboprop toestel voor 78 passagiers. Dat kan niet boven hoge onweerswolken vliegen zoals vliegtuigen met straalmotoren. Ik gaf het maar over. Bij de controle moet ik mijn flesje water en, vervelender, mijn shampoo inleveren. Onervarenheid om dat als handbagage bij me te hebben. De reis van ruim anderhalf uur verloopt wel met enige turbulentie maar ik heb totaal geen last van duizeligheid. Dat is al het eerste succes van deze reis! Nu liggen allerlei vakantie bestemmingen die ik had afgeschreven weer binnen bereik.
Rosie, een vriendelijke vrouw, oudgediende van de Findhorn gemeenschap, komt ons ophalen op Inverness airport. Dit deel van Schotland is ruiger dan het landschap dat ik van Atlantische kust in Normandië ken. Behalve door het koolzaad kleuren de heuvels geel door een weerbarstige struik die je overal langs de Atlantische kusten van Europa kunt aantreffen. Hij lijkt op brem maar de stengels van de plant zijn breder, het is de taaie gaspeldoorn. In de verte, aan de overkant van de Moray Firth zijn in de Highlands nog besneeuwde bergtoppen te zien.

Ik heb nog een andere handicap, een opkomende zware verkoudheid. Even heb ik overwogen de hele reis af te zeggen maar ik heb de knoop toch doorgehakt en ben gegaan met een vervelende keelpijn en hoest. Misschien zijn het zenuwen, dacht ik, en gaat het straks over. Maar dat is helaas niet zo. Moeilijk om met schorre stem te praten, terwijl er juist zoveel te praten valt.
Is Findhorn zo bijzonder als wordt beweerd? Ik vind bij de eerste indruk eigenlijk van wel. De planten barsten vaak uit hun voegen door de geweldige groeikracht van de omgeving.

20150605_185732

Verder hangt er een liefelijke sfeer. We maken in het Community Center van het Findhorn park een kring om de zegen te vragen over het avondeten. Meisjes versieren hun haar met madeliefjes, honderden mussen tjilpen, merels zingen wat verder weg hoog in de bomen hun avondlied. Een muzikant speelt fluit onder de gigantisch grote taxus boom in het midden van het grasgazon voor het Community Center gebouw.
Na het avondeten zitten we nog in de laatste zonnestralen waar men hier met smart op heeft gewacht na een week van storm en regen. Lisette leidt ons naar bijzondere plekken, zoals de tuin waar Eileen Caddy en haar man Peter ruim vijftig jaar geleden zijn begonnen in een blauwe caravan, die er als monument nog steeds staat. Boven de caravan is een enorme wit-roze clematis ver in de bomen uitgegroeid en hangt nu als een gordijn teer naar beneden. De Findhorn Community is een nog altijd springlevende getuige van de hippy tijd. Het adagium van Peter Caddy voor de gemeenschap is op het hek van de oude groentetuin aangebracht: Work is love in action. Eileen Caddy’s adagium was Listen to the still, small voice within en dat van Dorothy Maclean: Co-creation with nature.

findhorn caravan

We slapen de eerste nacht, omdat onze kamers nog in gebruik zijn voor een lopend programma, in het dorp Findhorn in de authentieke herberg Anchor and Crown. Eenvoudig maar voldoende. Toen Rosie de volgende dag Lisette vroeg hoe het was geweest en wat voor cijfer ze het verblijf zou geven zei ze in haar kenmerkende enthousiasme: een tien! Haar vriendin en ik hielden het op een zeventje.
Voor het gaan slapen spreken we nog over de bijzondere energie op deze plek die de planten uit de grond doet spuiten en die lijkt opgenomen in een groter geheel dat heel Schotland met zijn enorme lengte aan kust omvat. Ik moest denken aan het beleven in de Middeleeuwen van Vrouwe Europa, een energetisch wezen dat op oude kaarten is afgebeeld.
Zou hier in Schotland net zo’n energetische opbouw bestaan?

6 juni

Ik ben deze zaterdag behoorlijk beroerd. Veel hoesten. Lisette weet me toch over te halen in de koude wind een korte wandeling naar de kust te maken. Ruig landschap. Aan de rand van het brede strand langs de Moray Firth ga ik tussen het helmgras uit de wind liggen om te luisteren naar de fluistergeluiden die de wind tevoorschijn tovert. De andere twee lopen naar de waterlijn om de zee met hun handen te begroeten.

Ik schrik op uit mijn sluimering als ze weer boven mij staan, twee lange boden uit de aardse wereld. We ontbijten in de drukbezochte Bakery. Om half twaalf worden we door Rosie opgehaald om naar het terrein van de Findhorn Community te verhuizen. Na de lunch geef ik er de voorkeur aan een middagslaapje te doen. De twee anderen zijn fitter en ondernemender en lopen nogmaals naar het strand.
Aan het einde van de middag laat Lisette ons een andere bijzondere plek op het terrein zien. Half in de grond verscholen heeft de man van Rosie decennia geleden een grotachtig cirkelvormige Nature Sanctuary gemaakt.

findhorn sanctuary

Binnen kunnen de aanwezigen in een cirkel zitten omsloten door de beschermende omhulling van de aarde. We mediteren er tien minuten. Het gebouw is door de kunstig gestapelde stenen aan de buitenkant een echte kabouterplek geworden, met een door gras begroeid dak. Een mooi product van samenwerken tussen mens en elementenwezens, dacht ik.

De andere twee lopen van hieruit door naar het dorp voor een dinerafspraak. Ik ga liever terug, bak een omelet en duik in bed. Een onrustige nacht volgt maar ik krijg de indruk nu het dieptepunt van de verkoudheid te passeren.

7 juni

De ochtend van de eerste Forumdag beginnen we om half tien op aanraden van Lisette met het participeren in het zingen van liederen zoals dat elke zondag in deze gemeenschap gebeurt, steeds onder leiding van een paar anderen uit de groep die deze gewoonte gaande houdt. De liederen zijn afkomstig van de Taizé-gemeenschap, die in 1940 door de Zwitserse protestant Roger Schutz werd opgericht in het Franse dorpje Taizé. Zijn grote streven was de gescheiden christelijke kerken weer te verzoenen. De gemeenschap heeft door de jaren heen een grote aantrekkingskracht op protestantse en katholieke jongeren uitgeoefend en wordt jaarlijks door 200.000 jongeren bezocht. Ik ben er op 25-jarige leeftijd ook tijdens een Paasweekend geweest. In 2005 is de 90-jarige Schutz tijdens een avondgebed voor de ogen van 2500 bezoekers door een verwarde 35-jarige Roemeense vrouw, Luminiţa Solcan, met messteken vermoord.
De Taizé-liederen die in Findhorn gezongen worden kenmerken zich door een herhalend meditatief karakter zodat elk lied eindeloos kan doorgaan. Tijdens de bijeenkomst komen medewerkers en gasten samen in een cirkelvormige ruimte boven het Community Centre, Upper Community Centre geheten. Ondanks mijn schorre stem lukt het om mee te zingen. We zitten gehurkt op de grond met elkaar een spiraal vormend. Ongeveer halverwege de bijeenkomst zingen we het lied Oh Christe Domine Jesu. De tekst is niet veel meer dan deze vier woorden. Maar ik word al zingend en luisterend overmand door een onuitsprekelijke liefde en zachtheid die over me wordt uitgestort. Het is zo teer en liefdevol dat ik niet kan verhinderen dat de tranen over mijn wangen stromen zolang het lied klinkt. Dat allemaal, terwijl het Forum programma nog moet beginnen. Of is dit voor mij de essentie van deze reis? Het belangrijkste gebeurt immers vaak aan het begin. Wat een verrassing.
Na de lunch begint het Forum echt, in dezelfde ruimte, het Upper Community Centre. We zitten in een cirkel met zo’n twintig deelnemers en ieder krijgt gelegenheid zich, lopend langs de cirkel, voor te stellen. Meteen wordt duidelijk dat je hier niet bent gekomen om passief te luisteren, maar om veel van jezelf te laten zien en aan anderen te geven. De middag wordt afgerond met een tour over het park zodat ieder de weg leert kennen.

findhorn kaart the park

Na de avondsessie kruip ik snel in bed. Ik ben wat optimistisch geweest te veronderstellen dat ik het ergste heb gehad.

8 juni

Deze dag krijgen we de belangrijkste elementen aangereikt voor de doelen van de week. We komen bijeen in de grote zaal van het Findhorn park, the Universal Hall, waar Robin Alfred ons aan de hand van Shakespeare’s Macbeth leert welke lessen hieruit over Ethisch Leiderschap zijn te trekken. Robin blijkt niet alleen een fabelachtige goede facilitator van de bijeenkomsten, maar ook is hij in staat hele lappen tekst van Shakesperare’s Macbeth uit het hoofd te reciteren. De theater regisseur Richard Olivier heeft Shakespeare’s stukken geïnterpreteerd. Hij richtte Mythodrama op en bewerkte Shakespeares stukken zodat de daarin verborgen levens- en leiderschapslessen zichtbaar werden. Robin maakt ook onderdeel uit van dit team, dat oefeningen toevoegde waardoor je niet alleen luistert naar Shakespeare’s tekst maar aan den lijve ondervindt wat hij beschreef.

findhorn shakespeare

In de avond hebben we een gesprek met een aantal mensen van het eerste uur van de Findhorn Community.

9 juni

In het programma voor de week staat deze dag beschreven als Open Space. Het is aan ons om het programma zelf te maken. Al snel staan er een stuk of twaalf thema’s op papier die elk door een deelnemer worden gepresenteerd met een vraag aan de anderen om hulp en feedback of een voorstel voor een co-creatieve sessie waarin het onderwerp zal worden beschouwd. In drie ronden van vier simultane gesprekken worden de onderwerpen belicht, waarbij ieder vrij is om deel te nemen aan de meest aansprekende thema’s. Ook al heb ik zelf geen onderwerp ingediend, het is heel leerzaam om in de discussies van anderen betrokken te zijn.
Aan het einde van de middag worden we naar de andere locatie van de Findhorn Community gebracht, het prachtige oude landhuis Cluny, dat meer landinwaarts ligt. Hier gebruiken we de avondmaaltijd en hebben onderling lange gesprekken.

