Over duurzaam Nederland tussen Delfzijl en Cadzand

Over duurzaam Nederland tussen Delfzijl en Cadzand

Verslag van mijn reis zomer 2013 langs de Noordzeekust

 

19 juli

Buiten zingt de zomer. Een strak blauwe lucht bevestigt al dagen mijn ideaalbeeld van de zomer rond mijn verjaardag, quatorze juillet. Bij dit weer voel ik me helemaal thuis en kan ik me ontspannen. Ik heb daardoor een groot verlangen gekregen om de Utrechtse heuvelrug te verlaten en naar het water, de kust, de zee te gaan. Eerst dacht ik aan Zeeland, Zoutelande, waar ik als kind met mijn ouders en broertje de zomervakanties doorbracht. Maar ons vroegere pension Haga bleek al volgeboekt. Ik liet het rusten tot ik me realiseerde dat ik gewoon zou blijven doorwerken om dan ineens te ontdekken dat de herfst zich al aankondigde en de zomer voorbij zou zijn. Nee, ik moest er gewoon op uit. Maar waarheen? En met welk doel? Ik heb graag een doel, een thema om me op te richten. Er viel me nog geen thema in. De dag waarop ik wel zou moeten weggaan, omdat ik anders al weer in een periode met afspraken terecht zou komen, naderde en excuses van werk dat ik eerst nog moest afmaken verdampten stuk voor stuk.

Vanmorgen was het dan zover. Ik had een heel algemeen thema bedacht dat me toch de moeite waard leek. Ik zou de hele Nederlandse kust in etappes langs reizen. Kon ik eventueel geen hotel vinden om te overnachten dan was daar altijd nog de uitweg om dat thuis te doen. Ik nam me eerst voor om op die verschillende plekken na te gaan hoe duurzaamheid daar had vorm gekregen. Maar ik kreeg er geen beeld bij hoe ik dat eenvoudig in kaart kon brengen. Ik verkleinde het toen maar tot het voornemen om op elke plek te beschrijven wat ik erbij voelde, wat me opviel, hoe oorspronkelijk het nog was, of ik er blij of droevig van werd.

 

Deze eerste dag ben ik naar het uiterste noorden van ons land gereden, Delfzijl. Omdat ik langs Assen zou reizen en er daar een interessante expositie was over de Dode Zee rollen, besloot ik hier ook langs te gaan. De Dode Zee rollen hadden mijn fantasie al vanaf mijn jonge jaren geprikkeld toen onze Nederlands Hervormde predikant erover vertelde. Zij waren eind jaren veertig gevonden in de grotten van de bergen rond de Dode Zee na 2000 jaar verborgen te zijn gebleven. Deels waren ze nog ongeschonden. Ze vormden het bewijs dat de Bijbel historische wortels had en ze getuigden van een groep, de Essenen, waar Jezus mee verbonden zou zijn geweest. Die rollen lagen nu in Assen en ik was nieuwsgierig om daar nader kennis mee te maken. Alvorens  aan te komen in Assen passeerde ik kamp Westerbork. Ik had me niet gerealiseerd dat dit vlak bij Assen lag. Van hier werden de Joden, waaronder ook Etty HIllesum, wiens boeken ik zeer intensief heb gelezen, naar de gaskamers in Duitsland gedeporteerd. Een koude rilling liep over mijn rug. Hier had het monster zich uitgeleefd. Maar al gauw was ik in Assen en vond het mooi met wit marmer gerenoveerde Drents Museum waar de tentoonstelling smaakvol en levendig was ingericht. De rollen zelf vielen me echter tegen. Er zijn er in totaal bijna 1000 gevonden en ze zijn grotendeels op leer geschreven. Veel rollen waren ook gefragmenteerd. Acht rollen hebben de reis naar Assen gemaakt. In een geklimatiseerde kleine ruimte mocht je één voor één even een blik op de originele fragmenten werpen door een knopje in te drukken waardoor ze een paar seconden werden belicht. Dit alles om verdere beschadiging te voorkomen. Het is niet meer dan een fossiel overblijfsel van wat 2000 jaar geleden als levende ervaring aanleiding tot het schrijven op de rollen is geweest. Die levende impuls is in het museum niet te vinden, mocht ik ook niet verwachten, maar had ik ergens wel gehoopt. Net zo als bij een bezoek aan de mummies van enkele farao’s in het Cairo Museum, waar ik nog wel een energetische lading kon ervaren die met de lichamen van de mummies was verbonden.

Gewapend met twee mooie boeken over de Dode Zee rollen met foto’s en uitleg, reed ik door richting Groningen en Delfzijl. Veendam zag ik op de borden. Leuk, daar had ik nog herinneringen aan omdat ik hier als student mijn stage had doorgebracht voor mijn chemie studie. Ik verbleef zes weken bij een hospita in Veendam en werkte bij de aardappelmeelfabriek van Avebe. Was een leerzame tijd, ook omdat de mensen erg openhartig waren en ik voor het eerst op mezelf leerde staan.

Na Groningen wordt het land leger en lager. Dan passeer ik Appingedam. Tenslotte komt Delfzijl in zicht. Langs de Handelshaven is er een hotel restaurant waar ik me aanmeld. Maar zij hebben geen kamer meer vrij. Een paar Duitsers drinken een biertje op het terras. Ik wordt doorverwezen naar een ander hotel dat nog wel ruimte heeft. Ik verwacht een achteraf gelegenheid aan te treffen maar het blijkt een buiten de dijk op palen gebouwd modern hotel met een wijds uitzicht over de Eems-Dollard. Het heet Eemshotel. Beter had ik het niet kunnen treffen. Een frisse bries zorgt voor een aangename verkoeling. Af en toe krijst een zeemeeuw uitdagend. In de verte varen zeeschepen en aan de overkant bij Embden staan windmolens en verrijst industrie, net als rond de haven hier. De Eems presenteert zich als een groot wad dat nu onder water loopt. Als ik tijdens het avondeten richting het noorden kijk zie ik in de nevelige verte een energiecentrale, andere grote gebouwen en minstens 50 windmolens. Dat is Eemshaven, legt de jonge vrouw die mij bedient vriendelijk uit. Het krioelt aan de oevers van de Eems-Dollard van de windmolens. Beide landen kunnen op deze open en winderige grens al dit geklapwiek mooi kwijt. Ik bevind me op de ene uithoek van mijn reis. De plek heeft geen strand en geeft ook geen kustplaats gevoel. Vermoedelijk is het hier om die reden niet erg toeristisch, al lopen er wel verdwaalde Duitsers rond die een dagje de grens zijn overgestoken. Ook heeft Delfzijl een heus Zeeaquarium museum, dat op het vasteland tegenover het hotel ligt. Vermoedelijk is het door het mooie zomerweer daar nu niet druk. Waarom zou je ook naar Delfzijl komen als toerist? Wat hier is te vinden kan ook elders gevonden worden, bij het Lauwersmeer of de Friese binnenmeren. Kortom, het is hier een aangename maar weinig spectaculaire uithoek, waarvan mijn hart niet sneller gaat kloppen. Het is een wonder dat er nog zoveel industriële bedrijvigheid rond de haven is ontstaan. Bestuurders hebben zich daar natuurlijk heel sterk voor gemaakt als tegenprestatie voor het goud van het aardgas dat de regenten uit Holland de Groningers afhandig hebben weten te maken. Slochteren ligt hier niet ver vandaan. Wat hier aan industrie en zeehaven is verrezen kan nauwelijks als een passende tegenprestatie voor het plunderen van de lokale bodemschatten worden gezien.

Ik kijk op en zie dat de lucht is betrokken. De wind rukt aan het raam. Grijze laaghangende wolken trekken jachtig het land in. In Delfzijl duurt de zomer niet lang.

 

20 juli

De ochtend begint grauw. Onder me klotsen de golven tegen de beschoeiing van de dijk langs het Eems estuarium.

