Tagarchief: duurzaamheid

Duurzaamheid 5: Welke service verleent de Europese overheid aan steden om duurzaamheid meetbaar te maken?

Er waren in maart 2015 twee interessante bijeenkomsten in Brussel waarbij het meten van de prestaties van steden op het gebied van duurzaamheid op de agenda stond.
Op 24 maart had Nicholas Banfield, hoofd van de ‘Knowledge, Risks and Urban Environment Unit’ van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie een seminar georganiseerd over dit thema, dit keer niet in hun stoffige Commissie gebouw, maar in Le Repos des Chasseurs. Uitgenodigd waren vertegenwoordigers van de Commissie-onderdelen die met gegevens verzameling belast zijn en ook van een aantal steden en onderzoeksinstellingen. Ik mocht zelf een presentatie geven over de onderzoeksresultaten van Telos, Tilburg Universiteit, over de duurzaamheidsmonitor 2014 voor de 403 gemeenten van ons land en over een heel recent vergelijkbaar onderzoek aan 58 grotere Europese steden. Maar het hoofdonderwerp was een onderzoek dat door Arcadis België op verzoek van de Commissie werd uitgevoerd om tot een nieuw door steden te gebruiken zelfbeoordelingsmethode te komen van de stedelijke milieuprestaties. Het aardigst was de discussie over het nut en toepassingsbereik van deze nieuwe methode.

De silo’s binnen de Commissie overwinnen
Er was wel enige kritiek op de ambitie van de Commissie om weer een zelfbeoordelingsmethode te introduceren nadat hierin al veel is geïnvesteerd de afgelopen jaren in het kader van het zogenaamde Reference Framework for Sustainable Cities (RFSC). Het RFSC is door de EU-lidstaten zelf, weliswaar met enige ondersteuning door het Directoraat-generaal voor Regionale Ontwikkeling van de Europese Commissie, opgezet. Dit RFSC is ook op zelfwerkzaamheid van gemeenten gebaseerd en is na jaren van ontwikkelingswerk met weinig enthousiasme door gemeenten begroet. Steden willen alleen ergens tijd en moeite in investeren als het een duidelijke meerwaarde voor hen heeft. Die meerwaarde kan ontstaan als het ingewikkelde hoofdstuk van dataverzameling en vergelijking met andere steden door de aanbieder van de methode wordt opgelost. Het gevoel bij de aanwezigen was dat de Commissie een hoger ambitieniveau aan de dag zal moeten leggen in wat ze de steden aanbiedt aan samengebundelde informatie om de motivatie bij de stadsbesturen te genereren die voor het welslagen nodig is. Nog mooier zou het zijn als DG Milieu zijn plannen zou combineren met het werk van het RFSC, maar daarvoor moeten schotten (het Engelse woord hiervoor is silo’s) tussen onderdelen van de Commissie worden geslecht. De ambtenaren zwegen veel betekenend na dergelijke suggesties. Meer enthousiasme was er bij hen voor het idee om, wanneer vragenlijsten aan steden worden gestuurd om in te vullen, deze met bij de Commissie instanties, zoals EUROSTAT, ESPON, Joint Research Center en het European Environment Agency, bekende gegevens vooraf in te vullen (prefilling).
Nicholas Banfield concludeerde dat zij met het ontwikkelen van de nieuwe methode door zouden gaan en ernaar streefden om naast de milieugegevens ook andere duurzaamheidsgegevens op sociaal en economisch gebied te gaan toevoegen. Een steun in de rug daarbij is een recente brief die president Juncker van de Commissie intern aan enkele betreffende vice-presidenten heeft gestuurd waarin staat dat er met prioriteit gewerkt moet gaan worden aan een beleidsnota over de toekomst van de EU stedelijke omgeving op basis van een ‘smart, intelligent and sustainable cities’ concept. Bij de Europese ambtenaren had die brief, na de maandenlange onzekerheid over wat de nieuwe Commissie nu als lijnen zou gaan uitzetten, een kleine vreugdekreet ontlokt.