10 juni

In het Upper Community Centre treffen we elkaar weer deze morgen. We staan stil bij ons eigen ontwikkelingsproces en dit in relatie met onze uiterlijke ambities. Het programma biedt de mogelijkheid dit steeds met andere deelnemers uit te wisselen. In de middag is er een busrit om de natuur in de wijdere omgeving te verkennen bij het punt Randolph’s Leap waar, zoals gezegd wordt, de sluiers tussen de werelden die wij kunnen zien en niet kunnen zien ijl is. Ik besluit om niet mee te gaan, het rustig aan te doen en voor het eerst de wandeling naar het strand te maken.

20150611_203821

’s Avonds is er een vrije uitwisseling in de Earth Lodge, zittend op boomstronken in een cirkel, om een kampvuur, in een yurt. Opnieuw gesprekken in een veilige setting waarbij elk zijn of haar ambities, verwachtingen en angsten kan laten zien.

11 juni

En dan is het alweer de laatste dag van het Forum. Voor de afronding zijn we verzameld in het Upper Community Centre. Voor het eerst voel ik me wat beter. Het lijkt wel of ik tijdens deze bijeenkomst niet mocht spreken. Ook nu leidt Robin Alfred alsof het hem geen enkele moeite kost. Eerst krijgen we de gelegenheid om allerlei nog te regelen zaken af te handelen. Want al stonden klimaatverandering en duurzaamheid niet inhoudelijk in het dagprogramma vermeld, in de sessies zijn deze onderwerpen veel ter sprake gekomen en zijn er allerlei ideeën ontwikkeld tussen deelnemers om initiatieven verder uit te werken. Wat normaal de kern van een conferentieprogramma is, werd in deze dagen en-passant ook geregeld. Grappig om te zien dat het zo ook kan. Misschien wel zo effectief, want de afspraken zijn nu gebaseerd op een doorleefde band tussen de betrokkenen.
Dan worden we uitgenodigd om op te staan en langs elkaar te lopen tot we iemand vinden waarmee we twee vragen willen uitwisselen: Wat zie ik als je hoogste potentie? En daarna: Wat is je belangrijkste punt om op te letten bij het realiseren daarvan? Dit kan van ons gevraagd worden omdat we elkaar de afgelopen dagen behoorlijk goed hebben leren kennen. Het proces herhaalt zich vier, vijf keer. Ik merk dat we de gelegenheid krijgen in de geopende ziel van de ander te mogen kijken en dat het onze verantwoordelijkheid is zo zuiver mogelijk weer te geven wat dan wordt waargenomen waarop de ander het ook onbevangen kan ontvangen. Het levert heel bijzondere ontmoetingen op. Zo ontstaat in veel opzichten het hoogtepunt van de hele bijeenkomst. Elementen die ik ontvang zijn bijvoorbeeld een oproep meer mijn gevoel te volgen in de komende fase van mijn leven en valse bescheidenheid los te laten.
Bij het afscheid is er veel hugging. Het was voor mij hartverwarmend hoe de groep me steeds weer verwelkomde en me op mijn gemak stelde ondanks mijn afstotelijke gehoest en gesnuit.

12 juni

In de loop van de week is het weer steeds mooier geworden. Nu we eind van de ochtend terug vliegen naar Amsterdam belooft het een zomerse dag te worden. De luchthaven van Inverness is piepklein en omvat twee Gates. De ruimte zit vol. De sfeer is uitbundig. Het blijkt dat het Schotse voetbalteam tegen Ierland gaat spelen. Mannen in klederdracht drinken zich vast in. We struikelen over de lege bierflesjes. Eenmaal in ons toestel gezeten blijkt al gauw dat ook hier een feestje gaande is. Een van de medepassagiers is jarig en heeft een groep vrienden en vriendinnen meegevraagd om dit in Amsterdam te gaan vieren. Bier en wijn vloeien rijkelijk. Wie niet tot de party behoort kan zich niet aan het feestje onttrekken. In Amsterdam is de temperatuur al flink opgelopen tot 25 graden. Mijn trui en jas zitten daarbij behoorlijk in de weg. Lisette loopt met grote passen op de douane af en heeft geen aparte bagage waarop ze hoeft te wachten, zoals ik. We nemen afscheid en ze beent zich een weg naar rustiger oorden. Ik ben haar erg dankbaar voor de uitnodiging want, ondanks mijn slechte gezondheid, had ik de reis en bijeenkomst echt niet willen missen.
Het is moeilijk te omschrijven wat deze week me heeft gebracht. De deelnemers uit Engeland, de Verenigde Staten, Scandinavische landen, Turkije, Frankrijk en Nederland vormden vanaf de eerste dag moeiteloos een team. Misschien was dat vanzelfsprekende samengaan wel het grootste wonder van deze week in Findhorn dat je makkelijk ontgaat als juist het bijzondere. En nog meer bijzonder vind ik achteraf dat de staf van Findhorn zo’n open hart heeft dat je ze bij de eerste kennismaking als vrienden omarmt met een gevoel alsof je ze altijd al hebt gekend. Hun houding is geen pose, het is de werkelijkheid van de nieuwe mens die hier geboren wil worden.

Duurzaamheid 7: Duurzaamheid heeft veel last van de toekomstvertekening: hoe later hoe kleiner het belang oogt

Bij duurzame ontwikkeling is de opgave om belangen van anderen elders en in de toekomst nu al mee te laten tellen. Dat is logisch, het zijn de belangen van mensen waar we graag bij op vakantie gaan of de toekomstige belangen van onze eigen kinderen en kleinkinderen. Toch werkt de menselijke psychologie anders dan de wet van de logica. Je inzetten voor duurzame ontwikkeling is logisch maar niet praktisch. De stip aan de horizon die we nastreven is maar een heel klein plekje in het beeld dat elke dag als ‘to do lijstje’ ons voor ogen staat. Hoe verder weg het doel, hoe kleiner de aandacht die we geneigd zijn om er aan te geven. Dat maakt dat veel duurzaamheidsdoelen zoals voorkomen van klimaatverandering, minder plastic tassen gebruiken, je huis isoleren, enzovoort, even geparkeerd worden tot we later tijd vinden er eens goed naar te kijken. Tenzij we uit morele overwegingen onszelf een flinke discipline opleggen of het door de overheid laten afdwingen. We vragen dan aan de overheid om ons tegen onze innerlijke zwakte te beschermen.

De beschermengelen van Ben Tiggelaar

Maar er is ook nog een andere weg. Ben Tiggelaar herinnert ons daaraan in een aardige weblog in de NRC (http://www.nrc.nl/carriere/2015/05/04/de-beschermengelen-van-de-ziel/) getiteld ‘De beschermengelen van de ziel’. Hij bedoelt daarmee niet eens iets heel anders dan het herinnerd worden aan de lange termijn belangen van je kinderen en kleinkinderen. Want het zijn onze kinderen die als beschermengelen fungeren in zijn ogen.
‘Wie iets van psychologie weet kijkt daar niet van op,’ zo betoogt hij. ‘Ons gedrag wordt grotendeels gestuurd door zaken die we hier en nu ervaren. Op het werk richten we ons primair naar collega’s en andere waarneembare prikkels. Daardoor verliezen we het zicht op de belangen van mensen die er niet bij zijn en op de gevolgen van ons handelen voor de lange termijn. Onze hersenen zijn allereerst bezig met ik-hier-nu en niet met ander-daar-straks. Daarom doen we tijdens ons werk dingen die we eigenlijk verwerpelijk vinden. Sommige bankiers in het boek van Joris Luyendijk over de Londense City noemen hun werk ‘soul-destroying’. Een welhaast religieus besef. De Bijbel vraagt: “Wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?” Kinderen zijn de beschermengelen van onze ziel. Hun aanwezigheid maakt het makkelijker om te doen wat juist is.’
Tiggelaar eindigt zijn blog met de suggestie om een ouderwetse foto van je kinderen op je bureau te zetten en zo bij de les te blijven. Het is een handige tip om het dagelijkse probleem bij het vorm geven van duurzaamheid het hoofd te bieden. Duurzaamheid vraagt handelen vanuit een hoger moreel beginsel dan we geneigd zijn om te doen. Allerlei verleidingen kunnen ons terug laten vallen naar korte termijn denken en op overleving gericht gedrag. De makkelijkste stap om ons ego terug te wijzen en een hoger belang als maatstaf te kiezen is ons verplaatsen in de wezens die ons het meest naast staan en het meest van ons gedrag afhankelijk zijn, onze kinderen.

Keukentafel gesprekken bij CEOs

Ik herinner me dat in de tijd dat de fundamenten van het milieubeleid vorm kregen, in de jaren 1980-2000, er een belangrijke onzichtbare kracht was die het streven van burgers en overheden wind in de rug gaf. Dat waren de (keuken)tafelgesprekken bij de ‘captains of industry’ thuis. Wanneer hun vrouw en kinderen hen aanspraken op het beschermen van de natuur en het milieu, en de bijdrage die hun bedrijf daaraan kon geven, was het pleit al snel beslecht. Zij wilden zich thuis niet hoeven schamen voor hun bedrijf en namen zich voor om hun verzet te staken en in redelijkheid mee te werken. Dat gold natuurlijk niet voor alle ondernemers, maar uit gesprekken heb ik achteraf gehoord dat dit bij menige multinational heeft gewerkt als een stille kracht.
De toekomst heeft een zwakke stem aan de onderhandelingstafel. Daar is wat aan te doen. De stem van de toekomst kan worden versterkt door meer te luisteren naar onze kinderen die uit de toekomst in ons leven zijn gekomen.