Nederland is eigenlijk een afspiegeling van het deel van het Europese continent dat ten noorden van de Pyreneeën en Alpen ligt waar het rivierwater naar het noord-westen stroom. Zo vormen zich onder meer de rivieren Garonne, Loire, Seine, Schelde, Maas, Rijn, Elbe en Weser. In het klein herhaalt zich dat patroon in Nederland met de Schelde, Maas, Waal, Lek, IJssel, de Overijsselse Vecht en de Eems. Onze kustlijn van het zuidwestelijke puntje bij Cadzand tot aan Delfzijl is binnen dit groter plan als een waaier die wordt uitgevouwen tussen de Westerschelde en de Eems. Ik heb er nooit eerder bij stilgestaan dat al die waterinhammen langs onze kust met dijken zijn getemd behalve de wateren langs onze grenzen. Voor de Eems-Dollard ligt geen dijk met sluizen, evenmin als dit het geval is bij de Westerschelde. Verder is dat bij alle grote wateren wel het geval, van de dammen bij  Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet tot de dijken voor het IJsselmeer en Lauwersmeer. Dat ga ik de komende dagen allemaal nog zien.

Vandaag voert mijn reis eerst nog wat noordelijker tot ik op het noordoostelijke puntje van het Groninger vasteland het industrieterrein bij de Eemshaven vind. De windmolens draaien wild en maken telkens als een rotorblad passeert een sissend, snijdend geluid. Het wemelt hier van deze molens. Wat verderop zie ik hoe de drie bladen op de rotor worden gemonteerd en hoe enorm groot, toch zeker 10 meter lang, deze bladen zijn. Eenmaal in elkaar gezet worden ze opgestapeld op een zeeschip om naar elders te worden gebracht. Er is hier wat noordelijker ook een kleine haven met een Ferry naar de nabijgelegen Waddeneilanden waarvan, aan de auto’s te zien, vooral Duitsers gebruik maken. Weer een stuk natuur opgeofferd aan de vooruitgang, denk ik met een zucht. Het is nog lege natuur, er hangt hier nauwelijks een geur van geschiedenis. Het doet me meer aan de Maasvlakte bij Rotterdam denken.

 

Er is geen reden om hier lang te blijven. Bovendien is het nog steeds bewolkt. Ik vervolg mijn reis richting Lauwersoog en het Lauwersmeer. Onderweg zie ik lange akkers met in bloei staande aardappelplanten, en weidse weilanden met koeien en schapen. Ook hier ben ik nog nooit geweest. Wat ooit de Lauwerszee was, is nu door een dijk van de zee afgesloten. Zelfs dit stukje water hebben we met een dijk getemd. Achter de dijk zijn er eilanden en meertjes ontstaan in het Groninger deel. In Friesland is er een veel groter meer achtergebleven. Op het punt waar de zeedijk begint gaat een veerboot naar Schiermonnikoog. Het is hier al wat levendiger en meer toeristisch dan in Delfzijl. In Friesland valt me op, al kan ik niet de vinger leggen op het waarom, dat het land minder leeg aanvoelt, alsof er meer bezieling in hangt. Er staat een waarschuwend bord langs de weg voor gladheid door ‘modder’. Leuk dat woord modder. Daar zit ook het woord moeder in. Modder is moederkoek, vruchtbare prut waar planten goed op gedijen.

Al heb ik als doel voor vandaag Harlingen uitgekozen, eerst wil ik een bezoek brengen aan Dokkum. Op de lagere school leerde ik dat Bonifatius in Dokkum is vermoord. Dat wil ik nu weleens van dichtbij zien.

 

Bij het VVV in Dokkum koop ik een boekje over Bonifatius, een ijverige Engelse monnik die eerst onverrichter zaken uit Friesland vertrekt en decennia later op 80-jarige leeftijd nogmaals naar Friesland terugkeert. Nu is hij een in Rome gewijd bisschop. Hij heeft grote successen in het bekeren van heidenen  behaald in Duitsland. Op een nacht, wanneer zijn tentenkamp met vijftig geestelijken is opgeslagen op wat nu de Grote Markt is, wordt hij overvallen door een groep mannen die vijandig tegenover zijn werk staan en knechting door de kerk vrezen. Hij wordt met een bijl gedood, evenals alle andere geestelijken in zijn gezelschap. Niet mis. Zijn lichaam wordt in Duitsland begraven. Vanaf dit moment begint Dokkum merkwaardig genoeg te groeien en wordt het tot een soort bedevaartsoord, inclusief een aan Bonifatius’ genezende kracht toegeschreven zoetwaterbron. En dat terwijl zijn stoffelijk overschot in het buitenland ligt. In het Admiraliteitsgebouw weet een voorlichtster me te vertellen dat Dokkum en zelfs Leeuwarden vroeger via open water met de Lauwerszee verbonden waren, zodat hier het getij nog merkbaar was. Dokkum begon als een dorp op twee terpen in een vaak nog overstroomd gebied. Dit hele deel van Friesland kon worden vergeleken met de Biesbos, vol eilanden en kreken, totdat van de Biesbos afkomstige dijkenbouwers, woonachtig in Gorinchem, naar deze streek kwamen om ook hier dijken aan te leggen. Nu nog zijn er plaatsen waar nazaten van deze dijkenbouwers een afwijkende taal spreken. Hier in Dokkum was een ‘zijl’, wat sluis betekent. Ze wees me aan dat de elfstedentocht tussen Leeuwarden en Dokkum precies voor deze sluis zijn keerpunt heeft  waar de rijders worden afgestempeld. Ik trek tevreden naar het einddoel van mijn reis deze dag: Harlingen.

Hier begint het toeristische kustleven te komen. Het moet vooral de veerdienst naar Vlieland en Terschelling zijn die het gezellige vertier oproept. Harlingen heeft een Noorder- en een Zuiderhaven voor plezier vaartuigen. Daarnaast is er een derde haven voor de grote veerschepen en de visserijvloot. Ik vind na enig zoeken een hotel in de binnenstad, hotel Centraal, en ga bij de havens kijken. De zon breekt eindelijk door en ik vind een terrasje uit de wind bij hotel Zeezicht. Vlak voor me manoeuvreren de schepen aan het einde van de dag de haven in zodat er steeds wat te doen is. Regelmatig klinken de drie stoten van de scheepstoeter van de veerboot als die zich losmaakt van de wal. Dit komt dicht bij het perfecte vakantie gevoel.

 

21 juli

Als ik wakker word zie ik door het slaapkamerraam een strakblauwe lucht naast het vak dat grenst aan de kerk. Het gesnerp van zwaluwen weerklinkt luid in de heldere ochtend. Het vertedert me altijd omdat het me doet denken aan de weken die ik als 55-jarige tijdens mijn sabbatical leave op Patmos doorbracht. Daar was dit geluid ook niet van de lucht en het begeleidde mijn intense innerlijke ervaringen, die ik nog steeds beleef als een hoogtepunt, misschien als mijn hele leven achter me ligt wel als hét geestelijke hoogtepunt, van mijn leven.

Het weerbericht voorspelt een warme dag. De komende dagen zal  de temperatuur 30 graden of hoger worden. We gaan een hittegolf tegemoet.

Ik rijd richting Afsluitdijk. Mijn eindbestemming vandaag is Den Helder. Ik hoop daar nog een hotelkamer te vinden, al doet de drukte op de weg het ergste vermoeden. In de richting van Noord-Holland is de weg veel drukker dan andersom. Het is zondag. Waar komen al die mensen vandaan en waar willen ze naartoe? Halverwege de Afsluitdijk stop ik even. Hier zie ik voor me wat ik bij meetkunde op de middelbare school leerde: een rechte lijn komt vanuit het oneindige en gaat naar het oneindige. Zover het oog reikt zet de dijk zich voort. Werk van tekentafel-ingenieurs. Toch wagen fietsers het erop als ze aan de reis over de dijk beginnen in de verwachting dat ze eens op hun bestemming in het oneindige aan zullen komen. En ik zelf verwacht dat natuurlijk ook. Hier blijkt het oneindig verre toch bereikbaar. Het is allemaal een kwestie van perceptie en perspectief.