Hoe komen de basisdata bij de gemeentelijke eindgebruiker?
De volgende dag was er een bijeenkomst van een groep deskundigen die het Europese Milieu Agentschap (EEA) periodiek in Brussel, dit maal in het EUROCITIES gebouw, bijeen roept rond het thema Integrated Urban Monitoring in Europe (IUME). Dezelfde Europese organisaties rond gegevens verzameling als de dag ervoor waren hierbij aanwezig naast onderzoekers op dit gebied. Er waren geen steden vertegenwoordigers uitgenodigd. Dat brak later de dag wel op omdat er bij de EU instellingen voor dataverzameling en -bewerking weinig besef was voor de behoeften van hun ‘eindgebruikers’. Er is een keten van betrokkenen bij het monitoren van de duurzaamheid van steden: allereerst zijn er de data verzamelaars en beheerders zoals EUROSTAT, ISPRA, EEA, etc. Hun zorg is zoveel mogelijk data te verzamelen die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. Om minder afhankelijk te zijn van opgaven vanuit de EU lidstaten en daarbij optredende verschillen in uitgebreidheid en nauwkeurigheid, willen deze organisaties meer gaan leunen op gegevensverzameling met behulp van satellieten waardoor het probleem van kwaliteitsverschillen tussen lidstaten in één kap is opgelost. De tweede schakel in de keten zijn intermediaire organisaties die de in databanken aanwezige gegevens bewerken voor gemeenten tot een rapportage op maat. Zelfs dan is het nog maar de vraag of gemeenten zelf, de derde schakel, met zulke gegevens iets doen. De Brusselse ambtenaren vergeten makkelijk dat gemeenten en zeker hun politici in een andere wereld leven. Er is weinig tijd voor een technisch onderwerp als duurzaamheidsmonitoring en alleen reeds bij voorbaat gemotiveerde wethouders en burgemeesters zullen geneigd zijn om gebruik te maken van de door Brussel geboden mogelijkheden. Daarbij wordt al snel een specialistische adviesorganisatie ingehuurd omdat de eigen ambtenaren hier maar weinig aandacht aan kunnen besteden. Een goede helpdesk die aangeeft welke gegevens waar gevonden kunnen worden zou de intermediaire organisaties erg helpen. Toen ik dat voorstelde bleek zo iets al te bestaan. Zoals wel vaker gebeurt blijkt heel veel al mogelijk in Europa. In dit geval bleek er sinds 2007 een INSPIRE netwerk beschikbaar te zijn (http://inspire.ec.europa.eu/) dat alle gegevens op ruimtelijk gebied bijeen brengt. Had ik nog nooit van gehoord. De Brusselse ambtenaren beter laten aansluiten op de vragen van de gemeentelijke eindgebruikers bleef echter als nog niet opgelost vraagstuk in de lucht hangen.

De stad van de toekomst
Tenslotte was er een brainstorm over de stad van de toekomst (2050). Wel leuk om zoiets weer eens mee te maken en nu met mensen uit verschillende EU lidstaten. Waar zullen de EU steden van de toekomst mee te maken hebben? Er waren voor de hand liggende verwachtingen zoals allerlei vormen van segregatie (ook rijke wijken met muren eromheen en bewaking), ernstigere gevolgen van klimaatverandering en verdere transformatie van het energiegebruik, een geperfectioneerde circulaire economie zonder afvalstromen en met zorgvuldig water gebruik. Maar ook werd stilgestaan bij thema’s waar steden zelf het verschil kunnen maken. Een kern element is dat de stad de grond uitgeeft en beheert en daarmee kan sturen naar een op duurzaamheid gebaseerde inrichting van de ruimte. Ook zal de stad van de toekomst een directere invloed kunnen ontwikkelen op de inzet van financiële instrumenten en een eigen (individueel of vanuit een collectief van steden opgezet) meer duurzaam financieel stelsel als alternatief van het geglobaliseerde financiële systeem met zijn perversiteiten en risico’s.
Men overweegt rond de thematiek van de stad van de toekomst een grotere conferentie met deelneming van steden te gaan organiseren.

25 maart 2015

Duurzaamheid 4: Is het streven naar een duurzaamheid ‘balans’ nuttig?

Wie gaat beleggen leert al snel dat er vooraf een doel en een tijdshorizon moeten worden geformuleerd zodat het juiste risicoprofiel bij de beleggingen kan worden gekozen. Bij beleggingen gaat het dan grofweg om de meest risicovolle categorieën van aandelen in bedrijven en de weinig risicovolle obligaties, waarbij staatsobligaties van welvarende landen het meest veilig zijn maar ook het minste rendement opleveren. Wie geen risico wil lopen belegt alleen in obligaties, wie vooral een gok wil wagen op flinke winst koopt alleen aandelen. Maar de doorsnee belegger doet er goed aan een mix van beide vormen van beleggen aan te houden van bijvoorbeeld 50% obligaties en 50% aandelen. De beheerder van het belegde vermogen zorgt nu dat de feitelijke ontwikkelingen in balans blijven volgens de afgesproken doelstellingen. Als na enige tijd de aandelen flink zijn gestegen in waarde, en bijvoorbeeld 60% van het totaal vermogen uitmaken, wordt een deel van de aandelen verkocht en daarvoor in de plaats worden obligaties bijgekocht. Het voordeel hiervan is dat wanneer de onvermijdelijk dalingen op de aandelenbeurs komen een deel van het rendement behouden blijft omdat het in obligaties is belegd die in zulke tijden de neiging hebben juist te stijgen in waarde. Zo behoud je balans in het belegde vermogen tussen het aandelen kapitaal en het obligatie kapitaal.