11 maart 2015

Duurzaamheid 6: Duurzaamheid in de stad staat of valt met sociale cohesie

In de discussies die wij als medewerkers van Telos op de Tilburg University elke maandag hebben over de uitkomsten van ons onderzoek staan we regelmatig stil bij de vraag wat nu het hart uitmaakt van duurzame ontwikkeling. Het aardige van Telos is dat we over zulke vragen kunnen spreken vanuit meerdere invalshoeken waarbij niet alleen economische of milieuwetenschappen aan de orde komen maar ook de sociale wetenschap. Nadat we in maart 2014 de eerste Nationale Monitor Gemeentelijke Duurzaamheid (www.telos.nl) uitbrachten werden we ons door de uitkomsten ervan bewust dat de oude tegenstelling tussen economie en milieu nog altijd zichtbaar is. Steden waar de economie het goed doet, zoals Rotterdam en Tilburg, hebben de meeste milieuproblemen en andersom. Die milieuproblemen kunnen worden aangepakt met speciale programma’s zoals bij bodemsanering. En economische problemen hebben vanouds al de aandacht van het bestuur. Door de overheid gesteunde investeringen in havens, wegen, innovatief onderzoek en versterking van het aanbod van goedkope en liefst goed opgeleide arbeidskrachten kan de economie stimuleren. Hierbij leeft de gedachte dat economische groei dan misschien eerst tot meer milieubelasting leidt maar uiteindelijk lost dit probleem zichzelf op door nieuwe technologie. Buiten beeld blijft de vraag wat op sociaal gebied de gevolgen van dergelijk overheidsbeleid zijn. Doordat in de genoemde monitor de drie aspecten van duurzaamheid tegelijk in beeld zijn gebracht kwam naar voren dat in de grote steden er weliswaar meer economische groei is maar dat zowel de milieu als de sociale duurzaamheid achterblijven. Er is net zoals bij het milieu voor de sociale duurzaamheid een extra ‘investeringsprogramma’ nodig.

De sociale cohesie van de Bible Belt gemeenten

Investeren in sociale duurzaamheid is meer dan alleen zorgen voor een goede gezondheidszorg, winkelcentra, scholen, culturele voorzieningen, etc. Dat is de sociale hardware die we op de tekentafel kunnen ontwerpen en met behulp van architecten, ingenieursbureaus en aannemers neer kunnen zetten. Maar het hart van het vraagstuk is het versterken van de sociale software in de wijken en steden. Dat is het gevoelige punt waarvoor bestuurders minder makkelijk een antwoord kunnen organiseren. Daar zijn de burgers zelf en hun sociale verbanden aan zet. Pijnlijk wordt hier ook zichtbaar dat oude sociale verbanden in religieus- of verenigingsverband aan kracht hebben verloren en met de komst van grote groepen immigranten ook verder versnipperd zijn geraakt. Een eye-opener door het nationale monitor onderzoek uit 2014 was dat relatief hoge duurzaamheidsscores van gemeenten parallel liepen met de strook gemeenten die als de ‘Bible-Belt’gemeenten bekend staan. Kennelijk was in deze gemeenten de kerkelijke achtergrond nog een belangrijke vorm van sociaal cement die in andere gemeenten moeilijker is te organiseren. Sociale cohesie is een sleutel voor het begrijpen en verbeteren van gemeentelijke duurzaamheid, bleek hieruit.

Hekker’s Bakkerswinkel

In dit verband werd ik aangenaam verrast door een artikeltje in de NRC van 2 en 3 mei 2015 over Piet Hekker (69), eigenaar van de Bakkerswinkel ( http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/mei/02/het-oude-koesteren-en-het-nieuwe-toevoegen-1491487). Het concept Bakkerswinkel baseerde hij in 1981 op eenvoud en ambachtelijkheid. ‘Het oude koesteren en het nieuwe toevoegen ’, is zijn formule. Hij startte zijn eerste Bakkerwinkel bewust in Zoetermeer. ‘Ik zag hoe het oude dorp, mijn geboortegrond, verloederde. De nieuwe stad, bedacht op de tekentafel, en het oude vonden elkaar niet. Ik wilde een statement maken. Aan de gemeente en winkeliers laten zien dat als ze iets bovengemiddelds neerzetten, je mensen kunt verleiden terug te komen. Waardoor de hele omgeving een betere plek wordt. De straat, de wijk, de stad. Het gaat om sociale cohesie, de verbinding tussen mensen. ’ Het is een mooie illustratie van het belang van sociale cohesie in een wijk en hoe het particuliere initiatief hierin een enorme rol speelt.

Bakkerswinkel

Wat de overheid vooral moet doen is dergelijke initiatieven faciliteren en onder de aandacht brengen. En dat is al heel wat. Want duurzaamheid vraagt niet alleen van de burgers en ondernemers, maar ook van de overheid een nieuwe rol. Duurzaamheid laat zich niet afdwingen, niet voorschrijven, maar uitlokken, voorleven, aanmoedigen en vieren.

10 mei 2015

Duurzaamheid 5: Welke service verleent de Europese overheid aan steden om duurzaamheid meetbaar te maken?

Er waren in maart 2015 twee interessante bijeenkomsten in Brussel waarbij het meten van de prestaties van steden op het gebied van duurzaamheid op de agenda stond.
Op 24 maart had Nicholas Banfield, hoofd van de ‘Knowledge, Risks and Urban Environment Unit’ van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie een seminar georganiseerd over dit thema, dit keer niet in hun stoffige Commissie gebouw, maar in Le Repos des Chasseurs. Uitgenodigd waren vertegenwoordigers van de Commissie-onderdelen die met gegevens verzameling belast zijn en ook van een aantal steden en onderzoeksinstellingen. Ik mocht zelf een presentatie geven over de onderzoeksresultaten van Telos, Tilburg Universiteit, over de duurzaamheidsmonitor 2014 voor de 403 gemeenten van ons land en over een heel recent vergelijkbaar onderzoek aan 58 grotere Europese steden. Maar het hoofdonderwerp was een onderzoek dat door Arcadis België op verzoek van de Commissie werd uitgevoerd om tot een nieuw door steden te gebruiken zelfbeoordelingsmethode te komen van de stedelijke milieuprestaties. Het aardigst was de discussie over het nut en toepassingsbereik van deze nieuwe methode.

De silo’s binnen de Commissie overwinnen
Er was wel enige kritiek op de ambitie van de Commissie om weer een zelfbeoordelingsmethode te introduceren nadat hierin al veel is geïnvesteerd de afgelopen jaren in het kader van het zogenaamde Reference Framework for Sustainable Cities (RFSC). Het RFSC is door de EU-lidstaten zelf, weliswaar met enige ondersteuning door het Directoraat-generaal voor Regionale Ontwikkeling van de Europese Commissie, opgezet. Dit RFSC is ook op zelfwerkzaamheid van gemeenten gebaseerd en is na jaren van ontwikkelingswerk met weinig enthousiasme door gemeenten begroet. Steden willen alleen ergens tijd en moeite in investeren als het een duidelijke meerwaarde voor hen heeft. Die meerwaarde kan ontstaan als het ingewikkelde hoofdstuk van dataverzameling en vergelijking met andere steden door de aanbieder van de methode wordt opgelost. Het gevoel bij de aanwezigen was dat de Commissie een hoger ambitieniveau aan de dag zal moeten leggen in wat ze de steden aanbiedt aan samengebundelde informatie om de motivatie bij de stadsbesturen te genereren die voor het welslagen nodig is. Nog mooier zou het zijn als DG Milieu zijn plannen zou combineren met het werk van het RFSC, maar daarvoor moeten schotten (het Engelse woord hiervoor is silo’s) tussen onderdelen van de Commissie worden geslecht. De ambtenaren zwegen veel betekenend na dergelijke suggesties. Meer enthousiasme was er bij hen voor het idee om, wanneer vragenlijsten aan steden worden gestuurd om in te vullen, deze met bij de Commissie instanties, zoals EUROSTAT, ESPON, Joint Research Center en het European Environment Agency, bekende gegevens vooraf in te vullen (prefilling).
Nicholas Banfield concludeerde dat zij met het ontwikkelen van de nieuwe methode door zouden gaan en ernaar streefden om naast de milieugegevens ook andere duurzaamheidsgegevens op sociaal en economisch gebied te gaan toevoegen. Een steun in de rug daarbij is een recente brief die president Juncker van de Commissie intern aan enkele betreffende vice-presidenten heeft gestuurd waarin staat dat er met prioriteit gewerkt moet gaan worden aan een beleidsnota over de toekomst van de EU stedelijke omgeving op basis van een ‘smart, intelligent and sustainable cities’ concept. Bij de Europese ambtenaren had die brief, na de maandenlange onzekerheid over wat de nieuwe Commissie nu als lijnen zou gaan uitzetten, een kleine vreugdekreet ontlokt.

Hoe komen de basisdata bij de gemeentelijke eindgebruiker?
De volgende dag was er een bijeenkomst van een groep deskundigen die het Europese Milieu Agentschap (EEA) periodiek in Brussel, dit maal in het EUROCITIES gebouw, bijeen roept rond het thema Integrated Urban Monitoring in Europe (IUME). Dezelfde Europese organisaties rond gegevens verzameling als de dag ervoor waren hierbij aanwezig naast onderzoekers op dit gebied. Er waren geen steden vertegenwoordigers uitgenodigd. Dat brak later de dag wel op omdat er bij de EU instellingen voor dataverzameling en -bewerking weinig besef was voor de behoeften van hun ‘eindgebruikers’. Er is een keten van betrokkenen bij het monitoren van de duurzaamheid van steden: allereerst zijn er de data verzamelaars en beheerders zoals EUROSTAT, ISPRA, EEA, etc. Hun zorg is zoveel mogelijk data te verzamelen die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. Om minder afhankelijk te zijn van opgaven vanuit de EU lidstaten en daarbij optredende verschillen in uitgebreidheid en nauwkeurigheid, willen deze organisaties meer gaan leunen op gegevensverzameling met behulp van satellieten waardoor het probleem van kwaliteitsverschillen tussen lidstaten in één kap is opgelost. De tweede schakel in de keten zijn intermediaire organisaties die de in databanken aanwezige gegevens bewerken voor gemeenten tot een rapportage op maat. Zelfs dan is het nog maar de vraag of gemeenten zelf, de derde schakel, met zulke gegevens iets doen. De Brusselse ambtenaren vergeten makkelijk dat gemeenten en zeker hun politici in een andere wereld leven. Er is weinig tijd voor een technisch onderwerp als duurzaamheidsmonitoring en alleen reeds bij voorbaat gemotiveerde wethouders en burgemeesters zullen geneigd zijn om gebruik te maken van de door Brussel geboden mogelijkheden. Daarbij wordt al snel een specialistische adviesorganisatie ingehuurd omdat de eigen ambtenaren hier maar weinig aandacht aan kunnen besteden. Een goede helpdesk die aangeeft welke gegevens waar gevonden kunnen worden zou de intermediaire organisaties erg helpen. Toen ik dat voorstelde bleek zo iets al te bestaan. Zoals wel vaker gebeurt blijkt heel veel al mogelijk in Europa. In dit geval bleek er sinds 2007 een INSPIRE netwerk beschikbaar te zijn (http://inspire.ec.europa.eu/) dat alle gegevens op ruimtelijk gebied bijeen brengt. Had ik nog nooit van gehoord. De Brusselse ambtenaren beter laten aansluiten op de vragen van de gemeentelijke eindgebruikers bleef echter als nog niet opgelost vraagstuk in de lucht hangen.