Aan het einde van de dijk sla ik af richting Den Oever en Den Helder. Voor de afslag begint de file al. Holland is vol, je ervaart het aan den lijve. Dat is het verschil met Friesland en Groningen. Daar is nog ruimte. Ik heb vandaag geen grote reis voor de boeg en besluit daarom in Den Oever te stoppen. Het is immers ook een vissersplaats aan de open zee, dus passend in mijn thema . Met wat moeite kom ik langs smalle straatjes bij de van elk toerisme gespeende haven waar tientallen vissersboten uit Wieringen en Den Oever liggen. Er is een grote visafslag waar ook in het Duits staat aangekondigd dat hier ‘s zaterdags vis kan worden gekocht. Ik drink op een terras koffie en lees onder een parasol in mijn boek. Dit is mijn vorm van vakantie.

’s Middags rijd ik de resterende kilometers naar Den Helder. Deze reis is een herhaling in spiegelbeeld van de reis van gister. Den Oever spiegelt Harlingen en de dijk langs het Lauwersmeer kom ik tegen als de dijk langs het Amstelmeer en dan dient het industriële Delfzijl zich aan in de vorm van Den Helder met zijn marinehaven. Ik verwacht bij een kale haven met marineschepen te komen en een stad die door de bezuinigingen een beetje in verval is geraakt. Als ik afwijk van de hoofdwegen kom ik inderdaad in wat vervallen buurten met kleine burgerwoningen. Maar op weg naar de veerdienst richting Texel verandert het beeld. De wegen zijn nieuw en ruim. Er blijkt een hotel-restaurant op de kop van het vasteland en een boulevard langs de zeewering die ideaal is voor fietsers. Alleen al voor het uitzicht rijd ik erheen. Tot mijn verrassing kan ik nog een kamer boeken in hotel Lands End, met uitzicht op zee. Het Marsdiep ligt voor mijn voeten. Het enige dat tussen het water en mijn kamer staat is de neerwaartse glooiïng van de dijk en het lagere fietspad langs de geasfalteerde boulevard. Zo’n 30 meter van mijn kamer begint het water. Waar kom je dat in Nederland tegen? Ik zie het strand van Texel in de verte schitteren. Regelmatig glijdt de in vergelijking met de zeilbootjes monsterachtig grote veerboot langs naar de overkant en terug. Opnieuw heb ik het erg getroffen met mijn kamer. De bries maakt dat het nog fris aanvoelt ondanks de bijna 30 graden die de thermometer aanwijst.

Voor het avondeten verken ik de haven en zoek het deel waar de marine huist. Maar hier kan je als burger niet op. Het met ons belastinggeld opgebouwde eigen wereldje van de marine wordt voor ons afgeschermd. Ik maak bij de slagbomen rechtsomkeert en rijd in de tegenover gestelde richting. Aan de Noordzeekant vind ik bij Huisduinen een restaurantje boven op de zeedijk. Terwijl ik in de HP lees over de lang geleden plaatsvindede escapade van Ruud Lubbers als aankomende premier met een hocky-vriendin en tegelijk nood gedwongen de stoere verhalen aanhoor van een Amsterdamse aannemer die aan de tafel naast me zit, koestert de avondzon ons allen vriendelijk. Dit is zomer.

Terug in mijn hotelkamer zie ik op tv het interview van Linda de Mol met Chantal Janzen en Barry Atsma. Nooit geweten dat Chantal Janzen als 21-jarige met Johnny de Mol vriendjes was. Het is allemaal incrowd, de presentatoren en sterren die ons vanuit Hilversum dag en nacht bezig weten te houden. Wanneer stoppen we eens om er naar te kijken? Ik zet de tv uit.

Buiten sluipt het grijsblauwe duister van de nacht naderbij. Alles verandert behalve het geluid van de golfslag dat zich niet aan dag of nacht stoort. Ik besef dat ik op het mooiste plekje van Den Helder zit.

 

22 juli

Wakker gemaakt door het schitterende zonlicht vanuit de hemel en de zee. De wind is gaan liggen. Het doet denken aan Middellandse-zee-weer. Ik ontbijt in de zon op het grasveldje voor het hotel van waar je de zee kunt overzien en de veerboot die hiernaast aanlegt goed kunt zien komen en gaan. Wat ga ik vandaag doen? Ik lees in de krant dat het de afgelopen dagen een gekkenhuis langs de kust van Zandvoort tot Zeeland is geweest. Misschien zal ik vanavond naar huis gaan om de planten water te geven en morgen dan weer naar de kust rijden. Misschien ook niet. Ik neem me voor eerst naar Egmond aan Zee te gaan. Over Bergen en de kunstmatig geforceerde duindoorbraak bij de Kerf lees ik op internet van Afra Botman[1] een reisverslag in Trouw uit 2002. Ik citeer een paar onderdelen:

 

‘Tussen Bergen en Schoorl aan Zee is de duindoorbraak De Kerf, die in 1997 met bulldozers werd geforceerd. We willen zien hoe het ermee staat…Waar een aantal golfbrekers de zee insteken, is aan de duinenkant een open vlakte. De voor Nederlandse begrippen vanzelfsprekende doorlopende duinenrij is daar onderbroken. Door de twintig meter brede opening zien we een zandverstuiving, met meteen daarachter bos en de volgende duinenrij … In de jaren zeventig was op deze hoogte een spontane duindoorbraak geweest, destijds door Rijkswaterstaat onmiddellijk weer gedicht. Maar toen ontstond wel de discussie: het duingebied is op deze hoogte zo breed, waarom niet bij wijze van experiment de natuur haar gang laten gaan? In 1997 was men bereid een slufter te laten ontstaan, waar de zee een aantal keren per jaar de duinvallei kon binnendringen. In het zoet/zout vochtig milieu zouden bijzondere planten gedijen (onder meer zeeraket en parnassia) en vogels nestelen. Tot nu toe zijn de zware noordwesterstormen echter uitgebleven, waardoor de zee de Parnassiavallei niet is binnengestroomd. Het gebied is gaan verstuiven en slibt langzaam dicht met zand… Verderop gaan we rechtsaf, de Blijdensteinsweg op. Wie daar linksaf gaat, komt na ongeveer 2 kilometer in Bergen-Noord uit. ..We volgen de Blijdensteinsweg, houden links aan en gaan richting Bergen aan Zee, langs de Verspeyckweg. Het schelpenpad gaat over in verharde weg. We lopen door het bos tot we uitkomen bij Het Zeehuis, een voormalig ‘kolonie-gebouw voor jong Nederland’ zoals de pui vermeldt. ….Voorbij Villa De Horizon, een heel hoog huis met appartementen. Eigenlijk afzichtelijk dominant zo aan de kust, maar in het hoogste appartement heb je ongetwijfeld een fabuleus uitzicht over zee….We zijn in Bergen aan Zee en gruwen van het centrum. Wat een lelijke appartementengebouwen en nieuwbouwwinkels. Onder het grijze appartementengebouwtje Neptunes is het zee-aquarium gevestigd…’

 

Ik moet even denken aan het museum in Delfzijl en besluit dit alles niet te gaan bekijken. Eerst passeer ik het bordje Petten. Dat hier een kerncentrale in de duinen staat laat zich maar moeilijk raden. Alvorens te stoppen in Egmond aan Zee ga ik eerst langs Alkmaar. Ik wist van de kaasmarkt en de kaasdragers. Die heb ik nog nooit gezien. Op de markt blijkt dat het verschijnsel nog wel bestaat maar alleen op zaterdagen is te bewonderen. Door de week worden de kaasmarkten in plaatsen in de omgeving gehouden. Het valt me op hoe een gebrek aan stadsarchitectuur hier heeft huisgehouden. De stad maakt een chaotische en versnipperde indruk. Er zijn nog oude straten maar het geheel is niet met smaak geordend en ontworpen. Erg jammer. Dan maar naar Egmond aan Zee. Daar is de kneuterigheid en chaos zo mogelijk nog groter. Ik rijd rond de stad en langs de boulevard. Op het veel te kleine parkeerterrein is ook nog een kermis geïnstalleerd. Het enig positieve ten opzichte van de plaatsen die ik eerder heb bezocht is dat hier een echt strand is, maar daar heb je het dan ook mee gehad. Ik maak me weer snel uit de voeten.