Drie duurzaamheidskapitalen
Voor het volgen van de ontwikkeling van de duurzaamheid van een bedrijf, gemeente of land kan een zelfde aanpak gevolgd worden. Hier gaat in essentie het niet om twee, maar drie kapitalen, het ecologische, economische en sociaal-culturele kapitaal. Een belangrijk doel voor duurzame ontwikkeling is dat rekening wordt gehouden met effecten van initiatieven voor de samenleving als geheel, nabij en ver weg, nu en op lange termijn. Belangrijk is dat het ene duurzaamheidskapitaal zich niet ontwikkelt ten koste van het andere, dat bijvoorbeeld de natuur wordt uitgeput door bossen te kappen en de bodem te vervuilen om een korte termijn groei van het economische kapitaal te krijgen. Op termijn zal dan immers het totaal van de drie kapitalen afnemen. Want de kapitalen hebben allerlei onderlinge verbanden die eigenlijk nog weinig zijn zichtbaar gemaakt en onderzocht. Bijvoorbeeld bij het instituut Telos van Tilburg University (www.telos.nl) is daarmee een begin gemaakt voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies door het opstellen van een gekwantificeerde duurzaamheidsbalans die is gebaseerd op genoemde drie kapitalen. Uit dit onderzoek blijkt dat in wijken met een goede sociale cohesie minder werkloosheid wordt aangetroffen, er minder verkeersongevallen zijn en het afval beter wordt opgehaald. Het type gemeente of bedrijf is ook van veel belang. Agrarische gemeenten hebben het economisch vaak moeilijker en ondervinden meer bodemvervuiling maar zijn sociaal beter af. Krimpgemeenten hebben het economisch en sociaal moeilijk. Bij bedrijven zie je vaak dat naarmate zij meer door de media gevolgd worden, omdat de consument direct met de kwaliteit van hun producten in aanraking komt, bijvoorbeeld olie- of voedingsmiddelen bedrijven, meer aandacht voor duurzaamheid bestaat dan bijvoorbeeld bij uitgevers.

Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu?
Toch is het belang van de integrale aanpak van de bedrijfsvoering of het overheidsbeleid voor velen nog nieuw en niet vanzelfsprekend. Dat blijkt uit allerlei vragen die ik in de praktijk tegen kom. Ik noem een paar voorbeelden. Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu? Wat is het nut om zelfs cultuur mee te nemen? Wat valt er niet onder duurzaamheid, is het begrip niet veel te breed? Hoe wetenschappelijk is de methode eigenlijk? Waar getallen voor de drie kapitalen worden berekend is de vraag of er wel waarde moet worden toegekend aan dergelijke meetresultaten. Komt het toch niet neer op wat we altijd al doen: het meten van de economische productie, de werkloosheid, het aantal zieken en de milieuvervuiling? Wat zou er anders moeten gebeuren als je duurzaamheid hebt gemeten dan wat nu al wordt nagestreefd?

Dwarsverbanden leren kennen en aansturen
Waarom duurzaamheid meer is dan milieu is langzamerhand wel duidelijk aan het worden bij de meeste gemeenten en bedrijven. De transities van het energiegebruik en het hergebruik van afval zijn niet alleen een kwestie van een schoon en gezond milieu maar ook een economische kans. En de organisaties die ontstaan om duurzame wijken en bedrijventerreinen te realiseren kunnen ook een rol spelen in het tegengaan van eenzaamheid, verpaupering, vroegtijdige schoolverlaters en criminaliteit. Het vrijkomen van cultureel erfgoed geeft een bredere maatschappelijke uitdaging dan alleen geld vinden om oude gebouwen zoals kerken te slopen. Cultuur heeft een samenbindende rol en helpt om sociale cohesie in gemeenten te bevorderen. Zo zijn de thema’s binnen de drie duurzaamheidspijlers met elkaar verbonden. Vooral de sociale thema’s hebben een flinke uitstraling naar economische en ecologische thema’s. Dat neemt niet weg dat elk thema een eigen typerende schaal heeft waarop dit zich afspeelt. Economische thema’s hebben vaak een meer regionale schaal die maatgevend is voor bijvoorbeeld de aard van de werkgelegenheid en de infrastructuur. Bij milieu thema’s is bijvoorbeeld de inzameling van afval sterk bepaald door een gemeente, maar zijn de voorzieningen om het ingezamelde afval te verwerken aanwezig op een hoger schaalniveau.