De stad van de toekomst
Tenslotte was er een brainstorm over de stad van de toekomst (2050). Wel leuk om zoiets weer eens mee te maken en nu met mensen uit verschillende EU lidstaten. Waar zullen de EU steden van de toekomst mee te maken hebben? Er waren voor de hand liggende verwachtingen zoals allerlei vormen van segregatie (ook rijke wijken met muren eromheen en bewaking), ernstigere gevolgen van klimaatverandering en verdere transformatie van het energiegebruik, een geperfectioneerde circulaire economie zonder afvalstromen en met zorgvuldig water gebruik. Maar ook werd stilgestaan bij thema’s waar steden zelf het verschil kunnen maken. Een kern element is dat de stad de grond uitgeeft en beheert en daarmee kan sturen naar een op duurzaamheid gebaseerde inrichting van de ruimte. Ook zal de stad van de toekomst een directere invloed kunnen ontwikkelen op de inzet van financiële instrumenten en een eigen (individueel of vanuit een collectief van steden opgezet) meer duurzaam financieel stelsel als alternatief van het geglobaliseerde financiële systeem met zijn perversiteiten en risico’s.
Men overweegt rond de thematiek van de stad van de toekomst een grotere conferentie met deelneming van steden te gaan organiseren.

25 maart 2015

Duurzaamheid 4: Is het streven naar een duurzaamheid ‘balans’ nuttig?

Wie gaat beleggen leert al snel dat er vooraf een doel en een tijdshorizon moeten worden geformuleerd zodat het juiste risicoprofiel bij de beleggingen kan worden gekozen. Bij beleggingen gaat het dan grofweg om de meest risicovolle categorieën van aandelen in bedrijven en de weinig risicovolle obligaties, waarbij staatsobligaties van welvarende landen het meest veilig zijn maar ook het minste rendement opleveren. Wie geen risico wil lopen belegt alleen in obligaties, wie vooral een gok wil wagen op flinke winst koopt alleen aandelen. Maar de doorsnee belegger doet er goed aan een mix van beide vormen van beleggen aan te houden van bijvoorbeeld 50% obligaties en 50% aandelen. De beheerder van het belegde vermogen zorgt nu dat de feitelijke ontwikkelingen in balans blijven volgens de afgesproken doelstellingen. Als na enige tijd de aandelen flink zijn gestegen in waarde, en bijvoorbeeld 60% van het totaal vermogen uitmaken, wordt een deel van de aandelen verkocht en daarvoor in de plaats worden obligaties bijgekocht. Het voordeel hiervan is dat wanneer de onvermijdelijk dalingen op de aandelenbeurs komen een deel van het rendement behouden blijft omdat het in obligaties is belegd die in zulke tijden de neiging hebben juist te stijgen in waarde. Zo behoud je balans in het belegde vermogen tussen het aandelen kapitaal en het obligatie kapitaal.

Drie duurzaamheidskapitalen
Voor het volgen van de ontwikkeling van de duurzaamheid van een bedrijf, gemeente of land kan een zelfde aanpak gevolgd worden. Hier gaat in essentie het niet om twee, maar drie kapitalen, het ecologische, economische en sociaal-culturele kapitaal. Een belangrijk doel voor duurzame ontwikkeling is dat rekening wordt gehouden met effecten van initiatieven voor de samenleving als geheel, nabij en ver weg, nu en op lange termijn. Belangrijk is dat het ene duurzaamheidskapitaal zich niet ontwikkelt ten koste van het andere, dat bijvoorbeeld de natuur wordt uitgeput door bossen te kappen en de bodem te vervuilen om een korte termijn groei van het economische kapitaal te krijgen. Op termijn zal dan immers het totaal van de drie kapitalen afnemen. Want de kapitalen hebben allerlei onderlinge verbanden die eigenlijk nog weinig zijn zichtbaar gemaakt en onderzocht. Bijvoorbeeld bij het instituut Telos van Tilburg University (www.telos.nl) is daarmee een begin gemaakt voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies door het opstellen van een gekwantificeerde duurzaamheidsbalans die is gebaseerd op genoemde drie kapitalen. Uit dit onderzoek blijkt dat in wijken met een goede sociale cohesie minder werkloosheid wordt aangetroffen, er minder verkeersongevallen zijn en het afval beter wordt opgehaald. Het type gemeente of bedrijf is ook van veel belang. Agrarische gemeenten hebben het economisch vaak moeilijker en ondervinden meer bodemvervuiling maar zijn sociaal beter af. Krimpgemeenten hebben het economisch en sociaal moeilijk. Bij bedrijven zie je vaak dat naarmate zij meer door de media gevolgd worden, omdat de consument direct met de kwaliteit van hun producten in aanraking komt, bijvoorbeeld olie- of voedingsmiddelen bedrijven, meer aandacht voor duurzaamheid bestaat dan bijvoorbeeld bij uitgevers.

Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu?
Toch is het belang van de integrale aanpak van de bedrijfsvoering of het overheidsbeleid voor velen nog nieuw en niet vanzelfsprekend. Dat blijkt uit allerlei vragen die ik in de praktijk tegen kom. Ik noem een paar voorbeelden. Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu? Wat is het nut om zelfs cultuur mee te nemen? Wat valt er niet onder duurzaamheid, is het begrip niet veel te breed? Hoe wetenschappelijk is de methode eigenlijk? Waar getallen voor de drie kapitalen worden berekend is de vraag of er wel waarde moet worden toegekend aan dergelijke meetresultaten. Komt het toch niet neer op wat we altijd al doen: het meten van de economische productie, de werkloosheid, het aantal zieken en de milieuvervuiling? Wat zou er anders moeten gebeuren als je duurzaamheid hebt gemeten dan wat nu al wordt nagestreefd?

Dwarsverbanden leren kennen en aansturen
Waarom duurzaamheid meer is dan milieu is langzamerhand wel duidelijk aan het worden bij de meeste gemeenten en bedrijven. De transities van het energiegebruik en het hergebruik van afval zijn niet alleen een kwestie van een schoon en gezond milieu maar ook een economische kans. En de organisaties die ontstaan om duurzame wijken en bedrijventerreinen te realiseren kunnen ook een rol spelen in het tegengaan van eenzaamheid, verpaupering, vroegtijdige schoolverlaters en criminaliteit. Het vrijkomen van cultureel erfgoed geeft een bredere maatschappelijke uitdaging dan alleen geld vinden om oude gebouwen zoals kerken te slopen. Cultuur heeft een samenbindende rol en helpt om sociale cohesie in gemeenten te bevorderen. Zo zijn de thema’s binnen de drie duurzaamheidspijlers met elkaar verbonden. Vooral de sociale thema’s hebben een flinke uitstraling naar economische en ecologische thema’s. Dat neemt niet weg dat elk thema een eigen typerende schaal heeft waarop dit zich afspeelt. Economische thema’s hebben vaak een meer regionale schaal die maatgevend is voor bijvoorbeeld de aard van de werkgelegenheid en de infrastructuur. Bij milieu thema’s is bijvoorbeeld de inzameling van afval sterk bepaald door een gemeente, maar zijn de voorzieningen om het ingezamelde afval te verwerken aanwezig op een hoger schaalniveau.

De uitdaging om het gemeentebestuur ook buiten haar grenzen te laten ‘regeren’
De uitdaging is om de interactie tussen deze thema’s die op verschillende schaalniveaus zich afspelen van bijpassende arrangementen tussen lokale bestuurders te voorzien om tot de vanuit duurzaamheid best mogelijk oplossingen te komen. Immers, de processen spelen zich misschien niet altijd af op de schaal van de gemeente, maar het bestuur is wel op het niveau van de gemeente georganiseerd. Zodra de duurzaamheid van dergelijke thema’s in gemeenten of bedrijven wordt gemeten kunnen lessen worden geleerd door het vergelijken van uitkomsten. Dan wordt bijvoorbeeld gezien dat grote groepen burgers hun inkomen verdienen in de grote steden waar ook bijbehorende milieu- en sociale problemen ontstaan, terwijl zij wonen in de groene en veilige randgemeenten waar hun kinderen opgroeien en zij goede voorzieningen op het gebied van scholing en gezondheid helpen in stand houden. De opdracht voor het lokale bestuur is om schakelvermogen tussen deze verschillende schalen te ontwikkelen. Daar begint tevens de wetenschap die kan helpen om te begrijpen waaruit werkende oplossingen wel of niet kunnen bestaan. Door het meten van duurzaamheid in zijn brede pallet aan aspecten worden interacties tussen de drie pijlers van duurzaamheid inzichtelijk en ontstaat de prikkel om voorbij de klassieke sectorale oplossingen te denken. Deze zijn immers vaak gericht op het vergroten van de steden en de economische infrastructuur in de hoop dat de sociale problemen dan vanzelf ook zullen verdwijnen. Dat is echter niet vanzelfsprekend. Het gaat erom te leren hoe beoogde duurzaamheidswinst beter kan worden gerealiseerd, ook in het grote aantal mid-size en kleine gemeenten in ons land.

maart 2015

Duurzaamheid 3: Waar zit de motor van de duurzaamheidsbeweging?

Duurzaamheid wordt nog vaak gezien als iets dat samenvalt met het toepassen van duurzame energie: windmolens langs de snelweg en op zee; of nog dichter bij huis: zonnepanelen op het dak van particuliere woningen. Maar de pretentie van het streven naar duurzaamheid is groter: het omvat het hele milieubeleid, zorgen dat er geen afval meer ontstaat, op weg gaan naar de circulaire economie. Duurzaamheid is behalve goed voor het milieu ook een economische kans. Immers, een schoon milieu en een winstgevende economie hoeven helemaal geen vijanden te zijn van elkaar, zij kunnen elkaar juist versterken. En waar wijkinitiatieven zijn genomen om energie te besparen kunnen zij naadloos overgaan in sociale initiatieven om eenzame ouderen op te vangen of dreigende vroegtijdige schoolverlaters gemotiveerd te houden. Duurzaamheid is een breed werkende en samenbundelende visie. Dat is het mooie eraan en tegelijk ook het lastige.