Op naar Noordwijk aan Zee! Onderweg passeer ik aan mijn rechterhand het Hoogoven complex, nu in handen van het Indiase Tata Steel. Vroeger ben ik hier regelmatig geweest toen Hoogovens zijn luchtvervuiling moest aanpakken. Het industrieterrein in Velsen-Noord loopt tot in de duinen. Aan de andere kant van het water, ‘romantisch’ het Noorderbuitenkanaal geheten,  ligt IJmuiden permanent onder de rook en geluidsterreur (klinkt beter dan ‘deken’) van de staalproducent. Ik besluit er niet opnieuw te gaan kijken. Rookpluimen stijgen op uit wat op afstand een Nederlands Manhatten lijkt. De Velsertunnel is vandaag zonder file te passeren. Ik sla een aantal kustplaatsen over waaronder Zandvoort, dat bescheiden is gebleven gezien zijn potentieel grote Amsterdamse achterland.  Al snel rijd ik onder de paraplu van Schiphol’s dalende en opstijgende vliegtuigen. Je ervaart heel direct dat het vliegen in de derde dimensie gebeurt. Richting Den Haag rijdend komt een dalend vliegtuig me tegemoet en we zouden frontaal botsen als er niet een hoogteverschil tussen ons was. Zo leert deze reis me hoe de eerste,  de tweede en de derde dimensie concreet aanvoelen.

In vergelijking met Egmond aan Zee is Noordwijk aan Zee een verademing. Keurig aangeharkt, bloemen langs de wegen, ruime banen, zo kom ik aan de koningin Wilhelmina boulevard. De duinen voor de boulevard, die ik nog heb zien aanleggen, hebben inmiddels een flinke aanwas gekregen zodat je er vanaf de boulevard niet meer overheen kunt kijken. Ik parkeer mijn auto en ga als eerste op zoek naar een hotel. Golden Tulip heeft nog één kamer vrij, kosten  € 122 excl. ontbijt per nacht. Ik besluit nog even verder te zoeken. De avonden ervoor kon ik voor € 70 in Delfzijl, € 60 in Harlingen en € 80 in Den Helder terecht, inclusief ontbijt. Dan passeer ik Hotels van Oranje dat niet veel goedkoper zal zijn en ik probeer het nog in het volgende hotel waar een oude Duitse dame de receptioniste zo lang aan de praat houdt dat ik weer wegloop.

Op het strand voor Hotels van Oranje ga ik in hun Beachclub O. wat eten. Als ik een plekje heb valt me pas op wat een bekakt publiek hier zijn toevlucht heeft gevonden. De prijzen zijn er ook naar. Een kopje koffie is € 7,50. Gaandeweg bekruipt me een gevoel van afkeer, walging zelfs. Ik eet een broodje tonijn salade en maak me daarna snel uit de voeten. Ik wil hier helemaal niet zijn. Ik heb hier niets te zoeken. Wat wil ik nog aan nostalgische herinneringen ophalen? Het is de neiging naar een beetje snobisme die mijn moeder had die ons als gezin 60 jaar geleden hierheen heeft gevoerd. Toegegeven, ik heb hier fantastische vakanties in Kamphotel de Branding gehad, zodat ik huilde als we weer naar huis gingen. Maar nu heb ik hier niets meer te zoeken. Toch rijd ik nog even over de koningin Astrid boulevard en langs De Baak waar mijn dochten een paar jaar heeft gewerkt. Vervolgens kom ik toch nog langs wat nu Hotel de Branding heet. Het gebouw is niets veranderd, behalve dat men wat wit was aan de gevel nu marinegrijs heeft geverfd. Afschuwelijk lelijk vind ik het. Ik overweeg nog even om naar Katwijk te gaan, dat minder mondain is maar zie daar toch van af. Ik wil hier weg.

Ik wend de steven naar Hoek van Holland, het andere strand waar we heel wat weekenden als gezin doorbrachten. Ik sla bewust Scheveningen en Kijkduin over, omdat ik recent een paar jaar in Den Haag heb gewoond en de opgeknapte stranden rondom Den Haag goed ken. Scheveningen is op het Kurhaus na een etalage voor de middenstand, met kermis en al, zoals ik ook aantrof in Egmond aan Zee, maar ontegenzeggelijk met heel wat meer allure. Er komen hier miljoenen dagjesmensen elk jaar. Kijkduin en de duinenrij langs de Haagse Vogelenbuurt heeft meer mijn voorkeur omdat het authentieker is gebleven en je hier heerlijk kunt fietsen en wandelen. Het meest aantrekkelijk zijn Meijendel ten noorden van Den Haag en de duinen rond Wassenaar tot aan Vogelenzang. De mooiste  duinen van Noord- en Zuid-Holland zijn minder toegankelijk voor het publiek omdat hier rivierwater wordt geïnfiltreerd en later weer voor de drinkwatervoorziening wordt terug gewonnen. Dit is een van de grote uitzonderingen waar een technologische ingreep de natuur ten goede komt. Het kan.

Soms nam mijn moeder de trein om met ons naar Hoek van Holland te gaan en dan liepen we het laatste stuk naar het toen nog niet opgespoten strand. Later reden we op de fiets van Schiedam naar Hoek van Holland. Tot mijn vader een Citroën met zo’n wiel achterop kocht. Daarna gingen we zaterdagsmiddags met de auto naar het strand, stelden het windscherm op en voelden ons helemaal gelukkig als we verbrand en met zout en zand op onze rug weer huiswaarts keerden.

Er loopt een smalle 5-7 meter hoge dijk van Maassluis naar Hoek van Holland waarop een tweebaansweg is aangelegd. Als we van het strand terugkeerden stond je daar altijd in de file. Bij het naar Hoek van Holland rijden zie ik dat dezelfde file er ook nu weer staat, al is het pas 4 uur in de middag. Hoek van Holland is sinds het strand werd opgespoten erg veranderd. Er is een hele reeks lage duinen bijgekomen en daarvoor ligt nu een onpersoonlijk breed strand. Vanaf het oude parkeerterrein naar dat strand lopen neemt een klein half uur. Dat is bij het hete weer niet leuk. Ik verbaas me erover hoe weinig werk hier is gemaakt van een stukje natuur dat jaarlijks voor een paar miljoen mensen hun dagje uit is. Elke verfijning ontbreekt, een enorme gemiste kans. Ik rijd dichter naar het strand en zie de duizenden geparkeerde auto’s staan in de blakerende zon en mannen in fel gekleurde  geel-oranje pakken die de auto’s naar een plekje dirigeren. De mensen komen toch, ondanks de bloedarmoede van de plek. Het oude restaurant Het Jagershuis bestaat nog. Dat is het enig nostalgische dat ik kan ontwaren. En een hotelletje om te overnachten kan ik wel vergeten. Kortom, er rest mij weinig anders dan naar huis te gaan. Ik heb het even gehad met de Hollandse kust. Wat de mens eraan kon verknoeien is ook uitgevoerd. Alleen de zee is nog rustig zichzelf gebleven. Maar daar hebben we ook wat op bedacht: windmolens. De Nederlander heeft geen last van gebrek aan schoonheid. Ooit schreef minister Pieter Winsemius nog:  ‘Nederland is mooi en dat moet zo blijven!’ Ik denk dat hij de Nederlander op zijn chauvinisme wilde aanspreken. Want ook nu nog zingen we liefdevol:  ‘Holland, dat kleine landje aan de zee’. Ik krijg van wat ik zie een bittere smaak in de mond. Weg hier. Ik ga later wel naar Zeeland.

 

Zo komt het dat ik zelf in de eerder gesignaleerde file richting Rotterdam terecht kom. Met een klein beetje geduld valt het eigenlijk best mee. Ik rijd na het sluiswachtershuisje bij Maasdijk snel door en zie hoe het ’Land van de lelijkheid’ zich verder uitstrekt tussen Maassluis en Capelle aan de IJssel. Ik gruwel bij het idee dat ik hier de eerste dertig jaar van mijn leven heb doorgebracht. Destijds viel het me nauwelijks op. Wat natuur was is werklandschap geworden en het werklandschap wordt stap voor stap getransformeerd tot metalen blokkendozen van bedrijfshallen waartussen straks geen mens meer wil of kan leven. Dat is de boodschap die deze dag me heeft geleerd over het Hollandse duinlandschap. Waar het kon hebben we als mensen alle natuur geofferd aan snel economisch gewin. Hier en daar zijn we zelfs nog te beroerd geweest om de betonbrokken van de 70 jaar oude bunkers uit de Tweede Wereldoorlog op te ruimen. We zijn kennelijk zo afgestompt dat ze ons niet eens storen.