De uitdaging om het gemeentebestuur ook buiten haar grenzen te laten ‘regeren’
De uitdaging is om de interactie tussen deze thema’s die op verschillende schaalniveaus zich afspelen van bijpassende arrangementen tussen lokale bestuurders te voorzien om tot de vanuit duurzaamheid best mogelijk oplossingen te komen. Immers, de processen spelen zich misschien niet altijd af op de schaal van de gemeente, maar het bestuur is wel op het niveau van de gemeente georganiseerd. Zodra de duurzaamheid van dergelijke thema’s in gemeenten of bedrijven wordt gemeten kunnen lessen worden geleerd door het vergelijken van uitkomsten. Dan wordt bijvoorbeeld gezien dat grote groepen burgers hun inkomen verdienen in de grote steden waar ook bijbehorende milieu- en sociale problemen ontstaan, terwijl zij wonen in de groene en veilige randgemeenten waar hun kinderen opgroeien en zij goede voorzieningen op het gebied van scholing en gezondheid helpen in stand houden. De opdracht voor het lokale bestuur is om schakelvermogen tussen deze verschillende schalen te ontwikkelen. Daar begint tevens de wetenschap die kan helpen om te begrijpen waaruit werkende oplossingen wel of niet kunnen bestaan. Door het meten van duurzaamheid in zijn brede pallet aan aspecten worden interacties tussen de drie pijlers van duurzaamheid inzichtelijk en ontstaat de prikkel om voorbij de klassieke sectorale oplossingen te denken. Deze zijn immers vaak gericht op het vergroten van de steden en de economische infrastructuur in de hoop dat de sociale problemen dan vanzelf ook zullen verdwijnen. Dat is echter niet vanzelfsprekend. Het gaat erom te leren hoe beoogde duurzaamheidswinst beter kan worden gerealiseerd, ook in het grote aantal mid-size en kleine gemeenten in ons land.

maart 2015

Duurzaamheid 3: Waar zit de motor van de duurzaamheidsbeweging?

Duurzaamheid wordt nog vaak gezien als iets dat samenvalt met het toepassen van duurzame energie: windmolens langs de snelweg en op zee; of nog dichter bij huis: zonnepanelen op het dak van particuliere woningen. Maar de pretentie van het streven naar duurzaamheid is groter: het omvat het hele milieubeleid, zorgen dat er geen afval meer ontstaat, op weg gaan naar de circulaire economie. Duurzaamheid is behalve goed voor het milieu ook een economische kans. Immers, een schoon milieu en een winstgevende economie hoeven helemaal geen vijanden te zijn van elkaar, zij kunnen elkaar juist versterken. En waar wijkinitiatieven zijn genomen om energie te besparen kunnen zij naadloos overgaan in sociale initiatieven om eenzame ouderen op te vangen of dreigende vroegtijdige schoolverlaters gemotiveerd te houden. Duurzaamheid is een breed werkende en samenbundelende visie. Dat is het mooie eraan en tegelijk ook het lastige.

Immers, veel in onze samenleving is niet zo samenhangend georganiseerd, vooral niet bij de overheid. Het ergst tref je die verbrokkeling aan bij de rijksoverheid. Er is een ministerie voor dit en een ander voor dat, en elke minister wil zich op het eigen terrein profileren. Om onderlinge ruzies te voorkomen houden ze zich aan de stilzwijgende afspraak om zich zo min mogelijk met elkaars werk te bemoeien. Met uitzondering van de minister van Financiën, die kijkt bij alle ministeries mee of ze zich wel aan hun begroting houden. En dan is er natuurlijk nog de minister-president, die is er voor om de club bij elkaar te houden, de voortgang van het geheel te bewaken en het gezicht van het hele kabinet te zijn. Bij wie zou je nu verwachten dat duurzaamheid is ondergebracht? Bij de minister-president natuurlijk en in sommige landen vind of vond je dat ook.

Zo was het een speerpunt voor Tony Blair in het VK die ook een nationale Sustainable Development Commissie in het leven riep om hem te adviseren. In 2011 schafte een nieuwe regering de commissie helaas af. In hun afscheids persbericht staan behartigenswaardige opmerkingen.
‘The establishment of the Sustainable Development Commission (SDC) in 2000 was, in part, a recognition that government is not yet structured to be able to rise above the limitations of short term political and budgetary cycles and narrow departmental remits to make the kinds of long-term decisions and connected responses that these major challenges demand… There is a growing recognition that politics, the environment and commerce can no longer be treated as separate. A great deal of evidence shows that attempts to solve issues in isolation all too often result in perverse consequences elsewhere. Sustainable development is about seeing this bigger picture – now and in the future… Has the job been done? Emphatically not. In fact, to paraphrase Churchill, it has barely reached the “end of the beginning”. Embedding sustainable development into the architecture of Government and the work of the wider public sector is essential if we are to tackle most pressing issues of the day in a more joined-up way, a way which has the potential to deliver the sorts of benefits we can only dream of at present… But sustainable development involves every part of society, not just Government. Over the past ten years the SDC has found increasing and encouraging evidence of action at grassroots and individual level, as well as leadership in each sector of business, amongst NGOs and academic institutions. These activities, if scaled up and rolled out, could take us a long way towards a more sustainable future… Finally, it will also be essential to find ways of hard-wiring this approach over successive political cycles. If this is not done, we run the risk that the changes that have been made, and the benefits that have been so hard won step by painful step, will unravel. A Sustainable Development Act? A Commissioner for the Long Term? An Office for Future Generations? All have been mooted for the UK by a range of stakeholders and some have been established, or are being planned, in other countries, as a way of taking the future well-being of people and our planet out of short-term parliamentary cycles and partisan politics’.