Immers, veel in onze samenleving is niet zo samenhangend georganiseerd, vooral niet bij de overheid. Het ergst tref je die verbrokkeling aan bij de rijksoverheid. Er is een ministerie voor dit en een ander voor dat, en elke minister wil zich op het eigen terrein profileren. Om onderlinge ruzies te voorkomen houden ze zich aan de stilzwijgende afspraak om zich zo min mogelijk met elkaars werk te bemoeien. Met uitzondering van de minister van Financiën, die kijkt bij alle ministeries mee of ze zich wel aan hun begroting houden. En dan is er natuurlijk nog de minister-president, die is er voor om de club bij elkaar te houden, de voortgang van het geheel te bewaken en het gezicht van het hele kabinet te zijn. Bij wie zou je nu verwachten dat duurzaamheid is ondergebracht? Bij de minister-president natuurlijk en in sommige landen vind of vond je dat ook.

Zo was het een speerpunt voor Tony Blair in het VK die ook een nationale Sustainable Development Commissie in het leven riep om hem te adviseren. In 2011 schafte een nieuwe regering de commissie helaas af. In hun afscheids persbericht staan behartigenswaardige opmerkingen.
‘The establishment of the Sustainable Development Commission (SDC) in 2000 was, in part, a recognition that government is not yet structured to be able to rise above the limitations of short term political and budgetary cycles and narrow departmental remits to make the kinds of long-term decisions and connected responses that these major challenges demand… There is a growing recognition that politics, the environment and commerce can no longer be treated as separate. A great deal of evidence shows that attempts to solve issues in isolation all too often result in perverse consequences elsewhere. Sustainable development is about seeing this bigger picture – now and in the future… Has the job been done? Emphatically not. In fact, to paraphrase Churchill, it has barely reached the “end of the beginning”. Embedding sustainable development into the architecture of Government and the work of the wider public sector is essential if we are to tackle most pressing issues of the day in a more joined-up way, a way which has the potential to deliver the sorts of benefits we can only dream of at present… But sustainable development involves every part of society, not just Government. Over the past ten years the SDC has found increasing and encouraging evidence of action at grassroots and individual level, as well as leadership in each sector of business, amongst NGOs and academic institutions. These activities, if scaled up and rolled out, could take us a long way towards a more sustainable future… Finally, it will also be essential to find ways of hard-wiring this approach over successive political cycles. If this is not done, we run the risk that the changes that have been made, and the benefits that have been so hard won step by painful step, will unravel. A Sustainable Development Act? A Commissioner for the Long Term? An Office for Future Generations? All have been mooted for the UK by a range of stakeholders and some have been established, or are being planned, in other countries, as a way of taking the future well-being of people and our planet out of short-term parliamentary cycles and partisan politics’.

In Duitsland profileert de Bundeskanzlerin Angela Merkel zich wel duidelijker dan de meeste andere regeringsleiders met duurzaamheid. Duitsland heeft ook een ‘Rat für Nachhaltige Entwicklung’ die bij haar jaarcongressen op deelname van Angela Merkel kan rekenen, al is het maar om kritiek op haar beleid als ‘launching customer’ van duurzame producten in ontvangst te nemen en daarop te reageren. Zij benadrukte juni 2014 nog dat ‘duurzaamheid het fundamentele doel en de basismaatstaf is voor al het handelen van haar regering’.

In Nederland hebben we zulke woorden ook van Jan Peter Balkenende gehoord, echter dat was pas toen hij minister-president af was. Ruud Lubbers is nog het dichtst bij een duurzaamheidsprofiel als minister-president gekomen, maar daarmee hebben we het in Nederland wel gehad. Van duurzaamheid op rijksniveau komt pas wat terecht als de minister-president erin gelooft en het overtuigend weet uit te dragen. Anders wordt het onderwerp alleen belegd bij een vakministerie, zoals het onder Mark Rutte bij de staatsecretaris voor Infrastructuur en Milieu terecht kwam. En wie daar zijn oor bij de ambtenaren te luisteren legt, verneemt dat men zich niet als ‘eigenaar van dit onderwerp’ wil opwerpen of het tot ‘de eigen core-business’ wil verheffen. Kortom de rijksoverheid in Nederland geeft niet thuis en fungeert daarmee niet als de motor van de duurzaamheidsbeweging.

Ligt dat anders op gemeentelijk niveau? Er zijn meerdere gemeenten die duurzaamheid hoog in het vaandel hebben staan en daarmee fors afsteken bij het landelijke beleid. In de College akkoorden van gemeentebesturen komt nogal eens voor dat men de duurzaamste gemeente van het land wil zijn of worden. Dat moeten we met een korreltje zout nemen. Meestal wordt daarmee bedoeld dat men met duurzame energie vaart wil maken of voortvarend de CO2-emissies van het verkeer te lijf wil gaan. Op zich prima, maar daarmee is nog niet de brede invulling van duurzaamheid bij de horens gevat. In sommige gemeenten gebeurt dat wel op basis van een besluit van het hele College. Dat is mooi, want in beginsel bestaat in Colleges een zelfde spanning tussen wethouders als in het kabinet tussen ministers. Soms zie je dat twee wethouders met duurzaamheid zijn belast, de één met de economische en milieuaspecten en de ander met de sociale aspecten. In gemeenten komt er al met al meer van integrale duurzaamheid terecht dan op rijksniveau.

Maar de echte motor voor de duurzaamheidsbeweging vinden we op plekken waar een autonome persoon de vrijheid heeft om zelf een besluit te nemen zich vrijwillig hiervoor in te zetten. Dat vind je als het gaat om de inrichting van je persoonlijke leven of bij de leiders van kleine ondernemingen. Daar zitten de echte motoren van duurzaamheid. En soms zijn er ook visionaire en moedige CEO’s van grote bedrijven die eerst persoonlijk deze weg inslaan, en daarna ook hun hele organisatie (bijv. Unilever) weten mee te krijgen. Waar één mens de mogelijkheid heeft om het verschil te maken komt duurzame ontwikkeling het eerste tot stand. Wel logisch eigenlijk dat je dit eerder bij bedrijven vindt dan bij overheden.

26 februari 2015

Wim Reij Archief 21: Van een terugtredende overheid kan geen sprake zijn

Het laatste jaar voor het pensioen van Wim Reij als directeur-generaal Milieuhygiëne heeft hij het druk als altijd. Er moeten in 1988 voor zijn vertrek allerlei zaken geregeld worden. In januari neemt Jan Suurland, de directeur van directie Bestuurszaken, het hart van de denktank die het Directoraat-Generaal Milieuhygiëne nog steeds is, afscheid om enkele jaren in Sri Lanka te gaan werken. Het duurt tot augustus voor in de wethouder milieu en ruimtelijke ordening van de gemeente Leiden, Jit Peters, een bevlogen opvolger wordt gevonden. Ook Wim’s eigen opvolging heeft de nodige voeten in de aarde. In de loop van het jaar wordt duidelijk dat de hoofdinspecteur voor de hygiëne van het milieu, Marius Enthoven, op Wim’s plaats komt. Diens rol zal worden vervuld door de dan nog maar kort fungerende plaatsvervangend directeur-generaal milieuhygiëne Pieter Verkerk. En de functie van Verkerk wordt per 1 november 1988 door mij overgenomen, zodat ik na vier jaar het RIVM alweer verlaat. Dat alles vindt zijn beslag vlak voor Wim vertrekt.

rije 1988 20141026_224709

Wim opent namens minister Ed Nijpels op 25 mei het nieuwe pand van de Stichting Milieu Educatie in Utrecht, heet 28 juni de milieuminister en zijn delegatie uit Indonesië welkom, ontvangt 7 juli een groep leden van de Tweede Kamer, neemt 10 augustus van de burgemeester van Woerden de eerste Verkeersmilieukaart in ontvangst en houdt een belangrijke voordracht op 21 oktober voor het tweede Nederlandse Biotechnologische Congres, te Utrecht, nadat eerder de Tweede Kamer heeft besloten tot de instelling van de Commissie Genetische Modificatie (COGEM). De COGEM krijgt naast een inhoudelijk adviserende ook een ethisch-maatschappelijk signalerende taak. Aan de orde komt het ontwerp Besluit genetisch gemodificeerde organismen. Wim stelt dat ‘opvalt dat het besluit er is voordat problemen met de introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu zich voordoen. Voorop staat dat van geval tot geval vooraf de risico’s worden beoordeeld welk beginsel pas kan worden verlaten als uit praktijk gegevens is gebleken dat er geen risico’s voor mens en milieu zijn te verwachten’. Nog steeds wordt die lijn gevolgd, al wordt bij de toets van praktijk gegevens vaak volstaan met laboratorium testen of simpele veldproeven die de aanvrager uitvoert. Op 25 oktober spreekt Wim ter gelegenheid van het uitbrengen van een brochure en voorlichtingsfilm over ‘Varkens houden en milieu…een kwestie van balans’ op het moment dat hard wordt gewerkt aan het eerste Nationaal Milieubeleid Plan (NMP) waarin de landbouw en veeteelt een belangrijke doelgroep zijn.

Politieke rivaliteit is een voortdurende bedreiging voor ambtelijke samenwerking

En dan komt het afscheid steeds dichterbij. Op 3 november spreekt Wim voor het laatst tot zijn collega’s van de Interdepartementale Commissie Kernenergie, die sinds 1968 bestaat maar na de Tsjernobyl ramp op scherp is gezet. Wim is openhartig bij zijn afscheid. ‘Coördinatie is bedoeld om wanorde te voorkomen, maar het kernenergie beleid is vrij wanordelijk verlopen. Hebben wij gefaald? Ja, wij hebben gefaald en bleven daarbij gevangen in een Hollandse traditie die wordt gekenmerkt door een afkeer van autoriteit en centralisme. In ons land kan je alleen coördineren wie gecoördineerd wil worden. Als we de voordelen die kernenergie kan bieden in de toekomst willen gebruiken zullen we beter naar elkaar en naar het publiek moeten luisteren. Toch hebben we winst geboekt bij veiligheid, afval, proliferatie en de aansprakelijkheid’. En op 15 november zegt Wim vaarwel tegen de collega’s van de Commissie Milieu en Industrie. Ook hier kinken wijze en openhartige woorden. ‘De grote vraag bij het stimuleren van nieuwe technologie is of de overheid moet trekken of duwen. Die vraag is nog steeds niet opgelost. Toch ontstond in deze commissie een vrij hechte samenwerking tussen verschillende ministeries van EZ, Verkeer en Waterstaat, Landbouw en Veeteelt, VROM en de industrie. Hoe moeilijk zoiets in ons staatsbestel is te realiseren is alleen insiders bekend. De grote zelfstandigheid van elke minister, de politieke rivaliteit, de verschillen in ambtelijke structuren en denkwijzen vormen een voortdurende bedreiging voor samenwerking’.