 

29 juli

Het heeft een week geduurd voor ik mijn reis langs de kust vervolg. Dat lag niet alleen aan de bittere gal die ik van me af moest spugen. Er lagen nog allerlei klussen thuis en de hittegolf sloeg me lam. Nu is het meer aangenaam zomerweer met 24 graden en een stevige bries.

Ik ben eerst naar de overkant van de Waterweg gereden, wetend dat je daar niet blij van wordt. Je komt dan in wat ik maar noem ’de buik van het beest’. De kelen, darmen en anussen van onze machinale dinosauriërs liggen op het aardoppervlak te ruften terwijl vrachtauto’s, treinwagons en zeeschepen de buik van het beest van voedsel voorzien en de omgezette producten weer afvoeren. Ik overdrijf wat, want er is de laatste decennia heel wat verbeterd aan de luchtkwaliteit en veiligheid. Ik blijf me toch afvragen of we deze chemische processen die onze technologische samenleving van energie- en basismaterialen voorzien niet esthetischer kunnen verpakken. Dat moet toch kunnen! Maar het kost wat geld dat pas zal worden betaald als het moet van de burger en de overheid. Nu telt alleen dat het functioneel moet zijn en daarom staan die technische organen en darmen en anussen gewoon in de open lucht opgesteld. Wie looft er een prijs uit voor het mooiste gebouw van een kunstmestfabriek, raffinaderij  of kolencentrale? Het zou de Nederlandse kust een stuk leefbaarder maken als we mooie bedrijfs- en industrieterreinen leren bouwen langs de Eemshaven, in Velsen, op de Maasvlakte, in Vlissingen en Terneuzen.

En al die windmolens, die heb ik liever ondergronds. Moet toch kunnen! Op weg naar de Maasvlakte struikel je over de windmolens. Goed, windtechniek mag een plek hebben in een technisch werklandschap, dus ik moet niet zeuren. Ik rijd langs Pernis, Hoogvliet richting Maasvlakte 1 en passeer talrijke borden met Haven nummers. Ik merk dat P&O, waarmee je naar Engeland vaart, nu vlakbij de Maasvlakte zijn terminal heeft. Dan valt mijn oog op een haventerrein dat De Beer heet. Weinig mensen zal die naam nog wat zeggen. In mijn lagere schooltijd was De Beer het natuurgebied tegenover Hoek van Holland waar in de duinen bijzondere diersoorten, vogels en planten werden aangetroffen. Er was zelfs toen al enig verzet om dit gebied te offeren aan de vooruitgang. Tevergeefs, want nu is er alleen nog een havendeel dat deze naam voor het nageslacht bewaart.

Dan rijd ik de Maasvlakte 1 op en kijk met een schuin oog op mijn navigatiescherm. Toyota heeft deze twee jaar geleden in mijn Auris Hybrid ingebouwd en helaas ontdekte ik pas later dat de kaarten tamelijk verouderd zijn. Op het moment dat ik de Maasvlakte 1 verlaat en de Maasvlakte 2 oprijdt laat mijn routeplanner me in de steek. De pijl geeft aan dat ik in het blauw van de zee rijd. Dat is toch wel een kleine sensatie. Dat hebben die jongens van Rijkswaterstaat en de Rotterdamse haven  toch maar mooi voor elkaar gekregen dat ik hier op land rijd terwijl Toyota nog denkt dat hier de golven van de Noordzee heersen!  Ik kan niet ontkennen dat ik een klein gevoel van trots voel. En dat zwelt nog aan als ik verder rijd en op de borden zie staan: Maasvlaktestrand. Ik wist niet dat dit bestond. Langs de nieuwe zeewering is niet zoals in Noord-Nederland een geasfalteerde dijk te vinden maar hier is er om het hele nieuwe havengebied een duinengordel aangelegd met jonge helmplantjes en daarvoor is er een fraai strand gemaakt. Er zijn ruime parkeerterreinen aangelegd en duinovergangen, gemaakt van hardhout. Op het strand staat een onafzienbare rij van prullenbakken keurig in het gelid. Enkele aarzelende badgasten hebben hun windscherm op het strand uitgezet. Het strand ruikt zelfs zoals het strand vroeger rook. Het is een thuiskomen op het Maasvlaktestrand. Dat hebben ze goed gedaan. Je moet alleen niet omkijken. Dan zie je de hijskranen, windmolens en rookpluimen van het uitgestrekte havengebied dat scherp afsteekt tegen de donkere luchten die zich landinwaarts vormen, terwijl hier aan het strand de zon volop schijnt. Een bizarre nieuwe wereld is hier geschapen. Ik ben verward. Wat moet ik hier van vinden? Het is niet alleen maar slecht.

Ik ga eerst een middagdutje op het maagdelijke zand doen. Daarna rijd ik verder langs de duinenrij waarbij de weg na een paar kilometer in een bocht omhoog voert terug naar de eerste Maasvlakte. Links strekt zich de Slufter uit. ‘Gevaarlijk terrein’, lees ik op bordjes die op het talud zijn geplaatst. Ik heb hier minstens 15 jaar geleden ook een keer gestaan, begint het me te dagen. De slufter was toen nog merendeels leeg. Het is een door de mens gemaakt gigantisch bassin dat is volgestort met chemisch vervuild slib uit de Rotterdamse haven en omgeving. Weg is de illusie van maagdelijke ongereptheid die mij even beving op het Maasvlaktestrand. We zijn hier weer midden in de realiteit van de smerige wereldhaven Rotterdam, die zich als een besmettelijke olievlek zeewaarts uitbreidt. Na een paar kilometer biedt de weg de mogelijkheid af te slaan in zuidelijker richting, Hellevoetsluis, Ouddorp, Zierikzee, staat op de borden. Maar ik hoef dat niet allemaal in één dag af te werken en besluit eerst Oostvoorne aan te doen dat op het vroegere eiland Voorne en Putten ligt en direct grenst aan de Maasvlakte.

Oostvoorne is een plaatsje dat we vroeger toen ons gezin een vakantiehuisje in Ouddorp had altijd rechts lieten liggen. Het plaatsje ziet er echter welvarend uit. De huizen zijn goed verzorgd en er wonen hier aan de voortuinen te zien welgestelde mensen. Ik volg de borden naar het Strand tot de weg doodloopt bij een parkeerterrein en een op duurzaamheidsprincipes gebaseerd restaurant. Aan de overkant van het water ligt de Slufter en rechts daarvan stijgen de rookpluimen hemelwaarts. Maar als ik verder loop zie ik dat hier de Voornse slikken beginnen, nota bene een natuurgebied dat onder Natura 2000 van de EU valt. Er zijn drie zones aangegeven: in de eerste mag de recreant zijn gang gaan, in de tweede mag dat maar beperkt en in de derde mag niemand komen om de trekvogels die hun voedsel op de slikken zoeken niet te storen. Doet toch wat hypocriet aan. Eerst die Maasvlakte met geweld bouwen, de Slufter met zijn vergif aanleggen, en dan ineens een stukje Voornse slikken beschermen tegen invloeden van kite surfers alsof je leven ervan af hangt. Maar ik moet zeggen dat het aardig is gelukt om zo dichtbij de uitgebreide haven toch weer natuur en recreatie een plek te geven. Als ik op de terugweg het hotel  ’t Wapen van Marion passeer besluit ik om te kijken of ik hier kan overnachten. Het kost een paar centen, € 97,50 voor een eenpersoonskamer met ontbijt, maar dan heb ik een dak boven mijn hoofd. Ik besluit om vandaag hier te blijven.