In Duitsland profileert de Bundeskanzlerin Angela Merkel zich wel duidelijker dan de meeste andere regeringsleiders met duurzaamheid. Duitsland heeft ook een ‘Rat für Nachhaltige Entwicklung’ die bij haar jaarcongressen op deelname van Angela Merkel kan rekenen, al is het maar om kritiek op haar beleid als ‘launching customer’ van duurzame producten in ontvangst te nemen en daarop te reageren. Zij benadrukte juni 2014 nog dat ‘duurzaamheid het fundamentele doel en de basismaatstaf is voor al het handelen van haar regering’.

In Nederland hebben we zulke woorden ook van Jan Peter Balkenende gehoord, echter dat was pas toen hij minister-president af was. Ruud Lubbers is nog het dichtst bij een duurzaamheidsprofiel als minister-president gekomen, maar daarmee hebben we het in Nederland wel gehad. Van duurzaamheid op rijksniveau komt pas wat terecht als de minister-president erin gelooft en het overtuigend weet uit te dragen. Anders wordt het onderwerp alleen belegd bij een vakministerie, zoals het onder Mark Rutte bij de staatsecretaris voor Infrastructuur en Milieu terecht kwam. En wie daar zijn oor bij de ambtenaren te luisteren legt, verneemt dat men zich niet als ‘eigenaar van dit onderwerp’ wil opwerpen of het tot ‘de eigen core-business’ wil verheffen. Kortom de rijksoverheid in Nederland geeft niet thuis en fungeert daarmee niet als de motor van de duurzaamheidsbeweging.

Ligt dat anders op gemeentelijk niveau? Er zijn meerdere gemeenten die duurzaamheid hoog in het vaandel hebben staan en daarmee fors afsteken bij het landelijke beleid. In de College akkoorden van gemeentebesturen komt nogal eens voor dat men de duurzaamste gemeente van het land wil zijn of worden. Dat moeten we met een korreltje zout nemen. Meestal wordt daarmee bedoeld dat men met duurzame energie vaart wil maken of voortvarend de CO2-emissies van het verkeer te lijf wil gaan. Op zich prima, maar daarmee is nog niet de brede invulling van duurzaamheid bij de horens gevat. In sommige gemeenten gebeurt dat wel op basis van een besluit van het hele College. Dat is mooi, want in beginsel bestaat in Colleges een zelfde spanning tussen wethouders als in het kabinet tussen ministers. Soms zie je dat twee wethouders met duurzaamheid zijn belast, de één met de economische en milieuaspecten en de ander met de sociale aspecten. In gemeenten komt er al met al meer van integrale duurzaamheid terecht dan op rijksniveau.

Maar de echte motor voor de duurzaamheidsbeweging vinden we op plekken waar een autonome persoon de vrijheid heeft om zelf een besluit te nemen zich vrijwillig hiervoor in te zetten. Dat vind je als het gaat om de inrichting van je persoonlijke leven of bij de leiders van kleine ondernemingen. Daar zitten de echte motoren van duurzaamheid. En soms zijn er ook visionaire en moedige CEO’s van grote bedrijven die eerst persoonlijk deze weg inslaan, en daarna ook hun hele organisatie (bijv. Unilever) weten mee te krijgen. Waar één mens de mogelijkheid heeft om het verschil te maken komt duurzame ontwikkeling het eerste tot stand. Wel logisch eigenlijk dat je dit eerder bij bedrijven vindt dan bij overheden.

26 februari 2015

Duurzaamheid 2: Welke houding vraagt het van jezelf?