Het milieu op afstand besturen?

Uit de vele voordrachten heb ik Wim’s voordracht gekozen van 8 juni 1988 te Nijmegen voor een studiedag van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne over ´Het milieu op afstand besturen?´ Het biedt een mooie blik op wat er is bereikt in zijn periode.
‘Ik zou rond de vraag hoe de overheid bij het milieubeleid moet besturen kunnen spreken over de wenselijke verhoudingen tussen 1) de traditionele regulerende instrumenten, en 2) de marktconforme of financiële, en 3) de communicatieve of mentaliteitsvormende instrumenten. Ik geef er echter de voorkeur aan om met u enkele ontwikkelingen in het praktische milieubeleid te behandelen die gericht zijn op vergroting van de eigen verantwoordelijkheid voor het milieu bij zowel de bedrijven als de burgers. Daarna zal ik ingaan op de gevolgen voor de overheid.
Maar eerst de vraag: hoe staan we er nu voor? Er wordt in Nederland nu bijna 20 jaar milieubeleid gevoerd. In deze periode is zonder twijfel veel bereikt. Maar ik constateer tegelijk dat er zich nog steeds grote milieuproblemen voordoen, waaronder een groot mestoverschot, aantasting van het grondwater, de bodemvervuiling en de afvalstoffenproblematiek. Op internationaal niveau liggen de zaken nog moeilijker. Vervuiling stopt niet bij de landsgrens. Op mondiaal niveau spelen klimaatverandering en aantasting van de ozonlaag. In het rapport Our Common Future van de World Commission on Environment and Development is deze problematiek indringend gesignaleerd en wordt de relatie getoond met mondiale economische, politieke en strategische vraagstukken. Dit alles laat zien dat er nog heel wat sturing nodig is, nationaal en internationaal. Als er al sprake is van afstand nemen door de overheid, dan in ieder geval niet van de ecologische doelstellingen. De geschiedenis van de afgelopen 20 jaar heeft ons geleerd dat werkelijke zorg voor het milieu nooit een taak van de overheid alleen kan zijn, maar ook gedragen moet worden door de maatschappij. Ook het Brundtland-rapport draagt de boodschap uit dat een gezond milieu alleen in stand kan worden gehouden wanneer alle maatschappelijke sectoren, de productiesectoren voorop, zelf verantwoordelijkheid nemen voor het milieu’.

Milieuzorg vraagt regelgeving met ruimte voor eigen invulling door bedrijf

‘Ik verwacht van het bedrijfsleven dat zij 1) de bestaande milieueisen zo goed mogelijk naleven, 2) de lopende saneringsprogramma’s voor water, lucht, geluid en bodem voortvarend uitvoeren en beginnen met nog niet aangepakte problemen rond vermesting, verzuring en zware metalen, en 3) meer en meer komen tot een preventieve benadering. Een van de hoofdvragen vandaag is hoe het milieubeleid in te richten om deze drie taken van bedrijven tot stand te brengen. Een goede uitvoering van de milieueisen vraagt van ondernemers een actieve opstelling. Daarbij is duidelijk dat bedrijven met verschillende milieutaken geconfronteerd worden. Kleine bedrijven met weinig milieubelasting zullen weinig hoeven doen en zelfs van de vergunningplicht ontheven worden, terwijl grote en complexe bedrijven voor forse uitdagingen staan die leiden tot een uitgebreid milieumanagementsysteem. Maar bij alle verschillen zijn er wel enkele gemeenschappelijke uitgangspunten: 1) de bedrijfsleiding dient zich ondubbelzinnig te committeren aan een zorgvuldig milieubeheer, en 2) voldoende menskracht en middelen daarvoor ter beschikking te stellen, en 3) de werknemers voor te lichten en op te leiden, en 4) als bedrijf zelf toezicht uit te oefenen op het naleven van die instructies. Goede milieuzorg is belangrijk voor bedrijf en betekent voor de overheid dat het bedrijf een betere gesprekspartner is en het toezicht effectiever kan plaatsvinden. Kan in zo’n geval de overheid terugtreden en de milieuzorg overlaten aan de zelfregulering van het bedrijf? Milieuzorg moet, omdat anders de continuïteit van het bedrijf in gevaar kan komen. Maar hoe bedrijven dat organisatorisch precies inrichten hoeft geen zaak van overheidsregulering te zijn. Milieuzorg vraagt wel regelgeving, maar ik voorzie dat de regulering van karakter zal veranderen, met meer ruimte voor invulling door het bedrijf. Dat kan het geval zijn als 1) in de vergunningaanvraag het milieuzorgsysteem en de voorgenomen milieumaatregelen duidelijk zijn omschreven, en als 2) de bedrijven een toereikend inzicht verschaffen in de kwaliteit en prestaties van hun milieuzorgsysteem, bijvoorbeeld met een periodiek milieuverslag. Als overheid hopen wij dat deze benadering kan voorkomen dat we veel ambtelijke capaciteit op dit onderwerp moeten inzetten’.

Overheid gaat burgers niet dwingen

‘Ook het gedrag van de burger is van groot belang voor de milieukwaliteit. Dit speelt bij het doen van aankopen, het gebruik van producten, de zorg voor afvalstoffen e.d. De overheid stuurt richting burger vooral met behulp van de communicatieve instrumenten. Voorlichting en educatie dienen om de burgers bewust te maken van de milieugevolgen van hun gedrag. Milieu-organisaties vervullen daarbij een onmisbare rol. Maar bewustmaking is nog niet genoeg om de gewenste gedragsverandering tot stand te brengen. Ook moet het gewenste gedrag mogelijk worden gemaakt door bijvoorbeeld te zorgen voor voldoende inzamelfaciliteiten voor afval, milieuvriendelijke alternatieven voor gebruiksvoorwerpen, etc. Met het oog hierop wordt gewerkt aan productenbeleid en het invoeren van een milieukeur, zodat de consument tot betere aankoopbeslissingen kan komen. Ik verwacht dat in de toekomst de overheid richting burgers zich terughoudend zal blijven opstellen en indirect de burger zal bewegen tot een milieuvriendelijker gedrag’.

Er zal van een terugtredende overheid geen sprake zijn

‘Ik zal tenslotte bij de rol van de overheid stilstaan. De overheid heeft gekozen voor wat we noemen verinnerlijkingsbeleid, dat wil zeggen dat het milieubeleid wordt geïntegreerd in het beleid van de verschillende overheden opdat het milieu een rol speelt in het handelen van iedereen. De consequentie hiervan is dat de rol van de overheid op milieugebied wel van karakter zal veranderen, maar dat er van een terugtreden eigenlijk geen sprake kan zijn. De verinnerlijking is zeker nog niet voltooid. Het zou bijvoorbeeld een verbetering zijn als de andere beleidssectoren over hun milieu-inspanningen jaarlijks bij hun begroting verslag zouden doen. Als bedrijven en burgers tot grotere eigen inspanningen komen zal in beginsel de overheid op meer afstand kunnen komen. Maar lukt het de maatschappelijke groeperingen niet om op eigen kracht de gestelde kwaliteit te realiseren, dan zal er behoefte zijn aan een actieve overheid die de betrokkenen waar nodig dwingt om milieuconform te handelen’.

Kortom, Wim ziet in 1988 nog weinig aanleiding om als overheid terug te treden. Maar in latere jaren is de verinnerlijking wel verder gegaan en zijn belangrijke uitvoerende milieutaken bij de betreffende ministeries op het gebied van oppervlaktewater, verkeer, landbouw, energie e.d. belegd. Maar om zover te komen was eerst de tussenstap van het NMP nodig, waar overheidsdoelen en actieplannen om de benodigde transities vorm te geven in samenbalden.

Afscheid

Op 29 november 1988 neemt Wim Reij afscheid als directeur-generaal Milieuhygiëne, terwijl zijn hele organisatie opgenomen is in de barensweeën van het aanstaande NMP dat in 1989 zal verschijnen. Het NMP wordt door velen gezien als een dijkdoorbraak van het milieubeleid in Den Haag, bij de doelgroepen en de burgers. Wim draagt een geolied functionerende organisatie over aan zijn opvolger Marius Enthoven. De vertrekkende erudiete, altijd geïnteresseerde en bezorgde Wim Reij kan in dat opzicht toch een tevreden mens zijn.
Enkele jaren later verschijnt van de hand van Marieke de Koning het boek ‘In dienst van het milieu’, (Alphen aan de Rijn, Samsom H.D. Tjeenk Willink, 1994) dat memoires van Wim bevat die in aanvulling op de hier gepresenteerde voordrachten zeer de moeite van het lezen waard zijn.