 

De laatste dagen ben ik in gedachten toch begonnen om een schema te ontwikkelen waarmee ik iets over de duurzaamheid van de verschillende kuststroken van Nederland kan zeggen. Waar de ingenieurs domweg dijken hebben gebouwd is dat toch minder mooi dan wanneer er nog iets van eb- en-vloed is overgebleven zonder de veiligheid geweld aan te doen. Je ziet dat we na de watersnoodramp van 1953 de ‘interface’ tussen zee en land drastisch zijn gaan terugbrengen om zo de veiligheid te vergoten. De ruim 1800 doden en 125 onderlopen polders van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden hebben veel discussies gesmoord en voorrang gegeven aan het aanpakken van de zaak. Aan de andere kant vormt juist die wisselwerking tussen water en land het grensvlak waar de interessante dingen gebeuren. De Maasvlakte 1 en 2 zijn daar voorbeelden van. Zij zijn er op gericht om deze interface weer te vergroten ten behoeve van de haven activiteiten. Beide acties zijn zeer kostbaar en gaan alle kosten-baten berekeningen, die zo populair zijn tegenwoordig, te boven. Ik herinner me nog goed dat ik in het ambtelijke vooroverleg voor de onderraad voor Ruimtelijke Ordening- en Milieu (RROM) zat waarbij de Maasvlakte 2 aan de orde kwam. Die zaken lopen echt over een termijn van 10-20 jaar. Toen kon geen ambtenaar van Verkeer& Waterstaat of Economische Zaken uitleggen dat deze investering ooit rendabel zou worden. Het was een prestige zaak, zoals zo vaak. De enige keer dat er echt een synergie tussen omgeving en veiligheid is gevonden was bij de Oosterschelde, die voor de veiligheid wel een dam kreeg maar het werd een dam met gaten (sluizen) zodat het zeewater kon blijven in- en uitstromen, behalve als er overstromingsgevaar is. Maar sinds in 1995 na heftige regen de rivierdijken dreigden te breken heeft Rijkswaterstaat weer carte blanche om dijken versneld te verhogen en daar is de dreigende klimaat verandering nog eens bovenop gekomen. De sinds november 2009 aangestelde Deltacommissaris mag voor het tweede Deltaplan, dat dient om ons land voor te bereiden op de komende klimaatverandering, elk jaar tenminste een miljard (let wel: EEN MILJARD PER JAAR) aan dijkverzwaringen e.d. besteden. Dus alle reden om te kijken hoe dat geld ook voor duurzaamheid zoveel mogelijk opbrengt.

Je kunt de kuststrookplannen beoordelen op hun harmonieuze inpassing in het grotere ecosysteem van zee-kust-achterland. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de bestaande en nog komende ingrepen langs de kust kan naast verhoging van de veiligheid het scheppen van (hoogwaardige) werkgelegenheid in kaart worden gebracht en versterking van de economische potentie van het gebied. Maar ook is versterking van het ecosysteem van belang en van de multifunctionaliteit van het gebied. Omdat onze kust eigenlijk overal door menselijk ingrijpen is beïnvloed zou je de gevolgen van die ingrepen in kaart kunnen brengen naar schaal en effect. En je zou kunnen nagaan of er aan ingrepen met slechte resultaten nog iets ter verbetering zou kunnen worden gedaan. Kortom zo zou je er nog een leuk project van kunnen maken. Maar goed, ik heb nu vakantie. Is mogelijk iets voor later.

 

30 juli

De ochtend in Oostvoorne begint grauw en winderig. Had ik niet verwacht. Mijn kamer was erg gehorig en ik heb daardoor slecht geslapen. Humeur is nog niet optimaal. Maar gaandeweg weet de zon af en toe door te breken en verdampen de boze geesten uit mijn hoofd. De vooruitzichten zijn dat in de loop van de dag de bewolking zal toenemen en dat het tenslotte gaat regenen. Ik treuzel niet langer en begin met een verdere verkenning van de kust van Voorne en Putten door Rockanje te bekijken. Dit plaatsje ligt maar een paar kilometer verder, echter het strand is meer zuidelijk gericht. Het gevolg is dat je de ingewanden van de Maasvlakte niet hoeft te zien, al zijn ze hemelsbreed niet veel verder weg dan in Oostvoorne. Rockanje is ook aardiger dan Oostvoorne omdat er meer werk van is gemaakt. Vooral is bij het strand geïnvesteerd. Ik rijd naar wat hier de ‘tweede slag’ heet. Daar zit het zelfde woordje in als bij Wassenaarse slag. Slag wil kennelijk zeggen dat er een doorgang is naar het strand. Bij de tweede slag is er een groot parkeerterrein en een verzorgd pad naar het strand. Aan weerszijden van de entree op het strand zijn twee heel grote Beach Clubs ingericht, met stoelen, parasols, restaurants, echt indrukwekkend. Het is kwalitatief goed verzorgd en een voorbeeld voor alle stranden van ons land. Het is hier om deze tijd, 10 uur in de ochtend, echter nog uitgestorven op wat personeel na, vermoedelijk wegens de slechte weersvooruitzichten.

Ik ga snel op weg naar mijn volgende stop die ik vanaf het strand van Rockanje al aan de overkant zie liggen, de Kwade Hoek op Goeree.

 

Ik heb heel wat jaren vakantie doorgebracht op Goeree en ken het op mijn duimpje. Vroeger ergerde ik me enorm aan de windmolens die langs de dam over het Haringvliet zijn geplaatst. Nu valt me op dat het in vergelijking met de huidige exemplaren eigenlijk maar kleintjes zijn. Op Goeree treft het me dat het landschap mooier en bezielder op me overkomt dan op Voorne. Of is het omdat ik hier mooie herinneringen aan heb?  Nee, het is meer dan dat. Het is goed verzorgd en fijn gedetailleerd. Misschien wel dank zij de watersnoodramp is er veel in het landschap geïnvesteerd. Voor ik naar de Kwade Hoek ga, kan ik het niet laten te stoppen in Goedereede bij Hotel-Restaurant De Gouden Leeuw. Al wordt er flink gebouwd in Goedereede, het oude centrum is nog mooi geconserveerd. Ik trakteer mezelf op cappuccino met appeltaart. En als er ook wat zonnestralen bij komen is het even perfect.

Dan op naar de Kwade Hoek. De wegen in Goedereede zijn meer één-richting verkeer geworden zodat het even duurt voor ik de goede weg heb gevonden. Bij de Kwade Hoek is er gelukkig nauwelijks iets veranderd. Het is mooier en groener geworden. Het is een buitendijks natuurgebied zodat het doen en laten van Rijkswaterstaat hier niet zo heeft huisgehouden. Het is eigendom van Natuurmonumenten. Door zandsuppletie elders groeit het zuidelijke deel van de Kwade Hoek nog aan. Dat is alleen maar positief. Gek eigenlijk die naam: Kwade Hoek. Hij is aan deze kop van het vasteland van Goeree gegeven omdat het op zee op die plek flink kon spoken. Mooi contrast ook: de zee die Kwade Hoek heet en de binnenhaven die Goede Rede is genoemd. Geen goede rede zonder kwade hoek. Ik kom twee koppels tegen en een vader met twee jongens en een hondje. Dat is al op deze toplocatie in het hoogseizoen op een dag die zeer geschikt is om te wandelen. Maar goed dat ook hier de kosten-baten gesel niet is toegepast.