Soms hoor je dat duurzaamheid inmiddels een achterhaald begrip is. Het gaat inderdaad al een hele tijd mee. Maar het zou zonde zijn om een thema dat nu pas vaart krijgt in de praktijk van alledag weer weg te gooien en te vervagen door thema’s als resilience (weerbaarheid), innovatie of wat dan ook. Aan het duurzaamheidsthema zien we juist dat zo’n groot ideaal decennia nodig heeft voor het in de samenleving grote groepen bereikt en zijn transformerende werk gaat doen. Duurzaamheid is een moderne vertaling van vroegere thema’s, van wat vroeger solidariteit, broederschap, rentmeesterschap, hygiëne en voorspoed heette. Het weerspiegelt het gegroeide bewustzijn van de samenhang der dingen dichtbij en ver weg. Het komt voort uit het bewustzijn dat er op onze planeet wel tijdelijk maar niet permanent problemen op anderen kunnen worden afgewenteld. Dat onze planeet de boom is waarin we zelf nestelen en die ons voedt. Dat andere landen samenhangen met ons eigen land. Dat het niet gaat om onze voorspoed alleen, maar om die van ons allemaal. Dat het niet gaat om ons eigen belang alleen, maar om ons collectieve belang. Daarom is duurzaamheid een zaak van onze houding als manager, producent, consument, familielid en burger.
In een eerdere blog (duurzaamheid 1) schreef ik al over vijf duurzaamheid houdingen:
1. overleven door alles in te zetten voor je eigen belang,
2. je houden aan de regels,
3. onderhandelen over het best mogelijk compromis,
4. vooraf vrijwillig rekening houden met anderen, en
5. gezamenlijk je open stellen voor de best mogelijke oplossing voor het geheel.
Nu zal daarop uitgebreider worden ingegaan.

Het bestaansrecht van je eigen belang

Het is niet zo dat de hogere houdingen altijd de beste opties zijn. Elke houding heeft zijn eigen bestaansrecht. Een kunstenaar moet egoïstisch en eigenwijs zijn op het moment dat hij of zij wil scheppen. Evenzo geldt dat voor ouders die een ‘ruimte’ willen veroveren voor het bestaan van hun gezin.

Het collectieve belang blijft altijd relevant

Maar tegenover al die gerechtvaardigde strevingen naar het eigenbelang staat ook het collectieve belang om de gemeenschappelijke bestaansvoorwaarden in stand te houden. Daar komt de overheid, dat zijn wij gezamenlijk, voor op. Wie aantast wat voor ons collectieve voortbestaan essentieel is [de rechtstaat, een schoon milieu, een goede gezondheidszorg, een adequate defensie van het grondgebied, de wegen en dijken, etc.], die moet tot de orde geroepen worden. Het meest duidelijk komt de overgang van de eerste naar de tweede houding in beeld in de klassieke Western films van naar bijvoorbeeld goud zoekende mannen en de sheriff die law and order in de stad moet bewaken. In Nederland is dezelfde discussie momenteel aan de orde rond de ruimte die (potentiële) jihad strijders moet worden geboden die wel de rechten maar niet de plichten van de rechtstaat onderschrijven. Het je aan de regels houden blijft, net als het opkomen voor je eigen belang, altijd relevant.

Mutual Gains

Maar er is meer. Want een samenleving die zich alleen aan de regels houdt verstart. Ieder mens heeft ook een ondernemende kant in zich, die binnen het zoeken naar het eigen belang en binnen de regels van de gemeenschap, nieuwe kansen zoekt door met anderen afspraken te maken en deals te sluiten. Dat vraagt interactie met anderen, luisteren naar wat de ander wil en een weg zoeken om het eigen belang en het belang van de ander tot een voor beiden zo gunstig mogelijk resultaat te brengen. Het handje klap op de markt over de prijs van handelswaar is een uitstekend voorbeeld hiervan. Wie vanuit macht de ander wil dwingen om tot een afspraak te komen zal geen optimaal resultaat bereiken. Een onderhandelingsaanpak die voor beide partijen het best haalbare wil bereiken is bekend geworden als Mutual Gains. Belangrijke voorwaarde is vertrouwen in wat beide partijen te bieden hebben en dat wat ze zeggen ook klopt. Als je fruit koopt dat achteraf half verrot blijkt zal je als de koper niet meer terug komen bij de groenteboer of scherper afdingen. Iedereen is wel vertrouwt met deze drie basishoudingen.

Wanneer de overheid kan terugtreden…

Het vernieuwende van duurzaamheid is dat in het maatschappelijke verkeer er een nog verder ontwikkelde houding begint te ontstaan. Dat is de duurzaamheidshouding. Deze vierde houding getuigt van inclusief denken, het vooraf meenemen van alle belangen in je beslissingen en initiatieven. Sommige bedrijven gaven daarbij het voorbeeld door milieugroepen, het WNF of Natuurmonumenten e.d., bij het ontwikkelen van nieuwe projecten van het begin af aan mee aan tafel te vragen. Niet langer werd macht het leidende beginsel, maar inleving in de werkelijke argumenten van de andere partijen. Daarbij moeten partijen elkaar niet alleen kunnen vertrouwen, ze moeten ook sympathie voor de overwegingen van elkaar gaan opbrengen. Wanneer projecten zo tot stand komen kan de overheid in zekere zin terug treden. Het collectieve belang heeft immers in de vorm van belangen van al de deelnemers bij de ontwerp fase al meegespeeld. De overheid kan volstaan met controle achteraf. Het is nog moeilijk om zulke projecten van de grond te krijgen, want al gauw zitten er ook mensen aan tafel die zelf niet anders dan vanuit de eerste of tweede duurzaamheidshouding kunnen denken. Helaas is dat vooral bij het monopolistische grote bankwezen in Nederland nog steeds het geval. Of het project moet langs ambtenaren die vast zitten in de gepolariseerde kaders die gebruikelijk waren bij de overheden.