Nijmegen, woensdag 8 juni 1988

Wim Reij Archief 20: Tsjernobyl leidt tot 30 doden in Nederland

In 1987 begint het 65-jarig pensioen van directeur-generaal Milieuhygiëne Wim Reij te naderen, maar onder aanvoering van de ‘jonge hond’ minister Ed Nijpels, die gerust zijn ambtenaren midden in de nacht belde om een toelichting op een van de dossiers die hij aan het lezen was, laat zijn agenda hem weinig rust. Regelmatig moet hij de minister vervangen met openingsspeeches voor bedrijven of symposia, zoals op 14 april bij het symposium ‘Kansen voor puingranulaat in beton’ te Dordrecht, op 12 juni bij het vijftienjarig bestaan van het Instituut voor Milieuvraagstukken van de VU te Amsterdam en op 30 september bij het symposium Informatievoorziening voor het milieubeleid door lagere overheden in de Reehorst te Ede. Ook wordt hij geroepen om prijzen uit te reiken, zoals de Pandaprijs op kasteel Groeneveld te Wassenaar op 27 mei, en om vele andere toespraken te geven bijvoorbeeld aan Rotary ’s in de omgeving van Den Haag. Een speciaal moment dit jaar is het uitspreken van zijn inaugurele rede op 7 mei als deeltijdhoogleraar in de milieutechnologie aan de Technische Universiteit Delft. Dit is een leerstoel die hij, mede op initiatief van zijn plaatsvervanger Frans Evers en het Universiteitsfonds Delft, sinds 1 september 1986 vier jaar heeft vervuld samen met de uit het bedrijfsleven afkomstige Huib van Heel. Het ligt voor de hand hier delen uit zijn inaugurele rede te bespreken, die zich vooral richtte op internationale milieu urgenties, maar ik heb ervoor gekozen aan een andere voordracht voorrang te verlenen die hij voor een leergang ‘Arts en milieu’ voor de in 1986 gestarte opleiding medische milieukundige op 15 januari dit jaar geeft. Deze voordracht geeft namelijk goed het milieu-denken weer op het ministerie van VROM na de periode Winsemius, dat vrij naadloos door zijn opvolger Nijpels werd doorontwikkeld. De titel van de voordracht is ‘Hoe komt het milieubeleid tot stand?’

Milieubeleid komt voort uit gezondheidsbeleid

‘In ons land is het milieubeleid voortgekomen uit het overheidsbeleid op het gebied van de volksgezondheid. Onze inspectie belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu is nog steeds een onderdeel van de Inspectie voor de volksgezondheid. Ons belangrijkste adviesorgaan op wetenschappelijk gebied is de Gezondheidsraad en ons onderzoeksinstituut is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in Bilthoven. Vandaag zal ik in het bijzonder spreken over het voorkómen en terugdringen van milieuverontreiniging en in dit gezelschap van medici vooral over de relatie milieubeleid en volksgezondheid, een relatie die al wordt uitgedrukt in het woord milieuhygiëne. De laatste jaren is de aandacht voor de geneeskundige gevolgen van milieuverontreiniging, ondanks het feit dat de luchtverontreiniging aanzienlijk is terug gedrongen, niet verflauwd. De oorzaak daarvan ligt bijvoorbeeld in het bekend worden van de vele ernstige gevallen van bodem- en waterverontreiniging in de jaren tachtig. Andere oorzaken zijn de door de energiecrisis van de jaren zeventig opgelaaide discussies over de risico’s die met de winning van fossiele en kernbrandstoffen zijn verbonden. Ook speelt een rol de uit de energiecrisis voortgevloeide nationale kierenjacht en isolatieactiviteiten, die de kwaliteit van het binnenmilieu beïnvloeden. Ook speelden de ramp met de kerncentrale in Tsjernobyl en de vervuiling van de Rijn door Sandoz een rol’.

Sociale geneeskunde voorloper van milieuhygiëne

‘Binnen de wereld van de behandelende artsen is het een goede traditie zich met milieuvervuiling bezig te houden. Al in de negentiende eeuw en vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn artsen werkzaam geweest op het gebied van de sociale geneeskunde. Zij hielden zich bezig met besmettelijke ziekten die in die tijd het gevolg waren van slecht drinkwater, ontbreken van riolering, slechte voeding, huisvesting en arbeidsomstandigheden. Nog steeds hebben artsen aandacht voor het verband tussen milieu en gezondheid. Voorbeelden zijn blootstelling aan gevaarlijke stoffen, ioniserende straling en lawaai. Het is daarom verheugend dat medische milieukundigen worden opgeleid. Zij kunnen door advisering aan basisgezondheidsdiensten, huisartsen en anderen hun steentje bijdragen om gezondheidsproblemen die uit milieuvervuiling kunnen volgen te voorkomen. Daardoor zal binnen de regio’s meer en beter aandacht kunnen worden besteed aan gezondheidskundige en psychosociale gevolgen van al dan niet vermeende ernstige milieuvervuiling. Naast de milieukundige artsen die bij milieuverontreiniging worden betrokken blijft basiskennis over medische toxicologie en sociale geneeskunde nodig voor elke arts’.

Waaruit bestaat milieuvervuiling?

‘Er zijn fysische, chemische en biologische agentia die de mens via het milieu kunnen beïnvloeden. De blootstelling kan incidenteel of continu, hoog of laag zijn. Onder de fysische agentia vallen bijvoorbeeld geluid, licht, trillingen en straling. De klachten door hinder bestaan meestal uit hoofdpijn, misselijkheid, slaapstoornissen of hoge bloeddruk. Dit zijn aandoeningen die meestal niet levensbedreigend zijn, maar die wel de kwaliteit van leven aantasten. Afgelopen april werden we indringend geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval in Tsjernobyl die volgens berekeningen de komende dertig jaar leiden tot ca. 30 mensen die in Nederland aan kanker zullen overlijden. Gelukkig is dit relatief weinig ten opzichte van de 35 a 40.000 mensen die in ons land jaarlijks aan enigerlei vorm van kanker overlijden. Door de industriële ontwikkeling worden er steeds meer schadelijke chemische stoffen in het milieu gebracht, waarvoor beperkende maatregelen van de overheid nodig zijn, maar ook heeft de bevolking zelf hierin een rol. Er worden jaarlijks zo’n 300 milieu-incidenten bij de milieu-inspectie geregistreerd. Met zekere regelmaat moeten personen in ziekenhuizen worden behandeld, bijvoorbeeld na een ontploffing of de ontsnapping van een gaswolk. Minder in het oog springt de zeker zo belangrijke chronische blootstelling aan schadelijke stoffen via de lucht, het voedsel en het drinkwater. Voorbeelden zijn het lood in drinkwater dat van loden buizen afkomstig is, of het lood dat door loodhoudende benzine in de lucht komt. Ook zijn dioxines van belang die bij verbrandingsinstallaties vrij kunnen komen en via het gras en de koemelk weer in de voedselkringloop komen. De Gezondheidsraad bracht onlangs advies uit waarin zij stelde dat het geven van borstvoeding in ons land niet om deze reden ontraden hoeft te worden. De biologische verontreiniging in onze omgeving doet zich voor door bacteriën in drinkwater en in zuiveringsslib dat op het land wordt gebracht, en door gisten en schimmels die vrijkomen bij industriële productieprocessen. Ook veel plaagdieren, zoals de zwarte rat, steken regelmatig de kop op in onze gebouwen’.

Milieubeleid een laat geboren kind

‘Hoe wordt tegen al deze problemen vanuit het beleid aangekeken? Het milieubeleid is de laatste 15 jaar uitgegroeid van een wat laat geboren kind tot een gezonde jonge volwassene. Van sanering en steeds achter de feiten aanhollen is nu de preventie en milieubescherming op de voorgrond komen te staan. Onze primaire basis van de Gezondheidswet heeft zich uitgebreid tot een ruim assortiment van milieuwetten en –regels waarmee ook de volksgezondheid gediend kan zijn. De uitgangspunten van het beleid zijn om onnodige blootstelling te voorkomen, ongewenste situaties te herstellen en gewenste situaties te consolideren. Dat blijkt niet eenvoudig. De normstelling wordt natuurwetenschappelijk onderbouwd, waarbij we een voorzichtige benadering kiezen vanwege de altijd bestaande onzekerheden. We werken met een effectgericht beleid dat gericht is op het inperken van de vervuiling tot niveaus die niet schadelijk zijn voor mens, dier en plant, en met een brongericht beleid dat gericht is op de vervuiler.

Thema’s en doelgroepen

Bij het effectgerichte beleid richten we de inspanningen vooral op vijf thema’s: verzuring, vermesting, verspreiding van gevaarlijke stoffen, verwijdering van afvalstoffen en verstoring door stank, geluid en veiligheidsrisico’s. Bij het brongerichte beleid onderscheiden we de individuele benadering via vergunningen en de groepsgewijze benadering door afspraken tussen doelgroepen en de rijksoverheid over bepaalde taakstellingen. Voorbeelden van dergelijke doelgroepen zijn de landbouw, de raffinaderijen en het wegverkeer’.
Het doelgroepen beleid is in gang gezet door minister Winsemius door convenanten te sluiten met de energiesector en de basismetaalsector, maar het heeft pas onder zijn opvolgers Nijpels en Alders een grote vlucht genomen. Dit resulteerde bij Hans Alders, die als PvdA minister eerder neigde tot wettelijke voorschriften dan vrijwillige afspraken met het bedrijfsleven, tot de plagerige bijnaam ‘Hans convenant’ die hem door Jan te Veldhuis (van 1982-2003 lid voor de VVD van de Tweede Kamer) werd gegeven.
‘Milieu-effect-rapportage is er verder op gericht het milieubelang naast andere belangen een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De getoonde aanpak laat zien dat de uitgangspunten van het milieubeleid sterk zijn gericht op de primaire preventie’.

GIPS

Binnen het DGMH is een filosofie ontwikkeld die het voor de medici onder het u bekende begrip GIPS samengevat kan worden. Het woord GIPS is samengesteld uit vier kernwoorden: Geloofwaardigheid, Integratie, Prioriteitstelling en Samenspel.
Geloofwaardigheid is een eis die aan het beleid gesteld moet worden. Problemen doorlopen binnen het beleid vier fasen, die tezamen als de beleidscyclus worden aangeduid. In de bijgevoegde figuur zijn in deze beleidscyclus de momenteel spelende beleidsonderwerpen geplaatst.

beleidslevenscyclus 2

In iedere fase zal steeds evaluatie moeten plaatsvinden bijvoorbeeld door het beschikbaar komen van nieuwe informatie.
Integratie is nodig zodat niet alleen naar bodem, lucht of water wordt gekeken maar dat bij maatregelen de gevolgen voor alle milieucompartimenten worden bezien. Ook moeten binnen bedrijven en overheden milieuaspecten steeds meer geïntegreerd worden in de normale bedrijfsvoering. En we mogen hopen dat dit ook gebeurt in het gehele gezondheidsbedrijf, bij huisartsen, tandartsen, apotheken en laboratoria van ziekenhuizen.
Prioriteitstelling is een belangrijk onderdeel van de beleidsaanpak om met de beperkte middelen een maximaal effect te bereiken. De keuze van de eerder genoemde vijf thema’s is hierop gericht en vervolgens worden jaarlijks prioritaire doelgroepen, prioritaire afvalstromen en prioritaire stoffen onder de loep genomen.
Samenspel tenslotte is van belang omdat de overheid alleen effectief en efficiënt kan optreden in samenwerking met vooral de genoemde doelgroepen. Met hen wordt een haalbaar plan gemaakt om de problemen binnen een redelijke termijn op te lossen.
Hoewel het woord GIPS bij medici andere gedachten zal oproepen, zoals starheid en noodverband, hopen wij via deze vier onderdelen meer gestructureerd en gecoördineerd beleid te maken voor een schoner en leefbaarder milieu’.