Ik rij verder langs de kust van Goeree, een weg die elke keer dat ik hier kom alleen maar mooier wordt omdat mensen oude huisjes prachtig opknappen zonder het landschap te verzieken. Bij Ouddorp sla ik af omdat ik nog even naar het Flaauwe Werk wil kijken, waar je zo lekker over de hoge geasfalteerde zeedijk kunt fietsen. Er staan dit jaar niet zoveel bloemen op de akkers. Dit gebied was vroeger bekend om het kweken van bloemenzaden. Kennelijk loont het niet meer. Het autoverkeer is langs de duinen en de zeewering meer beperkt dan vroeger. Bij het Flaauwe Werk is een parkeerplaats gemaakt, vooral in gebruik door surfende Duitsers en Belgen, die hier makkelijk bij het strand kunnen komen. De oude opgang is onbruikbaar gemaakt en vervangen door een andere die op het parkeerterrein begint. De kust verandert niet alleen door de zee maar ook door de beheerder die steeds veranderingen nodig vindt. Jammer, zo kan je jouw plekjes uit het verleden niet meer vinden. Ik rijd langs de altijd geheimzinnige Westduinen, een heel hobbelig weiland waarop militaire zend- en ontvangstmasten zijn opgesteld, en werp nog even een blik op de Punt, het kunstmatige strand langs het Grevelingenmeer voor de Brouwersdam begint. Dan ga ik verder. Bij Port Zélande kruis ik de provinciale weg en rijd langs de zeezijde van de Brouwersdam verder naar het zuiden. Het is hier ruig en basaal. Veel surfers uit het buitenland zetten hier hun caravan neer en gaan zich dan de hele dag vermaken. Je kunt zo de zee inlopen. Er is ruimte voor alles wat je maar wilt.

Ik neem me voor op Schouwen Renesse te laten liggen en meteen door te rijden naar Burgh-Haamstede. Vaag staat me voor de geest dat hier een bijzonder geschilderde vuurtoren staat. Helemaal op de kop van Schouwen vind ik die als ik op een hoge duintop sta die naar het strand voert. Door de slechte weersvoorspelling is het anders overvolle weggetje hierheen vandaag rustig. Een spiraal beweging, aangegeven met rood-witte banen, markeert de vuurtoren tot iets waardoor je hem onder zijn soortgenoten meteen herkent.

Ik heb geen rust en kies nu als volgend reisdoel Domburg. Moet ook heel aardig wezen. Ik steek de Oosterscheldedam over richting Veere. Die bijzondere dam waardoorheen het zeewater heen en weer stroomt op drie plekken, om de Oosterschelde zout te houden, ben je in een paar minuten over en vervolgens rijd ik op Domburg aan. Walcheren heet het hier. Zou leuk zijn om in Domburg een hotel te vinden. Maar bij het binnenrijden krijg ik al het vermoeden dat dit niet eenvoudig zal zijn. Domburg is een Noordwijk in het klein. Hier komt een wat chiquer publiek, vooral welgestelde Duitsers naar al gauw blijkt. De hotels die ik binnenloop zijn allemaal vol. Tenslotte vind ik een groot badhotel. Hier zijn nog wel kamers te krijgen voor € 170 – € 220 per nacht. Is wat overdreven voor mij alleen en ik geef het op. Dat hotel in Noordwijk was zo duur nog niet als ik het hiermee vergelijk. Zeeland is in het seizoen heel erg duur, vermoedelijk door het grote aanbod van toeristen uit zowel België als Duitsland. Want behalve het strand heeft dit kustgebied niet erg veel te bieden. Friesland is eigenlijk interessanter. Aan zee eet ik wat in een strandrestaurant en zet dan de reis voort. Eerst naar Westkapelle, waar misschien wel een hotel is te vinden. Het plaatsje ligt vlak achter de smalle duinen en zeedijk. De weg voert je een stukje op die dijk om dan het plaatsje in te duiken. File rijden en geen hotel te bekennen. Dan maar door naar Zoutelande, het eerste vakantie adres waar mijn ouder me mee naar toe namen. Ik weet nog hoe de bruine boterhammen daar smaakten, hoe het toilet rook, hoe de begroeiing op het duin eruit zag en dat daar sprinkhanen in zaten. Ik vind ons hotelletje, Haga, en controleer nog even of ze echt geen kamer meer vrij hebben. Een plakkaat op de buitenmuur laat geen twijfel bestaan. Ik loop het duinpad op en werp een blik op de Westerschelde terwijl het begint te regenen. Het strand is breder dan ik me herinnerde en staat vol met huisjes en paviljoens. Het duin is omgetoverd tot een wandelboulevard waar druk gebruik van wordt gemaakt. Ook beneden aan de weg lopen drommen toeristen. Wat heeft me hier te zoeken?

Door naar Vlissingen. Hier is het bij het tweede hotel op de boulevard raak. Kosten: € 102,50 per nacht. Mijn duurste hotel van de reis. Het hotel heet De Leugenaar. Vanuit mijn kamer heb ik een spectaculair uitzicht op de Westerschelde. Een korte golfslag spoelt over het kleine strandje. De vaargeul loopt hier vlak langs de oever. Ik begrijp nu dat schepen met een gevaarlijke lading zo wel erg dicht bij de bewoners van gebouwen, zoals dit hotel, komen. Jaren geleden was hier op het ministerie van VROM veel om te doen. Maar ik zie zo gauw niet wat hier aan kan worden veranderd. Destijds is dan ook door minister Hans Alders besloten de risiconorm maar wat soepeler te maken door de keus welk risico nog aanvaardbaar is aan de lokale overheid over te laten. Door de nevel en regen zie ik aan de overkant vaag de kust van Zeeuws-Vlaanderen, de eindbestemming van mijn Noordzeereis. Hier geen windmolens en schoorstenen.

Een harde zuidwester beukt als de avond valt op de boulevard. Het strandje is verdwenen en schuim staat op de golven.  Het is hoogtij. Nog een meter stijging en het pad voor de boulevard zou onder lopen. De regen slaat op mijn hotel raam. De zomer is even weg. Eén nachtje maar, hoop ik.

 

31 juli

De wind is wat geluwd. Af en toe zie ik een stukje blauw in de lucht. Toch staat het schuim nog op de golven die voor het hotel tegen de boulevard briessen. Goed geslapen ondanks de krakende deuren van mijn buren. Bij het weggaan vraag ik naar de achtergrond van de naam de Leugenaar. Want het klinkt toch niet erg positief. Wie kiest nou zoiets als naam voor zijn hotel? Het blijkt ontleend aan de schipperstaal. Iets verderop was een baken langs de kust dat de schippers vaak aanzagen als het begin van de haven, maar ze moesten dan nog een paar honderd meter verder gaan. Daarom hete dat baken ‘de leugenaar’. En daarnaar is het hotel vernoemd.

Mijn eerste doel vandaag is Breskens dat ik aan de overkant zie en hemelsbreed maar een paar kilometer is verwijderd. Maar je kunt met de auto in Vlissingen geen pont naar Breskens meer nemen sinds de tunnel naar Terneuzen in gebruik is genomen. Rijdend door het gezellige centrum van Vlissingen ga ik op weg naar de een stuk  verderop aangelegde tunnel. Vlak voordat deze begint, zie ik aan mijn rechterkant de koepel met schoorsteen van de kerncentrale in Borssele. De enige twee kerncentrales die we nog hebben liggen aan zee, realiseer ik me voor het eerst. Alle narigheid schuiven we die kant op. De zee is die wilde natuur die getemd moet worden en waar we ons afval zo nodig in kunnen dumpen of overheen kunnen blazen. Waar die begint bouwen we onze grote fabrieken, hoogovens en raffinaderijen. Al komt de toerist in de vakantie zich aan zon en zee laven, onze basishouding is toch dat we met de rug naar de zee staan. De zee is de wildeman die veroverd moet worden en die we met ons afval kunnen opschepen.

Ik rijd langs de getemde zeearm die Braakman of Dullaert (herkennen we hier Dollard in?) is genoemd. Deze is een jaar voor de watersnoodramp afgesloten, wat ongetwijfeld levens heeft gespaard. Ik passeer IJzendijke en Schoondijke en arriveer een half uur later in Breskens. Deze oever aan de Westerschelde ligt meer in de luwte dan die van Vlissingen en het strand is hier dan ook een stuk breder. Tussen Vlissingen en Breskens ligt eigenlijk de monding van het Westerschelde estuarium, hierna wijken beide kustlijnen snel uit elkaar en begint de Noordzee. Je ziet nu pas goed dat ten oosten van Vlissingen alle drukte van havens en windmolens en schoorstenen is gesitueerd.