Kwetsbaarheid aan durven

Het zal duidelijk zijn dat de nog verder ontwikkelde vijfde duurzaamheidshouding het minst vaak voorkomt. Daarbij gaat het om groepen die voortkomen uit de groep waar de vierde houding heeft post gevat en die met elkaar het aandurven zich nog kwetsbaarder op te stellen. Zij staan open om te helpen verwezenlijken wat voor het collectief als potentiele beste oplossing naar voren komt. Er zijn bedrijven die in een aantal opzichten zover willen gaan. Jonge startende bedrijven maar ook gevestigde bedrijven die zich niet alleen willen richten op het verkopen van hun producten maar ook op het oplossen van een maatschappelijk vraagstuk als een duurzame wereld energie voorziening, ondervoeding of juist obesitas.

Duurzaamheid is afhankelijk van mensen die het zelf willen

Praten over houdingen is een stuk makkelijker dan in je dagelijkse leven vanuit een hogere duurzaamheidshouding handelen. Ieder zal in zijn of haar persoonlijke leven merken dat een mens niet gekoppeld is aan één van deze vijf houdingen. In ieder van ons spelen ze alle vijf voortdurend een rol. De opgave is om in elke situatie bewust de best mogelijk houding te kiezen en van daaruit te vertalen welk gedrag daarbij hoort. Leiderschap is de groep betrokkenen oproepen om de eerdere dominante houdingniveau een stap hoger te brengen en dat voor te leven. Toen de eerste milieuconvenanten tot stand kwamen moest de gepolariseerde tweede duurzaamheidshouding overwonnen worden. Bij bijvoorbeeld het convenant met de basismetaal industrie was het de CEO van Hoogovens die een leidende rol naar de branche speelde en zo het vertrouwen van de deelnemers wist te winnen om met de overheden tot lange termijn afspraken over het drastisch verminderen van de vervuiling te komen.
Het omgekeerde komt ook vaak voor. Sommige omstandigheden leiden gemakkelijk tot het terugvallen in lagere houdingen. Wanneer mensen in een echtscheidingsprocedure zitten kunnen vroegere geliefden die alles voor elkaar over hadden tot hun eigen verbijstering ontdekken dat ze de ander in hun machtsstrijd en overlevingsdrang nog niet het kleinste meubelstuk meer gunnen. De rol van de mediator is dan om beide partijen naar het hogere derde niveau op te trekken om een rechtvaardig compromis te sluiten. Wie deze vijf houdingen als innerlijk kompas weet te hanteren maakt kans zichzelf aan de eigen haren uit het moeras te trekken. Duurzaamheid is immers geheel afhankelijk van mensen die het zelf willen.

5 september 2014

Duurzaamheid 1: wat is het nu wel en niet?

Het is eigenlijk een wonder dat duurzaamheid als onderwerp nog steeds actueel is. Als begrip gelanceerd in 1987 door de VN commissie Brundtland, is de gedachte afgedaald van internationaal optredende regeringsleiders en visionaire ondernemers naar landen. En nu, bijna 30 jaar later, is het gedachtegoed volop werkzaam in de vorm van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen bij bedrijven en als duurzaamheidsbeleid bij gemeenten. Het duurzaamheid denken is aangeland bij de mensen die er toe doen omdat zij het handen en voeten geven. Tegelijk merk ik dat er nogal eens verwarring heerst over wat er nu eigenlijk mee wordt bedoeld.

Wat is verduurzamen?

Want het woord duurzaamheid betekent op zich dat je wat er nu is wilt ‘verduurzamen’, dus voor altijd wilt conserveren. Maar dat wordt er juist niet mee beoogd! Duurzaamheid komt van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’, in het Engels ‘sustainable development’. Dat wil zeggen dat er een ontwikkeling van de samenleving plaatsvindt die ‘houdbaar’ is, die dóór kan gaan, omdat de ontwikkelingskansen die de huidige generatie heeft dezelfde blijven of zelfs toenemen voor toekomstige generaties. Duurzaamheid wil de ontwikkelingskansen van de huidige situatie dus niet conserveren maar dynamiseren en vergroten voor hen die na ons komen. En dat kan alleen als ontwikkelingen niet vanuit een eenzijdig belang maar vanuit een gelijkwaardigheid van alle (economische, milieu en sociale) belangen worden vorm gegeven. Die condities voor duurzame ontwikkeling, daar gaat het eigenlijk om.