Brundtland rapport

Tenslotte moet toch nog worden stilgestaan bij de belangrijkste gebeurtenis in 1987: het verschijnen van het rapport ‘Our Common Future’ van de VN World Commission on Environment and Developement, kortweg de commissie Brundtland. In zijn inaugurele rede op 7 mei merkt Wim daarover het volgende op:
‘Op 27 april jongstleden heeft de Commissie Brundtland, vernoemd naar zijn voorzitter de Noorse premier Gro Harlem Brundtland, in Londen zijn rapport gepresenteerd. Gister heeft zij het rapport voorgelegd aan de Raad van de Europese Gemeenschap. Er wordt een indringend beeld gegeven van de zeer grote problemen waarvoor de sterk toenemende wereldbevolking ons stelt. “We borrow environmental capital from future generations with no intention or prospect of repaying”, hield zij haar toehoorders voor. Toch komt de commissie tot de conclusie dat het mogelijk is een gemeenschappelijke leefbare toekomst te creëren als de internationale samenwerking en het beleid in ieder land apart gericht wordt op sustainable development. Men mag hopen en verwachten dat de aanbevelingen in de komende jaren tot een beleid zullen leiden dat enig vooruitzicht biedt op het betalen voor onze schuld aan de komende generaties’.
Op het moment dat Wim deze woorden uitspreekt is er nog geen ingeburgerd Nederlands woord voor ‘sustainable development’, anders had hij het zeker gebruikt. Maar de term duurzame ontwikkeling is inmiddels bijna 30 jaar later algemeen bekend. Niemand heeft voorzien dat dit rapport een ongekend grote invloed zou krijgen en houden in de wereldwijde samenleving. Tot op de dag van vandaag staat duurzame ontwikkeling wereldwijd op de agenda van regeringen, bedrijven en burgers.

Utrecht, donderdag 15 januari 1987

Wim Reij Archief 19: Pieter Winsemius ‘maakt plaats in de luwte’ voor Ed Nijpels

Op 14 juli 1986 komt het eerste kabinet Lubbers op natuurlijke wijze aan zijn einde. De afgelopen jaren is een fors bezuinigingsbeleid op de overheidsuitgaven uitgevoerd dat het tweede kabinet Lubbers wil voortzetten om het tekort op de overheidsbegroting verder terug te dringen en de economische groei te stimuleren. In de laatste maanden van het eerste kabinet Lubbers is het Directoraat-Generaal Milieuhygiëne (DGMH) tot over de oren betrokken bij de afhandeling van de gevolgen, ook in Nederland, van de op 26 april 1986 plaatsvindende kernramp te Tsjernobyl. Minister Winsemius is hiervoor coördinerend bewindspersoon en heeft de ambtelijke coördinatie bij een interdepartementale groep onder leiding van zijn Hoofdinspecteur Marius Enthoven belegd. Maar kabinetsformaties houden bij hun timing met zulke praktische projecten geen rekening. Bij de installatie van het tweede kabinet Lubbers, dat eveneens uit CDA en VVD ministers is samengesteld, moet Pieter Winsemius, die graag minister van Economische Zaken was geworden, het veld ruimen. Hij maakt plaats voor VVDer Ed Nijpels, die door zijn partij geacht wordt op dit ministerie van VROM een beetje in de luwte van de grote politiek te gaan opereren. Grappig in dit verband is dat drie jaar later het door Nijpels ingediende Nationale Milieubeleidsplan, en daarin opgenomen maatregelen tot aanpassing van het reiskostenforfait, aanleiding wordt tot de val van het kabinet en van nieuwe verkiezingen. De voorziene luwte is niet gekomen.

Wim Reij houdt als directeur-generaal Milieuhygiëne de volgende speech bij het emotionele afscheid van Pieter Winsemius, die weliswaar VROM als minister verlaat maar de rest van zijn leven bij natuur en milieu professioneel en bestuurlijk nauw betrokken blijft.

Gekomen als lieveling van de werkgevers

‘Kabinetsformaties en regeerakkoorden plegen voor het milieubeleid geen hoogtepunten te zijn. Het begon al in 1971 bij het kabinet Biesheuvel: het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne werd ingesteld maar Milieu kreeg geen extra geld of menskracht en nauwelijks bevoegdheden. Het regeerakkoord waarmee minister Winsemius zijn politieke carrière begon vormde daarop geen uitzondering. Ik herinner mij de sombere novembermaand van 1982 nog levendig: 800 man van centrale en stafafdelingen van VenM verloren hun ankerplaats, de deregulering stond volop in de belangstelling, een onbekende minister, naar voren geschoven door de werkgevers, en zo kan ik nog wel even door gaan.

Het wonder van Winsemius

Het regeerakkoord van 1986 is voor ons departement ook geen veelbelovend stuk. Er moet geld en mankracht ingeleverd worden en nieuwe perspectieven op ons terrein ontbreken. De kabinetsformatie in 1982 leverde ons een afscheid met tranen in de ogen van twee bewindsvrouwen, die van heden een afscheid van u, dr. Winsemius. De secretaris-generaal (dit was in deze jaren het latere o.a. CDA Eerste Kamerlid Wolter Lemstra) vroeg mij bij dit afscheid iets te zeggen over uw optreden als minister voor milieubeheer. Ik doe dat met enige schroom. Uw verdiensten worden immers overal breed uitgemeten door politici en journalisten. Toch geloof ik dat ik in dit koor niet mag ontbreken. Wat is immers in de afgelopen drie-en-een-halfjaar met het milieubeleid en met het DGMH gebeurd? Een WONDER! Datgene wat aan het milieubeleid begon te ontbreken: samenhang, geloofwaardigheid, prioriteitstelling, wist u aan te vullen. Een minister, die een goed politicus nieuwe stijl is, noemt de dingen bij hun naam, stelt prioriteiten en weegt het een tegen het ander af, het bijzondere tegen het algemene en het menselijke tegen het zakelijke. Dat u deze eigenschappen in zo bijzondere mate bezit is verwonderlijk, maar leidt nog niet tot een wonder. Dat deze eigenschappen gecombineerd worden met de uitzonderlijke gave om mensen enthousiast te maken, met een neus voor resource allocation, dat wil zeggen dat u weet waar u de mosterd moet halen, en met sportiviteit, dat mag ik wel een wonder noemen’.

Successen en een eigen woordgebruik

‘Mij is dan ook een eindeloze lijst van successen in het geheugen gegrift. Ik denk bijvoorbeeld aan de AVR, de afspraken met de ministeries van LenV en EZ, de opslag van radioactief afval, Moerdijk, de wetsontwerpen voor ruimtelijke ordening, bodem, mer, en gevaarlijke stoffen; de Structuurschema’s, het overleg in de EG, de USA, de aanpak van Tsjernobyl. Daarbij kwam een grote dosis humor naar voren en typisch woordgebruik voor de aanpak in verschillende situaties zoals: “schudden, de maagd, de vliegenmepper, de zweep-hoepel-en-peen, de schone prinses, de spaakloper, de onverantwoorde Waddentocht, de marathon, de mest, 100 km per uur in het Fries, de schilderijen en de gelijmde pot”’.

Insiders weten dat Winsemius bij elke uitdaging of onderhandelingssituatie een strategie bedenkt om deze uitdaging zo effectief mogelijk het hoofd te bieden en daarbij in metaforische oplossingen denkt. Het voert te ver om hier de genoemde metaforen toe te lichten. Maar een goede indicatie van zijn werkwijze en taalgebruik is bijvoorbeeld te vinden in zijn boeken Speel nooit een uitwedstrijd (1988, Sijthoff, Amsterdam) en het later samen met Siegfried Woldhek geschreven Beestachtige vertellingen (1995, Uitgeverij Contact, Amsterdam). Over zijn werk op VROM heeft hij aan het einde van zijn ministerschap een voor een minister ongebruikelijk boek geschreven Gast in eigen huis, Beschouwingen over milieumanagement (1986, Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan de Rijn) dat al een opmaat geeft voor zijn later regelmatig verschijnende speelse en tegelijk serieuze boeken.

Afscheid nemen van een groot man, een gaaf mens en een vriend

‘Wij moeten afscheid nemen van een komeet, zoals ik het ergens las, die schitterde aan de horizon, die gelukkig een lange staart zal hebben, maar die snel, te snel verdwijnt. Of toch? Misschien lijkt het milieubeleid op dr. Winsemius zelf: nieuwe uitdagingen zijn voortdurend nodig om op peil te blijven.

We nemen afscheid van een groot man, een gaaf mens en van een vriend!
Pieter het ga je goed,
Dank voor je inzet en begrip!
En om deze dank enigszins tot uitdrukking te brengen, een paar boeken – niet om te lezen want dat kost je teveel moeite – maar als herinnering aan je taak als wetgever in je boekenkast’.

Het vertrek van een bewindspersoon is een hard gelag dat veel overeenkomst vertoont met de leus “De koning is dood, leve de koning!” Want op dezelfde dag dat de oude god door de achterdeur het gebouw verlaat met achterlating van de honderden ambtenaren die hem op zijn wenken bedienden, en zijn secretaresses, voorlichters, kamerheer en chauffeur, treedt een nieuwe god met een onbeschreven blad binnen die vaak het vak nog moet leren en nieuwsgierig door het personeel van zijn Haags paleis wordt opgewacht. Ed Nijpels was weliswaar geen minister geweest maar wel een ras politicus en een even harde werker als Winsemius die zich niet lang in de luwte van zijn departement zou ophouden.
Wat mij later, vanaf 1988 als plaatsvervangend directeur-generaal Milieuhygiëne, het meest opviel was dat Winsemius nog vaak bij Nijpels mocht komen buurten, iets wat ik bij andere (oud)bewindslieden nooit heb meegemaakt. Ook dat was een wonder.

Den Haag, maandag 14 juli 1986