Ik vervolg het laatste stukje van mijn reis langs de kust, tussen akkers met aardappelen en tarwe, naar Cadzand en de Belgische grens. Een deel van Nederland waar ik nog nooit ben geweest. Zeeuws-Vlaanderen is een net zo prettig landschap als dat van Goeree en Schouwen. Vlak bij Cadzand volg ik het bordje Cadzand-Bad. Tot mijn verrassing zijn de duinen hier hoog en de stranden natuurlijk mooi. Het is een hoek die alleszins de moeite waard is. Dat hebben de Belgen ook ontdekt want die kom je hier veelvuldig tegen. Eenmaal in het plaatsje zelf kijk ik mijn ogen uit. Cadzand-Bad is een recent ontwikkel project en het is hier modern en gezellig. Men probeert er een echte badplaats te maken en zo te zien is het een geslaagd project dat potentieel een alternatief voor Domburg wordt. Ik hoop dat de projectontwikkelaars er echt iets moois van maken met blijvende waarde. Kunnen ze in Holland wat van leren.

 

Me de verhalen over Knokke van mijn ouders herinnerend, een mondain oord waar ze zelf nooit naar toe zijn geweest, besluit ik om nu ik hier toch ben als laatste Knokke aan te doen. Op weg daarheen kom ik langs een fenomeen dat in Nederland stap voor stap is uitgeroeid maar hier nog bestaat omdat het precies op de grens tussen Nederland en België ligt. Dat is het natuurgebied ’t Zwin. Ik sluit de Eems uit omdat die rivier alleen in Duitsland stroomt. ’t Zwin is een bres in de duinen waar de zee bij hoogwater vrij spel heeft en in het achterland een Biesbos in het klein heeft gemaakt. Je ziet het begin van een riviertje meanderen en er zijn moerasachtige gebieden waar niet de mens maar allerlei vogels vrij spel hebben. Je hoort ze krijsen en fluiten. Ik word er stil van als ik het vanaf de zeedijk, die er omheen is gelegd, gadesla. Niet alleen stil, ik word ontroerd. Hier in dit hele kleine Biesbosje, op de grens tussen Nederland en België heeft Rijkswaterstaat zijn tengels van de onderbroken duinenrij afgehouden en is als herinnering aan wat er langs de Noordzee in ons land overal was, ’t Zwin nog over. En terwijl ik daar zo sta wordt iets me ineens heel erg duidelijk. Ik ga naar onze kust kijken op een heel andere manier dan ik ooit heb gedaan en dan die weg- en waterbouwers van Rijkswaterstaat met alle goede bedoelingen ooit hebben gedaan. Ik kijk niet naar onze kust vanuit het land, maar vanuit de zee, vanuit de wildeman de zee, vanuit de god Neptunus met zijn drietand. En dan voel ik haast vanuit welke aandrift de zee op de delta van Nederland heeft gebeukt zoals een minnaar zijn geliefde binnendringt en hoe dichter het orgasme nadert hoe stormachtiger de wind waait en hoe dieper hij zichzelf uitstort in de delta, alles overstromend op zijn weg en het vruchtbare slib afzettend in de onder water gelopen gebieden. Die wildeman die de aarde begeert en tegelijk het achterland met zijn regen zegent, die wildeman is in Nederland de toegang ontzegd en mag in dit achtertuintje van ons land nog wildemannetje spelen waar het geen kwaad kan. Ik laat het hierbij. Maar ik ben aan het einde van mijn reis vol van het gevoel dat we met het dijken bouwen misschien te ver zijn doorgeschoten. Dat gevoel speelde ook bij de burgers die de duindoorbraak van de Kerf bij Bergen hebben geforceerd, maar dat blijkt achteraf weinig om het lijf te hebben.

 

Dan vervolg ik mijn tocht naar Knokke-Heijst. Hier overkomt me een haast nog overweldigender ervaring als bij ’t Zwin, alleen van een heel andere aard. Want Knokke maakt de verhalen die ik erover had gehoord meer dan waar. Knokke is tien keer zo groot als kustplaatsfenomeen als het Nederlandse Noordwijk en Scheveningen bij elkaar! Achter een kilometerslange boulevard van hoge panden en restaurants en strandhuisjes is er een hele wijk met de ene Kalverstraat na de andere. Hoe is dit mogelijk, vraag ik me af? Waar komen de klanten en het geld vandaan om dit in stand te houden? Waarom kan dit in Nederland niet? Ik denk dat het alles te maken heeft met onze volksaard. ‘Ons ben zunig’. Er is maar een hele kleine groep die het breed laat hangen, een veel kleinere dan hier in België, 10 km vanaf de Nederlandse grens. Natuurlijk voel ik me hier evenmin prettig als in Noordwijk, maar het fenomeen vraagt om een nadere verklaring. Is iets dergelijks tussen Scheveningen, Noordwijk en Zandvoort nooit ontstaan omdat we daar de waterleidingduinen tussen hebben aangelegd? Is een Nederlands Knokke wenselijk en waar moet het vanuit duurzaamheid dan aan voldoen? Ik ga door dat kleine uitstapje over de grens met meer vragen terug dan waarmee ik aan mijn reis ben begonnen.

 

[1] http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2769781/2002/10/05/Een-experiment-in-de-Bergense-duinen.dhtml

Wim Reij Archief 1: Misschien kan een student er iets mee

20140219_reij en ikzelf

Enkele weken geleden bezocht ik ir Wim Reij, een naam die weinigen nog iets zal zeggen. Maar voor mij was hij een voorbeeld in de jaren zeventig waarin ik als broekje in Den Haag het vak milieu  begon te leren. Het waren de beginjaren van het milieubeleid in Nederland dat sinds 1971 voor het eerst onder een eigen Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne viel en een eigen Directoraat-generaal Milieuhygiëne kreeg. Wim Reij was de eerste directeur-generaal Milieu en dat bleef hij tot 1988. Hij moest vechten om zijn club mee te laten tellen in de Haagse slangenkuil en het milieubeleid opgewassen te laten zijn tegen de machtige ministeries van Economische Zaken, Verkeer en Landbouw. Nu is hij 90 jaar en nog steeds geinteresseerd en helder van geest. Na mijn bezoekje, samen met zijn toenmalige opvolger ir Marius Enthoven, belde hij me vorige week op met de vraag of ik interesse had in zijn archief met alle speeches die hij in de jaren 1971-1988 had gehouden.  ‘Misschien kan een student er nog iets mee voor ik het wegdoe,’ was zijn suggestie. Ik vroeg bedenktijd, want ik zag niet direct een nuttig gebruik van deze informatie omdat het milieubeleid niet erg meer in de publieke belangstelling staat.  Hij stuurde me een inventaris lijst van de 180 speeches. Wat een wonder dat iemand dat zijn hele leven archiveert en bewaart! Ik heb dit niet gedaan. Maar door dit archief van Wim is er een kroniek van een vervlogen tijd waarin ons land om actie vroeg, de Tweede Kamer de Regering de pin op de neus zette om verdergaande maatregelen te nemen en het aanvankelijk piepkleine groepje van enige tientallen ambtenaren uitgroeide tot in de hoogtijdagen een leger van meer dan 1000 man. Ons land werd in de EU, de VS en China enige tijd tot voorbeeld hoe je milieuproblemen samen met het bedrijfsleven effectief aanpakt.  Die hoogtijdagen zijn inmiddels ook vervlogen. Weinigen weten daar nog van, al ligt die tijd minder dan 20 jaar achter ons. Ik vroeg Wim om me eens een paar van die speechjes op te sturen. Na ze gelezen te hebben, kwam ik op het idee, met zijn instemming, om er een aantal blogs over te schrijven. Het is verfrissend om te zien hoe sterk de problematiek enkele decennia geleden leefde, wat de mensen in die tijd bewoog en wat hen als idealen voor ogen stond. Ik zal steeds een speech nemen die de sfeer in die tijd tekent en die de vragen die toen speelden tot uitdrukking brengt  en daar enkele kanttekeningen bij plaatsen.  Wat is bereikt? Wat is er verloren gegaan? Hoe dan ook, het leek me goed om dit unieke archief te redden van de vergetelheid en een blik van binnenuit te geven rondom een maatschappelijke transitie die de wereld werkelijk heeft veranderd. En om de nieuwe generaties te laten zien dat dit destijds niet allemaal vanzelfsprekend was.