Duurzaamheid is meer dan energiebeleid

Een net aangetreden wethouder in een gemeente zal enthousiast aan de slag willen gaan met zo’n positief onderwerp als duurzaamheid, om dan te ontdekken dat het een veelvormig onderwerp is. Want meestal denken gemeenten dat duurzaamheid min of meer gelijk staat aan klimaatbeleid en energiebesparing. Zo stelde het College van de gemeente Amsterdam in 2010: ‘Amsterdam is in 2014 duurzaam’. Ik denk dat zij bedoelden dat het College van B&W haar klimaatmaatregelen in 2014 zal hebben uitgevoerd. Maar duurzaamheid is meer dan dat. Soms gaan gemeenten een stapje verder en vatten zij het hele milieubeleid onder duurzaamheid. ‘Wij willen een groene gemeente zijn, die werkt aan de kringloopeconomie,’ hoor je dan. Het hergebruiken van producten en stoffen hoort er zeker ook bij. Als gemeenten in een visie document stellen dat duurzaamheid meer is dan milieubeleid omdat er met duurzame initiatieven op energie en klimaat gebied en rond de circulaire economie ook economische kansen worden geschapen, is dat al dichter bij de waarheid. Maar duurzaamheid is ook het zo inrichten van initiatieven en projecten dat niet alleen milieu en economie maar ook de sociale kansen in een gemeente verbeteren. Dus dat er meer werk ontstaat, de gezondheid verbetert, kunst en cultuur floreren, de bevolking meer participeert in de samenleving e.d. Bij deze brede invulling van duurzaamheid, die zo’n 10% van de grote gemeenten in ons land voor ogen staat volgens een Telos onderzoek van 2014 (Gemeentelijke duurzaamheid: hoe organiseer je dat?; www.telos.nl), hoor je als bezwaar dat zo gezien alles er onder valt en dat duurzaamheid daarmee een onhanteerbaar begrip is geworden.

Meer dan een vaag en alles omvattend begrip, het gaat om de houding

Is duurzaamheid zo vaag en breed dat het inderdaad onhanteerbaar is? Ik vind van niet. Maar de ambitie tot een aanpak waarbij milieu, economische en sociale aspecten tegelijk worden betrokken bij initiatieven is niet zoiets als een project runnen in de klassieke zin. Duurzaamheid kan niet even voorgeschreven worden in een wet of regels of ene programma van eisen, het is een houding, een morele ambitie die mensen zelf moeten willen. Dat is het grote verschil met de klassieke aanpak waar we mee vertrouwd zijn. Ik heb om dat te verduidelijken een vijftal duurzaamheidshoudingen onderkend (zie Sustainable Development Drivers, uitgever Edward Elgar, Cheltenham UK) die je bij personen, bedrijven en overheidsorganisaties kunt aantreffen. Je kunt ze ook meten en er onderzoek mee doen. De eerste, minst duurzame, houding is die van overleven, alleen je eigen belang laten tellen. Al wat meer duurzaam is de houding van je houden aan regels van gemeenschappelijk belang, je houden aan wat de wet voorschrijft. De derde houding is die van onderhandelen over een compromis, een convenant, daarbij moet je vrijwillig ook oog hebben voor het belang van de ander. De vierde houding is de eigenlijke duurzaamheidshouding, daarbij houd je bij je initiatieven vrijwillig rekening met alle andere belangen. En dan is er nog een vijfde houding, waarbij je je gezamenlijk open stelt voor de potentieel best mogelijke oplossing voor alle betrokkenen. Zelfs van deze laatste houding komen er steeds meer voorbeelden, zoals in genoemd boek is beschreven.

Duurzaamheid moet je zelf willen

Dit maakt duidelijk dat duurzaamheid door ieder die er bij betrokken is gewild moet worden. Anders zal het niet lukken en vervalt het tot regels voorschrijven, ze streng controleren en het resultaat is dat onwillige deelnemers kijken hoe ze er de kantjes vanaf kunnen lopen. Niet voor niets riep mevrouw Gro Harlem Brundtland, destijds premier van Noorwegen, in 1988 haar toehoorders tijdens een klimaatcongres in Toronto op met de woorden: ‘we must upgrade our civilisation’. Dat is waar we met duurzaamheid aan gaan staan. En dat dit kan bewijzen voorloper gemeenten en bedrijven waar het bestuur en de CEOs hun nek uitsteken en meer najagen dan prestige projecten en shareholder value alleen.

23 augustus 2014